Dit is de plek
Wie van Canyonlands of Arches National Park naar Monument Valley rijdt komt door Bluff. Je moet goed opletten anders mis je het. Er zijn enkele tientallen inwoners, en ze wonen niet dicht op elkaar, maar er zijn wel de forse bomen die het kenmerk zijn van de oude mormomendorpen. Die bomen zijn in 1880 geplant na een tocht die, hoewel wat erger dan de meeste andere, typerend is voor het volk dat de woestijn ten westen van de Rocky Mountains heeft bedwongen.
Het was allemaal gewoon voor de heiligen der laatste dagen. Met scheepsladingen waren ze uit Europa gekomen, per trein naar Iowa City gereisd, en verder per ossewagen of lopend voor een handkar pakweg 2000 km door naar Salt Lake City. Als het vlot ging deden ze daar drie tot vier maanden over. In Salt Lake City mochten de nieuwkomers drie weken uitrusten en zich laten verwennen. In die tijd stelde de leiding groepen samen met daarin allerlei deskundigheden: een timmerman, een smid, een metselaar, iemand die verstand had van irrigatie, iemand die wat van vee wist, enz. En een violist. Altijd een violist want in elk geval op dinsdagavond moest er gezongen en gedanst worden.
Er was geen zekerheid dat de leden van zo’n groep zouden kunnen profiteren van hun pionierswerk. Vaak was er na een tijdje weer behoefte aan iemands kennis voor nieuwe vestigingen. Dan kon je je boeltje pakken en in een nieuwe groep opnieuw beginnen ergens in een stuk woestijn. Dat was ook in 1879 gebeurd met 72 families uit het zuidwesten van Utah. Daar liep het allemaal inmiddels, maar het onherbergzame (en daarom nu toeristische) zuidoosten van wat de Mormomen Desereth noemden werd bedreigd door veeboeren en goudzoekers uit Colorado en New Mexico.
Er was kennelijk nogal haast bij, want iedereen wist dat het in de winter kwaad reizen is. Het gebied dat moest worden doorkruist was niet in kaart gebracht, en niemand wist echt hoe ontoegankelijk het was: globaal de streek ten zuiden van de lijn Cedar City – Moab, nog altijd alleen toegankelijk voor de zeer ervaren wandelaar; de Southern Utah Wilderness Association knokt al jaren om dat ook zo te houden.
Al kort na vertrek brak de winter aan en moesten ze hun weg vinden door de sneeuw. Telkens opnieuw moesten ze de trekdieren uitspannen, ze met veel voor een kar zetten om zo over de rotsblokken te komen. Dan terug om met de volgende wagen hetzelfde te doen. Er reden verkenners vooruit, maar toch moesten ze geregeld kilometers omlopen naar het begin van een canyon. Maar ze hielden de moed erin en zongen en dansten elke avond bij de vioolmuziek.
Tot ze, even ten oosten van waar de Escalante in de Colorado stroomt, na een al ongelofelijk stijle afdaling, van driehonderd meter hoogte recht onder zich de Glen Canyon zagen – toen nog niet gevuld met het water van Lake Powell. Gewoon een weg bouwen, dus. Ze hadden wat dynamiet meegekregen en ze hadden geleerd daar zuinig mee om te gaan. Waar de helling niet meer dan zo¹n zestig graden was maakten ze één wielspoor, zo diep dat een kar erin zou kunnen blijven hangen aan twee wielen. Waar dat niet kon bliezen ze net zoveel rots weg dat het – met het nodige vertrouwen op hemelse steun – wel zou kunnen. Ook dat bleek niet genoeg. Ver boven de canyonvloer was de springstof op.
Geen nood. Vrouwen en kinderen werden aan touwen naar beneden gelaten en op pad gestuurd om langs de rivier naar hout te zoeken. Intussen hingen zestig mannen aan touwen aan de rots. De smid had ijzeren assen gemaakt waarmee ze diepe gaten in de gelukkig net al te harde rotswand maakten en in die gaten werden palen gestoken. De palen werden onderling verbonden met een vlechtwerk van takken, en daarop werden twijgen, bladeren en stenen gestrooid. Er was een weg ontstaan met een helling van 50 graden, waar de karren en dieren, met man en macht afgeremd, overheen werden gestuurd. Wie nu de onverharde weg afgaat naar Hole in the Rock vindt een gedenksteen en als hij niet teveel last heeft van hoogtevrees kan hij tegen de vrijwel verticale wand een nogal onopvallende rand zien waarin hij alles zal herkennen behalve een weg. Ze hebben er zes weken over gedaan om die te maken.
