De staat die haast synoniem is met de Mormonen wordt steeds populairder. Waren het honderdvijftig jaar geleden geloofsvervolgden en pioniers, nu komen hordes telewerkende yuppen, gewone rustzoekers, gepensioneerden en vooral veel toeristen naar Utah. Kan de belofte waargemaakt worden? Kan Utah een paradijs blijven?
Tekst Donovan Webster
De schemer valt als Craig Larson aankomt op het vliegveld van Salt Lake City. Anderhalf uur geleden vertrok hij uit Los Angeles. De 38-jarige manager van een drukkerij is bijna thuis, zo’n duizend kilometer en één tijdzone van zijn baan. Een behoorlijke woon-werkafstand, maar net zomin als de andere forensen in het vliegtuig zal Larson daarover klagen. Hij babbelt met zijn regelmatige shuttle-reisgenoot, een gepensioneerde politieman die drie dagen per week in Californië lesgeeft. De groep forensen kan ook een manager van de Disney studio’s bevatten, een nieuwslezer voor Channel 5 in Los Angeles, een paar ondernemers, een tandarts, een accountant of een stuk of vier consultants. Ze werken allemaal in Californië en wonen in Utah en zijn maar al te bereid om de 49 dollar voor het vliegticket neer te leggen.
‘Honderden, duizenden mensen vliegen op en neer naar Californië’, verzekert Larson. ‘Wij zijn naar Utah verhuisd vanwege de goede scholen en de uitzonderlijke kwaliteit van het leven – schaarse goederen in Zuid-Californië. En de afstand is, qua tijd, niet veel erger dan wat veel mensen in Los Angeles moeten doen. Voor ons gezin is Utah de ideale plaats.’
Door de grote ramen van het vliegveld zie ik wat Larson bedoeld: de laatste zonnestralen vallen op de sneeuw van de bijna vierduizend meter hoge Wasatch Range. Tussen het vliegveld en de bergen in liggen de torenflats van Salt Lake City. Een bijna lege interstate loopt langs het vliegveld in de richting van de stad als de weg naar Oz. Er is geen luchtvervuiling. Geen gehaaste menigte. Andere Amerikaanse steden mogen problemen hebben met misdaad, huizenprijzen en verkeer: in Salt Lake City lijkt dat allemaal heel ver weg.
Definitieve trek naar de frontier
Duizenden jaren al bieden de bergen en valleien van Utah de hoop op een aards paradijs, of de nieuwkomers nu Indianen waren, pioniers, geloofsvervolgden of de huidige grotestadsvluchtelingen. Nu hier jaarlijks twintigduizend mensen arriveren lijkt de definitieve migratie naar deze frontier op gang. Het zal niet lang duren, zeggen critici, of Utah zal net zo vol zitten als de rest van Amerika.
Het is mogelijk. De afgelopen jaren zijn heel wat hightech bedrijven ontstaan in de regio Salt Lake City, Provo en Ogden. Daarmee kwamen hoog opgeleide, goedbetaalde werknemers en met hen weer eindeloze bouwprojecten. Zo zijn deze drie zustersteden één groot metropool gebied geworden van anderhalf miljoen inwoners. De bevolkingsexplosie, gecombineerd met Zuid-Utah’s nieuwe populariteit bij gepensioneerden, heeft geleid tot een boom in vrijwel de hele staat, waardoor voorzieningen soms tot het uiterste zijn opgerekt. Maar de belofte van Utah blijft mensen trekken.
Als nieuwkomer denkt Craig Larson ook na over de groeipijnen van Utah. Maar hij blijft het een fantastische plek vinden, waar nieuwkomers voordeel kunnen trekken van de onontgonnen aard van de staat. Maar het is niet de eerste keer dat dit soort gedachten opkwamen in Utah.
Duizenden jaren bewoond
Op een kaart van Utah springen de bergen je haast tegemoet. Gerimpeld en gerafeld gaan ze omhoog en omlaag, van boven naar beneden dwars door Utah. In het echt is het niet anders. Zodra je Salt Lake City en omgeving hebt verlaten, lijkt de staat inderdaad vol met eenzame bergruggen en verlaten wegen waar op grote afstand misschien een vrachtwagen te zien is die tegen een helling opkruipt.
