Vijftig jaar geleden: Nixons aftreden.

Vandaag is het vijftig jaar geleden dat Richard Nixon, de bron van alle ellende in Amerika, uit het Witte Huis vertrok. De directe aanleiding was de smoking gun in het Watergate verhaal, maar de man had op alle mogelijke manieren zijn macht misbruikt en de overheid ingezet om eigen belangen te dienen en vetes uit te vechten (jazeker, deze criminele president doet denken aan de psycho) en zijn verlening van de oorlog in Vietnam met vijf jaar en honderdduizenden doden zou eigenlijk al voldoende moeten zijn om de man te kwalificeren.

Een paar links:

Het hoofdstuk in mijn Ooggetuigen van de Amerikaanse geschiedenis vertelt de laatste paar dagen aan de hand van Kissingers memoires. Klik hier.

Uit de Groene een artikel ui 2017: de geest van Nixon waart door het Witte Huis.

Hier de biografie van Tricky Dick op mijn site.

Hieronder de relevante passage uit mijn Geschiedenis van de Verenigde Staten:

De herverkiezingscampagne van 1972

Zowel binnenslands als buitenslands kon Nixon aanspraak maken op genoeg successen om met een gerust hart te beginnen aan de verkiezingscampagne van 1972. Waarom Nixon zich zo onzeker voelde dat hij in de campagne de bloedhonden losliet die hem uiteindelijk ten val zouden brengen, zal altijd een raadsel blijven. Maar het was zowat standaardprocedure voor een man die altijd onzeker was en om zich heen een sfeer van wantrouwen en ‘bevel-is-bevel’ had gecreëerd waarin het excessen bijna onvermijdelijk werden. Nixon liet Kissinger afluisteren, die zelf eigen medewerkers had laten afluisteren. Hij voerde een geheime oorlog in Cambodja. De FBI, CIA en zelfs de belastingdienst kregen opdracht uit het Witte Huis om politieke vijanden dwars te zitten. Hij had laten inbreken bij Daniel Ellsberg, de lekker van de Pentagon Papers, een analyse van de eerste jaren van de oorlog in Vietnam. Hij kreeg geen tegenwerk van zijn staf.

Tijdens de verkiezingscampagne probeerde Nixon zich niet te bemoeien met de dagelijkse gang van zaken. De details liet hij over aan zijn vriend John Mitchell, die als minister van Justitie ontslag had genomen om Nixons herverkiezing te leiden. Al voor zijn aftreden had Mitchell een voorstel onder ogen gekregen waarin miljoenen dollars werden vrijgemaakt voor ‘geheime activiteiten’ tegen de Democraten. Het plan voorzag in afluisteren, het chanteren van gedelegeerden met prostituees en triviale pesterijen als het bestellen van grote aantallen pizza’s namens de Democraten. Deze en andere min of meer illegale activiteiten werden door de Nixoncampagne samengevat onder de term ‘ratfucking’, oftewel je tegenstanders dwarszitten. Dat Mitchell, toch de minister van Justitie, enkel vroeg of het niet wat minder kon, geeft aan hoezeer de mentaliteit van Nixons Witte Huis ook de hoogste rechtsdienaar had beïnvloed.

Op 17 juni 1972 waren vijf duistere types gearresteerd bij een inbraak in het Democratische hoofdkwartier in Washington, in het Watergate gebouw. Ze bleken verbonden aan de Nixon-campagne. Geleidelijk aan kwam er steeds meer bewijs van betrokkenheid van de hoogste niveaus van de regering bij de inbraak en het afkopen van betrokkenen. In het voorjaar van 1973 kwam The Washington Post met onthullingen die toonden dat de pogingen om Watergate toe te dekken direct naar de president leidden. Nixon ontkende aanvankelijk maar uiteindelijk bewezen bandopnames dat de president, die zijn gesprekken opnam, al in een vroeg stadium op de hoogte was van pogingen de zaak in de doofpot te stoppen. Watergate werd synoniem voor een regering die opereerde in een paranoïde sfeer op de rand van de illegaliteit en regelmatig daaroverheen.

De dirty tricks van Nixons campagne waren helemaal niet nodig. De successen van Nixon werden luid bezongen en met een tegenstander als de linkse senator George McGovern hoefde de president zich weinig zorgen te maken. De Democratische conventie in Miami was zo chaotisch dat de potentiële Nixon-kiezer nauwelijks meer overtuigd hoefde te worden om niet op dat stelletje malloten te stemmen. De president had de hele campagne een enorme voorsprong op McGovern, die werd neergezet als een lichtgewicht op buitenlands politiek gebied en een sociaal radicaal. Voor dit laatste had de Nixon-campagne McGovern van het label voorzien van ‘amnesty, abortion and acid’, opnieuw culturele verschillen opspelend.

Voor de zekerheid en met typerend cynisme meldde Kissinger op 26 oktober 1972, twee weken voor de verkiezingen, dat vrede in Vietnam binnen handbereik was. Het was een leugen op de grote berg van leugens. Na de verkiezingen liepen de onderhandelingen spaak en in december liet Nixon twaalf dagen lang Noord-Vietnam bombarderen, de beruchte ‘Christmas bombing’. In november won McGovern slechts één staat en hij kreeg minder dan veertig procent van de stemmen, waarmee Nixon het brede mandaat kreeg waar hij op uit was geweest. Het Congres bleef stevig Democratisch.