Eenmaal beneden moesten ze nog ver door de winterkou. Vrijwel zonder water, met nauwelijks meer iets te eten, trokken ze over de gladde kalksteenrotsen. Een half jaar nadat ze uit Cedar City waren weggegaan kwamen ze op hun bestemming, een uitgedroogde kreekbedding. Ze hádden natuurlijk ook gewoon door Arizona kunnen gaan. Dan waren ze op een voor die tijd comfortabele manier in Bluff gekomen in niet veel meer dan de tijd die ze nu nodig hadden om de weg bij Hole in the rock te bouwen.
Zulke heroische knulligheid is misschien wel een kenmerk van de geschiedenis van de mormomen en dus van Utah. Het verhaal begint rond 1830. Er waren talloze sekten in het oosten van de VS, en die van de jonge, meestal werkloze landarbeider Joseph Smith viel daartussen niet op. Hij moet charisma hebben gehad om succes te hebben met zijn wonderlijke verhaal: over een ras van blanke christenen die ver voor Columbus in Amerika hadden gewoond, over gouden platen waarin een tekst was gegraveerd in een onbekende taal, over engelen die Smith hielpen bij de vertaling.
Zoals ook vandaag nog bij veel sektes het geval is, was er onder de bekeerlingen een meerderheid van vrouwen, en uit een oogpunt van versterking van de gelederen was het niet zo gek dat aanvankelijk officieus polygamie werd toegestaan, maar dat meervoudige huwelijken later tot religieuze plicht werden. Het waren geen oosterse harems. Mary Ann Hafen beschrijft hoe ze de tweede vrouw werd van een aardige man die ook maar zijn plicht deed en die haar trouwhartig een paar keer per jaar op haar boerderij in Nevada kwam opzoeken. Verder was ze met haar kinderen aan zichzelf overgelaten. De regel dat de man al zijn vrouwen moest onderhouden werd soepel gehanteerd.De rest van de VS vond dat maar niks, en in 1890 is polygamie officieel ook in Utah afgeschaft – al heb ik de sterke indruk dat het verbod nogal wat weg heeft van het verbod op softdrugs in Nederland. Het moest wel, anders had Utah niet in 1896 een staat kunnen worden.
Al heel vroeg in hun historie hadden de mormomen last met de buren. Smith werd in het oosten uitgelachen en trok naar Ohio waar hij een kolonie wilde vestigen. Een goed jaar later werd hij, met pek en veren versierd, een stad uitgezet. Het was het begin van een serie schermutselingen, vooral in Missouri, waarbij complete veldslagen waren met tientallen doden. Ze eindigden toen Smith uit een cel werd gehaald en vermoord.
Was Smith een fanatieke charismatische sekteleider, zijn opvolger, Brigham Young was niet veel minder dan een geniaal staatsman. Tegenover de buitenwereld (langskomende migranten, Indianen, de regering van de VS) had hij de opvatting dat je veel goedkoper kunt praten en desnoods inbinden dan knokken. Naar binnen toe zorgden discipline, sociale controle en desnoods geweld voor sociale samenhang en zuiverheid in de leer. Mark Twain beschrijft hem als ‘rustig, vriendelijk, welgemanierd, statig en beheerst’.
Hij was nauwelijks een jaar aan de leiding toen de regering van Illinois de Mormomen liet weten dat ze de bouw van een grote tempel te Nauvoo moesten opgeven en weg moesten wezen. Young wilde geen oorlog en hij zegde toe dat zijn mensen zouden vertrekken ³zodra het gras groeit en het water stroomt². Hij wilde nu naar een gebied dat niemand wilde hebben, zodat de Mormomen er veilig zouden zijn.
Het werd Utah. Jim Bridger, een beroemde pelsjager van het eerste uur, had geen brood gezien in het dorre land. ³Dat zal nooit een schepel graan opbrengen.² Later heeft hij nog behoorlijk verdiend aan zijn ongelijk. Zijn handelspost Fort Bridger, nu een nationaal monument tussen de I80 en het dorpje Mountain View in Wyoming, heeft tonnen ³onbestaanbare² produkten verkocht aan de migranten op weg naar Oregon en de Californische goudvelden.
In 1847 gingen ze op weg. De grootste groep kwam dat jaar niet verder dan het huidige Florence, een voorstadje van Omaha, Nebraska, terwijl verkenners de Missouri overstaken en ³de grote Amerikaanse woestijn² introkken. Het jaar daarop volgde de rest. Niet, net als de inmiddels aanzwellende stroom migranten richting Oregon en Californië, langs de zuidoever van de Platte, maar op veilige afstand van al dat verderf langs de noordkant.
Dat bleek een verstandige maatregel. Na de goudvondst van 1848 nam de stroom naar Californië geweldig toe, todat hele stukken van het traject zo bezaaid waren met afval en dierenlijken, dat de stank onverdragelijk werd en, nog erger, de cholera desastreuze vormen aannam. Niet minder dan een op de tien migranten stierf onderweg aan die ziekte. De mormomen bleven er praktisch van gevrijwaard.