De bergen zijn overal, maar de valleien zijn de grote trekpleisters. Neem Utah’s grootste nationale park, Canyon Lands: een Technicolor labyrint van driehonderd miljoen jaar oude valleien waarop jaarlijks een half miljoen toeristen afkomen. Neem de mineraalrijke bodem van het Great Salt Lake Basin, die de vervolgde pioniers door irrigatie blijvend groen hebben gemaakt.
Het waren ook de valleien die mij in de zomer van 1974, toen ik dertien was, hierheen trokken. Ik kwam binnendrijven in een rubbervlot, uit Colorado, over de Green River. Altijd ben ik teruggekomen naar de oranjerode canyons van Utah. De wildheid van dat mooie land blijft trekken.
Minstens elfduizend jaar geleden zwierven hier al groepen Indianen rond. In de ijstijd woonden ze in grotten aan de oevers van het steeds krimpende Lake Bonneville, het enorme zoetwatermeer dat eens lag op de plaats van het Great Salt Lake. Hun nazaten verzamelden er zaden en planten, jaagden en lieten er rotsschilderingen en petrogliefen achter. Hun woestijncultuur zou zo’n zesduizend jaar duren.
Rond het begin van de jaartelling woonden in het noordelijk deel van de staat de Fremont, bekend vanwege hun delicate kleibeeldjes. Hun tijdgenoten, de Anasazi, woonden in de canyons van Zuid-Utah. Ze teelden er maïs, bonen en squash en bouwden spectaculaire rotswoningen. Hun cultuur bloeide zo’n duizend jaar, tot veranderde weerpatronen hen dwongen het gebied te verlaten. Rond die tijd doken de stammen op die we nu nog kennen: de Goshute, Shoshone en Ute, naar wie de staat is genoemd.
Blanke pioniers vonden Utah maar een moeilijke staat om te overleven. In 1827 leidde Jediah Smith een groep bonthandelaren vanuit Californië naar het Great Salt Lake. Smith zocht de mythische Rio Buenaventura die volgens de verhalen het Great Salt Lake met de Stille Oceaan verbond. Op 20 juni dat jaar kwam hij Utah binnen en stond opeens in de leegte van vijftigduizend vierkante kilometer die eens de bodem was van Lake Bonneville. Zeven dagen later wankelden Smith en zijn mannen aan de oostkant de woestijn uit, de Salt Lake Valley in. Om te overleven hadden ze een pakpaard moeten opeten. Smith omschreef de plaats als ‘een landschap dat volkomen braak ligt, zonder wild of leven’.
Transformatie van een woestijn
Terry Tempest Williams en haar echtgenoot Brooke wonen in Emigration Canyon, in de heuvels aan de voet van de Wasatch bergen. Vanuit hun woonkamer kijken ze uit op de vallei waarin de stad zich uitspreidt tot aan de oevers van het glinsterende meer. Maar noch het uitzicht noch de gebouwen geven voor Wiliams de doorslag om te blijven waar ze wonen. Voor haar ligt het persoonlijker. Ze weet dat dit het beeld is dat de oorspronkelijke Mormoonse pioniers in 1847 zagen toen ze hier aankwamen met hun leider Brigham Young.
De 40-jarige Williams is een vijfde-generatielid van de Church of Jesus Christ of Latter-day Saints, beter bekend als de Mormonen. Zij is dichter, schrijver en bioloog voor het Utah Museum of Natural History en zoals veel Mormonen zegt ze haar identiteit te ontlenen aan Utah. ‘Het is meer dan geschiedenis of geloofsovertuiging of zelfs maar dit landschap’, zegt ze. ‘Het is dat allemaal samen: gezin, geloof en plaats. Je kunt ze niet van elkaar losmaken.’
Om Williams’ gedachten te begrijpen, moet je de geschiedenis kennen van haar kerk. In 1846, na bijna twintig jaar geloofsvervolging in New York, Ohio, Missouri en Illinois – waarbij de stichter en profeet van de kerk, Joseph Smith, werd vermoord – trok een groep van 148 Latter-day Saints westwaarts, op zoek naar hun ‘beloofde land’. Hun nieuwe leider, Brigham Young, voerde hen tijdens een barre tocht naar de kale vallei van het Great Salt Lake. Eenmaal daar was Young ervan overtuigd dat zijn mensen de woestijn zouden kunnen laten bloeien. Volgens de legende kwam Young op 24 juli 1847 over de pas in de Wasatch Range die nu Emigration Canyon heet. Hij wees naar de vallei en zei: ‘Dit is de plaats.’