Nixons tweede termijn werd vrijwel geheel gedomineerd door het Watergate-schandaal. Tijdens de hoorzittingen in het Congres kwam steeds meer onverkwikkelijks boven water. Nixons populariteit kelderde. De hearings werden geleid door de conservatieve zuidelijke senator Sam Ervin. Nixon dacht aanvankelijk dat dit in zijn voordeel was, maar Ervin bleek een schrandere jurist met een onvoorwaardelijke toewijding aan de grondwet en een folksy manier van doen die zijn geloofwaardigheid en die van de hoorzittingen vergrootte. De Republikeinse senator Howard Baker stelde de cruciale vraag: ‘Wat wist de president en wanneer wist hij het?’

In september 1973 was Henry Kissinger minister van Buitenlandse Zaken geworden, een functie die hij bleef combineren met die van nationaal veiligheidsadviseur. Als vertrouwenspersoon van de president fungeerde Kissinger ook in toenemende mate als de stabiele kracht in een door Watergate ontregeld Witte Huis, waar Nixon regelmatig in diepe depressie verkeerde of te veel gedronken had, wat bij hem al na één glas whiskey het geval was. Tegen het einde van zijn presidentschap keek Nixon dagelijks naar zijn favoriete film Patton, de fles whiskey onder handbereik. Kissinger voerde het buitenlands beleid, de president afschermend als hij niet in staat was te converseren.

Op 10 oktober 1973 moest de door weinigen vertrouwde vicepresident Spiro Agnew aftreden wegens fiscale onregelmatigheden in zijn jaren als gouverneur van Maryland. Onder het in 1967 aangenomen 25ste Amendement bleef een vacature in het vicepresidentschap niet langer open, maar droeg de president iemand voor die door beide huizen van het Congres moest worden goedgekeurd. Als nieuwe vicepresident had Nixon de gerespecteerde afgevaardigde Gerald Ford gevraagd, de minderheidsleider in het Huis van Afgevaardigden. Met Ford als opvolger werd het voor congresleden een reëlere optie om serieus een impeachment van Nixon te overwegen. Uiteindelijk had Nixon geen andere keuze dan vrijwillig vertrekken of afgezet te worden. Op 8 augustus 1974 kondigde hij aan dat hij de volgende dag zou aftreden.

Fords nachtmerries

Amerikanen waren niet gelukkig in de jaren zeventig. In december 1974 bereikte de Dow Jones een dieptepunt van 577 punten, in twee jaar tijds was hij 45 procent gedaald. De diepste recessie sinds de jaren dertig hield het land in de greep, de inflatie steeg snel en de stad New York was bijna failliet. De industriële groei stagneerde, voornamelijk omdat de productiviteitsgroei die sinds de Tweede Wereldoorlog de economie gaande hield, was verdampt. De explosief gestegen olieprijzen zouden, zo dacht men, leiden tot een herverdeling in de wereld, waarin Amerika al snel achter zou lopen op rijke olielanden en slimme, hardwerkende Japanners. Vietnam had het geloof ondermijnd in Amerika’s eigen morele en militaire kracht.

Bij dit pessimisme kwam gewelddadige onrust in Amerika zelf, tot uiting komend in allerlei halfbakken revolutionaire bewegingen en een epidemie van bomaanslagen en bankovervallen. De babyboomgolf bracht ook een stijging mee in de misdaadcijfers. Vliegtuigkapingen kwamen steeds vaker voor. Zelfs de muziek en de cultuur werden ervaren als een terugslag na de flonkerende, creatieve en vernieuwende jaren zestig. Conservatieve verontwaardiging over verval van normen en waarden had een uitlaatklep gevonden in afkeer van de legalisering van abortus door het Supreme Court in 1973. De diepe culturele kloof tussen de hoog opgeleide elite en de gewone Amerikaan manifesteerde zich steeds duidelijker. Watergate werd voor veel Amerikanen synoniem met een malaise die veel dieper ging dan de politiek.

Richard Nixon zou nog lang Amerika blijven beïnvloeden, voornamelijk in negatieve zin. De betekenis van Watergate was dat het systeem werkte: een president die loog tegen het Congres, die routinematig mensen afluisterde en bij ze liet inbreken, een politieke oorlog voerde en de democratische rechtsstaat ondermijnde, werd uit zijn ambt verwijderd. Richard Nixon probeerde de macht van het presidentschap te vergroten ten koste van het Congres, de rechterlijke macht en de burgers. Het politieke stelsel liet het niet toe.

Dankzij Watergate kon het Congres een stuk macht terugklauwen van de uitvoerende macht. Zo nam het ondanks Nixons veto een War Powers Act aan die de vrijheid van de president om gewapende conflicten te beginnen aan voorwaarden verbond. Het systeem werkte, zeker, maar na een desastreuze tien jaar met Watergate als dieptepunt zou het vertrouwen van de Amerikanen in hun land en hun politiek nooit meer helemaal terugkeren. De blijvende polarisatie en verdeeldheid in de VS zijn direct terug te voeren op Nixons presidentschap.

In eerste instantie leek Gerald Ford balsem op de ziel van geschokte burgers. De nieuwe president was de vleesgeworden integriteit, een buitengewoon normaal persoon. Intellectueel geen hoogvlieger en geen natuurlijke leider, maar na de superego’s van Kennedy, Johnson en Nixon een verademing. ‘Onze nationale nachtmerrie is voorbij,’ zei Ford na de eedaflegging op 9 augustus. ‘Onze grondwet werkt; onze grootse Republiek is een regering van wetten en niet van mensen.’