In een interessant opiniestuk in de Financial Times betoogt Jamil Anderlini dat het China van Xi steeds meer lijkt op tsaristisch Rusland. Omdat het waarschijnlijk niet toegankelijk is voor niet abonnees, ga ik er hier verder op in.
Hij citeert de grondwet van China die stelt dat de Communistische Partij ‘de voorhoede is van de Chinese werkende klasse’. Het woord revolutie wordt acht keer genoemd, en de Volksrepubliek wordt ‘een socialistische staat’ genoemd ‘geleid door de arbeidende klasse en gebaseerd op een bondgenootschap van arbeiders en boeren’.
Het ongemakkelijke feit dat China een van de meest ongelijke samenlevingen is in de wereld, aanzienlijk slechter in inkomensverhoudingen dan de meeste kapitalistische samenlevingen, schuurt daar tegenaan. Er zijn, heeft Anderlini opgeduikeld, in China meer bureaucraten, managers of professionals lid van de partij dan arbeiders of boeren.
Dit is een mooie formulering, ik geef hem in zijn geheel: ‘In werkelijkheid heeft de laatste communistische partij van een groot land zich omgevormd tot een conservatieve reactionaire partij toegesneden op het behoud van de macht van de staatskapitalistische elites en toegewijd aan het promoten van een onmiskenbaar 19e eeuwse vorm van etno-nationalistisch imperialisme’. Ik moet zeggen, zo heb ik er nog niet tegenaan gekeken, althans niet in deze compacte vorm.
Hij gaat verder met alle flauwekul herschrijving van de geschiedenis rondom het honderdjarig bestaan van de communistische partij, waarin Mao een minimale rol speelde, ergens als provinciaaltje.
De periode van hervormingen, ingezet door Deng en geholpen door de dood van Mao in 1976, heeft China gered van de mislukking die het communistische regime aan het worden was. Daar komt de vergelijking met tsaristisch Rusland aan bod, met Xi’s gedachtengoed toegevoegd aan de grondwet en sinds 2017 genadeloos gepromoot. Anderlini: de nieuwe ideologie ‘beschrijft een diep conservatief beleid dat nogal lijkt op de ‘orthodoxie, autocratie en nationaliteit’, ook wel bekend als ‘geloof, tsaar en vaderland’, het dogma van tsaar Nicholas I.
In plaats van de kerk pusht Xi een ‘pseudo-religieuze mix van Sinicized Marxism, Confusianism and Maoism’. Autocratie wordt dagelijks bevestigd door een steeds repressiever Chinees regime en het etno-nationalisme in de vorm van genocide op Oeigoeren ‘is ambitieuzer dan wat de tsaren ook maar probeerden in vredestijd’.
Anderlini stelt ook dat Xi een van de grote stabilisatoren in de Chinese ontwikkeling heeft afgeschaft: het verhinderen van persoonsverheerlijking. Deng wilde het opvolgingsprobleem dat ieder autoritair regime kent oplossen door een collectief leiderschap met voorgeschreven procedures voor opvolging en beperkingen van termijnen, zodat er vreedzame overdracht kon plaatsvinden op alle niveaus.
Xi heeft dat alles omgedraaid. Zoals Anderlini zegt: daarmee heeft hij zijn eigen periode aan de macht verlengd maar waarschijnlijk het leven van de partij danig ingekort.
Ik vind het een mooie analyse die aan het denken zet. De opkomst van China, het blijven van China, is net zomin vanzelfsprekend als het overleven van de tsaar dat was. Autoritaire regimes hebben een ingebouwde neiging vast te lopen in terreur en volksopstand. Tijd voor een revolutie tegen een reactionair, conservatief systeem.