De werkelijkheid was anders. Een deel van de groep was al gearriveerd voordat Young bij de vallei aankwam. Hierdoor zag hij de vallei pas toen de eerste zaden al waren geplant. De legende wint het echter van de werkelijkheid en zo staat bij de canyon het monument van de pioniers, compleet met een bronzen Young wijzend naar het Mormoonse Jeruzalem.
‘Wat zo interessant is van de Saints’, zegt Williams, ‘is dat ze hier kwamen voor geloofsvrijheid en isolatie en een land vonden dat niemand wilde. Het was de uitdaging om een leven op te bouwen in deze kale vallei plús hun geloof, die deze woestijn heeft getransformeerd. Iedereen werkte samen.’
Na een moeilijk begin toverden de Mormonen het kale landschap om in een groene tuin. Ieder gezin kreeg een paar hectare aan de rand van de stad en door het smeltwater van de Wasatch te gebruiken voor irrigatie, konden ze op de woestijnbodem maïs en graan verbouwen.
Rond de eeuwwisseling waren Young’s volgelingen ver doorgedrongen in Nevada, Idaho en Arizona. Ze stichtten meer dan vijfhonderd steden in de wildernis en noemden hun nieuwe gebied Deseret, naar het woord ‘voorbij’ in het Book of Mormon. Als voorwaarde voor toelating tot de Verenigde Staten moest de kerk in 1896 wel de traditionele polygamie laten varen.
Gesloten Mormoons bolwerk
De meeste Mormonen die ik ontmoet, blijken erg toegewijd aan de ‘zaak van Zion’. Dat betekent onder meer grote gezinnen, hard werken, geen alcohol en tabak (hoewel dat in Utah niet illegaal is). De ‘zaak’ houdt veel Mormonen hier en zeven van iedere tien bewoners van Utah is Mormoon. Vanwege de optimistische, op het gezin georiënteerde levensstijl, heeft de staat één van de hoogste percentages alfabetisme in de VS, de laagste gemiddelde leeftijd (26), een permanent lage werkloosheid en een levensverwachting die drie jaar hoger is dan het landelijk gemiddelde.
Op het oog lijkt Utah daardoor een gesloten Mormoons bolwerk. Maar ik vond de bewoners opmerkelijk ruimdenkend. Zo was de vorige burgemeester van Salt Lake City een niet-Mormoonse Democraat van Libanese afkomst. De acceptatie van niet-Mormonen beperkt zich niet tot keurige burgers en politici. In Club DV8 zag ik bij een optreden van Iggy Pop jonge, getatoeëerde fans in het publiek deinen. Darcy, een studente aan de University of Utah, was in vol punk ornaat aanwezig. ‘Ik kom uit Californië’, vertelt ze, nippend aan haar bier, ‘en het kostte wat tijd voordat de Mormonen aan ons gewend waren en wij aan hen.’ Ze kijkt naar haar zwarte jeans, zwart shirt en zwarte laarzen. ‘Het is alsof we van verschillende planeten komen’, voegt ze toe. ‘Maar ze zijn cool. Ze zijn zelfs aardig en dat is meer dan ik van de meeste mensen in Los Angeles kan zeggen.’
Aan de andere kant van deze ontmoeting staat iemand als Mark Menlove, 34 jaar geleden geboren in Utah. Ik spreek hem in de lift naar het Park City skigebied, veertig minuten van Salt Lake, waar in 2002 de Olympische Winterspelen worden gehouden. ‘Er wordt al jaren over gepraat hoe nieuwkomers het oude Mormoonse Utah zouden veranderen’, zegt hij. ‘Maar de enige verandering die ik heb gezien is dat de mensen over het geheel genomen meer openstaan voor outsiders. De geslotenheid van de samenleving in Utah was altijd meer verhaal dan werkelijkheid.’
Openheid van geest is misschien Utah’s meest waardevolle grondstof. Het Mormoonse geloof heeft zich verspreid over 155 landen en heeft meer dan tien miljoen volgelingen. Mormonen weigeren bepaald niet om andersdenkenden in hun thuisstaat te ontvangen. In downtown Salt Lake City zijn zowel een centrum voor Zen Boeddhisme als een 126 jaar oude Episcopaalse kerk te vinden. En wie door de stad wandelt, ontmoet overal vriendelijkheid. Mormonen, optimisme en de geschiedenis van Utah zijn nauw verweven.