Young zag heel goed dat Utah, met bijna de omvang van Duitsland, mensen nodig had, veel mensen. Zijn verhouding met de ongelovigen was niet vijandig – ze betaalden uitstekend voor de produkten en bijv. veerdiensten – maar wel ongemakkelijk. Ze brachten allerlei verleidingen met zich, en ze waren welkom als ze ook meer weer vertrokken. Snel liefst.
Polygamie kon niet genoeg mensen leveren, en dus werd de missie met kracht aangepakt. Nog steeds kennen we de mormoonse missionarissen, jongelui die, op eigen kosten, een jaar ergens op de wereld het geloof verbreiden. De Mormoonse heilsstaat sprak veel Europeanen aan, vooral in de Engelse industriesteden waar ongelofelijke ellende heerste, en op het Scandinavische platteland waar jaren achtereen hongersnoden waren. (Ook in Nederland stierven in 1847 nog 50.000 mensen van de honger, een op de honderd!)
De meeste bekeerlingen hadden nog geen nagel om hun gat te krabben, dus wie zou dat betalen? Young bedacht het Eternal Migration Fund: Er werd één keer geld ingezameld onder de gelovigen die goed boerden. Nieuwkomers leenden van dat fonds het geld voor de reis, en moesten dat later terugbetalen zodat er steeds nieuwen zouden kunnen komen.
Zuinigheid troef dus, en na een paar jaar bedacht Young dat al die ossewagens toch wel erg kostbaar waren. Waarom zouden de mensen niet kunnen lopen? Dat deden ze toch al meestal. Het enige was, dat er dan handkarren moesten zijn om de bagage mee te nemen. De eerste experimenten waren een redelijk succes. De handkartochten (met een paar huifkarren met tenten) gingen zeker niet slomer dan de prairieschoeners; ze haalden ook een 25 km per dag. De eerste vertrokken op 9 en 11 juni 1856 uit Iowa City, en kwamen op 26 september aan in Salt Lake City, net voor de kou, zoals ook in de jaren daarna nog zou gebeuren. Bij de eersten was Robert Parker, grootvader van Robert Leroy Parker, beter bekend als Butch Cassidy.
Maar al in het eerste jaar ging het faliekant mis. Twee schepen met migranten waren veel te laat uit Liverpool vertrokken. De reis zat tegen en zo kwamen ze eerst in juli in Iowa City aan. Daar bleek dat nog niet alle handkarren klaar waren – en toen die overhaast in elkaar waren gezet was dat zo slordig gedaan, dat er onderweg steeds reparaties nodig bleken. Het was augustus voordat ze aan de Missouri kwamen, eind augustus voordat ze vertrokken, met acht kilo kleding en beddegoed per persoon op de handkar geladen.
Zes weken later zaten ze in de sneeuw. Hun kleding en dekens ver onvoldoende, de afgelegde afstand elke dag beneden de planning met als gevolg al vrij snel tekort aan eten. Ziekten sloegen toe, en de verzwakte gelovigen crepeerden bij bosjes in de temperaturen van vele tientallen graden onder nul. Het opeten van de vermagerde trekdieren verergerde de toestand alleen maar.
De fout zat overigens niet in het lopen: een huifkarkaravaan die in dezelfde tijd uit Iowa City was vertrokken bleek niet beter af. De fout zat bij een uitspraak van Young zelf, nl. dat God de gelovigen zou beschermen tegen regen, sneeuw en kou. Er was wel besproken dat het misschien beter zou zijn het voorjaar af te wachten, maar de migranten hadden geen flauwe notie van wat er voor hen lag, en de leiding vertrouwde op de uitspraak van broeder Brigham – of durfde daar niet tegenin te gaan. Overigens heeft Young de leiders gestraft, en niet zelf de verantwoordelijkheid genomen.
Het ontwerp voor de nederzettingen was aan Brigham Young in een visioen geopenbaard. Het blijkt nog altijd een heel praktisch visioen. De straten zijn zo wijd dat een ossewagen er in één beweging kan keren – en een auto ook. Geen files en parkeerproblemen in Utah. Elke gelovige kreeg aan die straten een evengroot stuk grond. Wie bijv. in Moab rondkijkt ziet dat nog steeds.
De pioniers die eropuit werden gestuurd om ergens weer een dorp te stichten, als gezegd zorgvuldig samengestelde groepen, kregen altijd ook populierenscheuten mee. Terwijl, behalve in de Rocky Mountains, er ten westen van de Missisippi verder nauwelijks een boom te vinden is, ziet men in alle mormonendorpen van ver in Idaho tot ver in Arizona, van de Rocky¹s tot de Sierra¹s, statige bomen staan. Zo¹n klassieke plaats is Torrey – een woestijndorp net bezijden de (wondermooie) weg van Escalante naar Hanksville, waar de minuscule general store gedroogd rundvlees en wat zwaar bestofte pakken instant koffie heeft en waar je het gevoel krijgt dat de bomen er letterlijk tot bijna in de hemel groeien.
Als het dorp er eenmaal was, dan dienden de gelovigen er ook te blijven wonen. Iemand mocht dan een ranch hebben, hij mocht niet buiten het dorp gaan wonen en zich zo onttrekken aan vaste rituelen en sociale controle. Op centraal niveau waren er de Zonen van Dan, een combinatie van leger, politie, geheime dienst, inquisitie en lijfwacht. Bescherming van het geloof was de officiële taak van deze schimmige organisatie, maar er sneuvelde ook nog wel eens een politieke tegenstander van broeder Brigham, die de wind er stevig onder hield.
Toch lukte het niet helemaal. Ook toen al waren mormomen geheelonthouders, maar de whiskey van Fort Bridger was niet alleen populair bij Californiëgangers. Er waren ook nogal eens migranten die het voor gezien hielden en verder trokken naar Californië, of die gewoon de omgeving negeerden en, in stilte of openlijk, het geloof afzwoeren. Vaak kwam het niet eens zo ver. Van de Europeanen die op kosten van de kerk (of het Eternal migration fund) naar Amerika kwamen hield zo ongeveer een derde het voor gezien voordat ze in Utah waren.
Utah was ook geen verboden gebied voor ongelovigen. Dichtbij Salt Lake City kwam een mijnstadje volgens de slechtste tradities van Colorado en Montana. Het was een stinkend smerig oord half over een riviertje gebouwd dat alle afval moest afvoeren. De mijnwerkers konden er snel van hun geld af in kroegen, speelholen en bordelen. Young heeft alles gedaan om het weg te krijgen. Het is niet gelukt.
De overgrote meerderheid heeft daar allemaal nooit iets van gemerkt. Het waren hard werkende mensen met een weliswaar zwaar, maar zeer beschermd bestaan. Lang voordat postmoderne filosofen op het idee kwame had Brigham Young al de waarde van rituelen, straf georganiseerde sociale contacten en strikte leefregels ontdekt. In grote lijnen was Desereth een gelukkig land, waar zelfs tot boeverij vervallen zonen als Butch Cassidy een warm nest hadden.
In Washington was men niet ingenomen met dat rare volkje. Het was natuurlijk maar een stuk woestijn, en de mineralenrijkdom moest nog worden ontdekt, maar het lag wel midden in het land. Bovendien dreigde de burgeroorlog, en de ene partij had er belang bij zoveel mogelijk van het reguliere leger uit de weg te krijgen, de andere om te laten zien dat er met Washington niet te spotten viel. Dus kwam er in het najaar van 1857 oorlog.
Maar hoe maak je een oorlog als de tegenpartij weigert te vechten? Young had opdracht te geven hooguit uit zelfverdediging te schieten, en dan liefst niet op mensen. Maar wel konden zijn guerrilla¹s, vertrouwd met het terrein als ze waren, praktisch de hele legervoorraad, aangevoerd in 1500 ossewagens, veroveren of vernietigen. Van de assen maakten ze spijkersŠ
Het leger kwam moeilijk te zitten, president Buchanan wilde van de oorlog af, Young was best bereid wat toezeggingen te doen (er kwam een symbolische gouverneur terwijl Young de feitelijke leider bleef), en het geheel liep af vrijwel zonder dat er een schot was gelost. De meeste schade was waarschijnlijk geleden door het bedrijf dat het materiëel had vervoerd. Het Congres heeft de betaling jaren opgehouden.
De Mormomen gingen stilletjes door. Waar water was of kon worden opgepompt kwamen dorpen met tuinen en boomgaarden, zoals men die nog altijd vindt langs de Muddy River tussen het al genoemde Torrey en Hanksville. Waar weinig water was kwamen de koeien en de cowboys – en ook die zijn er nog steeds. Kort na de Tweede Wereldoorlog leek de staat een gouden toekomst te hebben: Er werd op grote schaal uranium gevonden; wie vanaf de White Rim op Island in the Sky in het Canyonlands national park naar beneden kijkt ziet nog de sporen van de jeeps waarmee prospectors op zoek gingen. Inmiddels is uranium praktisch alleen nog goed als ballast in vliegtuigen.
Tenslotte zijn de toeristen gekomen. Ze vinden er een van de mooiste stukken land van de wereld, met een spaarzame maar nog altijd vriendelijke bevolking, trots op hun staat, trots op hun geschiedenis. Zoals Wallace Stegner al veertig jaar geleden zei: Ze zijn naar Utah gekomen om een toekomst te bouwen, maar ze hebben hoofdzakelijk een verleden gemaakt.