Zoals Terry Williams het me vertelde: ‘Als ik naar het meer kijk of naar de bergen of in de ogen van een familielid, dan weet ik wie ik ben en waarom ik hier ben. Kun je van een thuis iets meer vragen dan dat?’
Weekenden van mountainbikers
Maar Utah is meer dan een stad aan de rand van een meer. En zo ga ik op zoek naar de befaamde frontier van Utah, waar de explosieve groei van het Noorden nooit heeft plaatsgevonden. Binnen zestig kilometer dunnen de huizen al uit en verandert het landschap. Geleidelijk aan wordt het silhouet van de Wasatch dunner en lager, tot het gebergte niet meer is dan opstekende vinnen in een woestijn vol sagebrush. Dit universum is eindeloos oranje, groen en rood, met zijn Jura- en Krijt-periodes duidelijk zichtbaar in de sedimentslagen.
Bij Arches, een van de vijf nationale parken in Utah, draai ik de snelweg af. Overal staan hoge spiralen en rotsen in precaire balans. Evenals de rotsbogen die ontstaan zijn door miljoenen jaren van erosie en cycli van vriezen en dooien. Terwijl de zon zakt, wandel ik de twee kilometer naar Delicate Arch, een achttien meter hoge zalmkleurige boog van zandsteen dat bijna levend lijkt in het laatste daglicht. Dit surrealistische landschap – en de regens en rivieren die het produceerden – lokten Ken Sleight hierheen, vijftig jaar geleden. ‘Ik was in opleiding om manager te worden van een bandenwinkel in het noorden, in Logan, toen ik met een stel vrienden de Green River afzakte. Ik was meteen verslaafd.’
In 1955 had Sleight een zaak opgezet in Green River, net boven Canyonlands, waarmee hij een van de pioniers werd van river rafting in het westen. ‘We waren toen maar met een paar man’, vertelt hij. ‘We hadden ieder een paar oude, militaire rubberen boten die over waren van de invasie in Normandië en we begonnen als gidsen de rivieren af te varen. Wie wilde namen we mee over de Colorado of de Green River, door het wilde water en de diepe canyons, en we lieten ze gewoon zelf de schoonheid van het landschap ontdekken.’ Sleight verhuisde uiteindelijk van Green River naar de grotere mijnbouwstad Moab, maar het waren de wildwatertrips die het toerisme op gang brachten.
Tegenwoordig kijkt niemand ervan op als tienduizend mensen uit de hele VS zich tijdens een weekend verzamelen in Moab om te wildwatervaren en te mountainbiken. Gespierde en zongebruinde jonge mensen bekijken, koffie drinkend bij de espressobar buiten de winkel,de nieuwste spullen bij Rim Cyclery. De meeste klanten zijn studenten. Hun benen lijken voorzien van aderen als tuinslangen en hun knieën en schenen zijn vaak beschadigd door valpartijen op de gladde rots, slidrock genaamd, die Moab zo perfect maakt voor dit soort fietsen.
De bewoners hebben gemengde gevoelens. Na veertig jaar in canyon country heeft de 66-jarige Sleight twijfels over het aanmoedigen van meer toerisme. Het is een dilemma dat hij voor het eerst ervoer aan het begin van de jaren zeventig, op een middag dat hij maatjes werd met Edward Abbey, een werknemer van de National Park Service die wel eens schreef. In de loop van een gesprek over het toenemende aantal rafters op de Colorado werden ze vrienden. Abbey ging zo nu en dan mee met Sleight op een wildwatertrip. Aan het eind van de dag, als de betalende gasten sliepen, zaten ze vaak met z’n tweeën bij het kampvuur, pratend over milieuzaken in Zuid-Utah. ‘Uiteindelijk stelden we onszelf de grote vragen’, vertelde Sleight me toen ik hem thuis bezocht op zijn dude ranch en country inn, dertien kilometer ten zuiden van Moab. ‘Is het wel in orde de woestijn te ontwikkelen, en zo nee, wat doen we ertegen?’
In 1968 schreef Abbey Desert Solitaire, een van de mooiste verzamelingen natuur-essays die ooit zijn verschenen. Ieder hoofdstuk met pijnlijk geobserveerde details was een subtiele oproep voor het Zuidwesten om in actie te komen.
‘Dat boek veranderde het denken van een hele hoop mensen’, zegt Sleight als we na het eten onder de sterrenhemel staan. ‘Het maakte mensen bewust van zaken die te maken hadden met het gebruik van het land.’ Die zaken vormden het hart van een strijd tussen Sleight en andere wildernisbeschermers tegen het establishment in Utah om miljoenen hectares federaal wildernisland beschermde status te geven (president Clinton heeft dat inmiddels gedaan in het Grand Staircase Escalante NM).
Op het water komt Sleigh niet meer. ‘Ik neem het niemand kwalijk dat ze door die canyons willen varen’, zegt hij hoofdschuddend, ‘maar ik herinner me ze liever zoals ze waren. Al die mensen tegelijk op het water, dat stemt me bedroefd.’
Sunbelt-fenomeen
In groeistad St. George, vierhonderd kilometer ten zuidwesten van Moab, maakt niemand zich zorgen over de groeiende menigten. Integendeel, pensioengerechtigden uit het hele land hebben besloten dat Zuidwest-Utah de ideale plaats is, met zijn dramatische landschappen, warme zon en lage levenskosten. In 1970 had St. George ruim zevenduizend inwoners, nu zijn het er bijna veertigduizend. Er zijn mensen die verwachten dat er in 2030 wel zevenhonderduizend zullen wonen. ‘Het is het sunbelt-fenomeen’, zegt Bob Nicholson, community development director voor St. George. ‘Mensen hebben ontdekt dat je niet per se in Californië hoeft te zijn om lekker te leven.’
Hij leunt over zijn bureau in het stadhuis: op tafel ligt een kaart, een rooster van de straten van de stad en Nicholson probeert de verkeerspatronen te reorganiseren. Door het raam zien we de auto’s in de file staan. Nicholsons blik gaat echter naar de rode bergen in de verte. ‘Dit is een woestijn’, zegt hij, ‘en dus is water natuurlijk de beperkende factor. Maar we hebben genoeg om nog minstens tien tot vijftien jaar door te groeien. Daarom hebben het beheersen van die groei en van het verkeer mijn prioriteit.’
Geen geringe opdracht. Iedere ochtend tegen zonsopgang lopen de straten van St. George vol met auto’s. De zes à zeven kilometer door de stad kosten je twintig minuten en waar de straten de woestijn ontmoeten, werpen de vrachtwagens rode stofwolken op. De huizen worden zo snel gebouwd als het pleisterwerk kan drogen.
‘Iedereen rent achter het geld aan’, zegt Steven Kirkland, die al meer dan vijftig jaar in St. George woont. ‘De traditionele Mormoonse cultuur, die onze gemeenschap opbouwde en zo lang bij elkaar hield, wordt door al dat nieuwe geld de nek omgedraaid.’
De tachtigjarige Kirkland verruilt de keuken, waar een van zijn twee vrouwen de lunch bereidt, voor de zitkamer. In 1941 bekeerde deze Methodist uit Georgia zich tot het Mormoonse geloof en verhuisde met zijn vrouw Mary naar Utah. Sinds 1952 is hij polygaam. Zijn tweede vrouw, Sylvia, komt uit een stadje ten oosten van St. George. ‘Die heuvels daar zitten vol met ‘poligs’ en toen ik Sylvia ontmoette en haar uitkoos als vrouw nummer twee, protesteerde Mary niet. Ze wist dat het de wil van God was en ik heb er een uitzonderlijk vruchtbaar leven door gehad.’
Kirkland laat me een foto zien van zijn achttien kinderen en 98 kleinkinderen. Hij legt de foto in een stoel en stapt achteruit om ernaar te kijken. ‘Dit was mijn levenswerk’, zegt hij, krabbelend in zijn dikke, grijze baard. ‘Natuurlijk heeft mijn keuze voor polygamie me afgezonderd van de kerk. Ze hebben me geëxcommuniceerd en dus volg ik niet meer de dagelijkse praktijk van de huidige zogenaamde Mormonen. Ze namen een manifest aan om polygamie te verbieden en zo als staat te kunnen worden toegelaten en geld te verdienen. Ik zeg je, het is allemaal geldzucht dat hier het leven bepaalt.’
Radicale milieuactivisten
Maar niet voor iedereen. Als Ken Rait van de Southern Utah Wilderness Alliance in het rode zand buiten St. George wandelt, doet hij dat niet om naar de nieuwe appartementen te kijken die overal opduiken. Hij denkt aan de dieren die uit St. George en Washington County worden verjaagd door de menselijke stoomwals. ‘Er zijn negen verschillende bedreigde diersoorten in Washington County’, zegt hij. ‘Als ik zie wat er gebeurt in St. George dan kan ik alleen maar een ecologische en milieuramp voorzien.’
In de afgelopen zes jaar zijn volgens Rait meer dan 4500 hectare van de county opgeslokt door de groei. ‘St. George ligt midden in een van de meest gevarieerde biologische ecosystemen van de staat’, zegt hij. ‘Washington County is waar de Great Basin en de Colorado Plateau de Mojave Desert ontmoeten. Hier leven minstens driehonderd verschillende diersoorten, misschien meer dan waar dan ook in het westen.’
Zoals veel milieuactivisten in Utah, concentreert Rait zijn anti-ontwikkelingspijlen op de bedreigde woestijnschildpad, die alleen te vinden is in de woestijnen van de Great Basin en Mojave beneden 1500 meter hoogte, waar St. George ligt. De schildpad, hier al aanwezig sinds de prehistorie, beweegt net zo langzaam als hij zich voortplant, waardoor de vernietiging van zijn habitat extra bedreigend is.
Volgens Quentin Ence, mede-eigenaar van Ence Homes Inc. in St. George, is Rait een fanaat. Volgens hem gebruiken de schildpadliefhebbers het beest alleen maar als een middel om hun doel te bereiken: het buitenhouden van nieuwkomers. ‘Die no-growth–mensen, dat zijn pas elitaire lui’, meent Ence. ‘Zij zeggen: ik ben hier al, dus ik wil niemand anders binnenlaten. Het zit in de mens, denk ik, maar daarmee is het nog niet juist.’
Noodlottige vertraging
Ondanks de groei overal in Utah en het debat daarover, is er een deel van de staat waar niemand heen gaat om te wonen: de Great Salt Lake Desert, die ruim twaalfduizend vierkante kilometer beslaat in de noordwesthoek van de staat. In de zomer van 1846 dacht de Donner Party (zie Amerika 9904) nog dat ze die woestijn relatief gemakkelijk kon oversteken. Vier dagen en 140 kilometer later, nadat ze vier van hun twintig wagens hadden verloren in het zuigende zout, bereikte de uitgeputte groep de westrand van de woestijn. Ze hadden een week nodig om bij te komen – een vertraging die noodlottig zou blijken. Maanden later raakten ze ingesneeuwd in de Sierra Nevada en moesten ze hun doden opeten om te overleven.
De weg door de woestijn is nu een stuk gemakkelijker geworden: via de I-80 kost het minder dan een uur maar vriendelijk is de plek nog steeds niet. Alleen de Morton Salt Company kijkt daar anders tegenaan. Zij laten geregeld een stuk onderlopen, wachten tot het water verdampt is en verpakken het zout dan om op wegen te strooien. En op de Bonneville Flats proberen hardrijders het snelheidsrecord te land te verbeteren. Maar meestal en voor de meeste mensen, ligt de woestijn er net zo desolaat bij als toen Jed Smith of de Donners erdoorheen trokken.
De afgelegen eenzaamheid trok ook het Amerikaanse leger. In 1942 gebruikte het ministerie van Oorlog zevenhonderd vierkante kilometer om twee bases op te zetten. De ene, Dugway Proving Ground, is een testterrein voor giftige munitie en voor de vernietiging van biologische wapens. De andere, Tooele, bevat het grootste deel van Amerika’s chemische wapens. Bij Dugway is naar schatting vijftien procent van de bodem verontreinigd met dodelijke bacteriën of onontplofte granaten. Op Tooele, op maar veertig kilometer van een miljoenenstad, ligt veertig procent van de Amerikaanse chemische wapens opgeslagen in 208 iglovormige loodsen. Genoeg vergif om de hele planeet te doden. Dankzij een Congresbesluit om na 2004 alle gifwapens van Amerika vernietigd te hebben, is er op Tooele voor 475 miljoen dollar een verbrandingsoven gebouwd om de voorraad weg te werken. De rondleiding die ik krijg, legt zwaar de nadruk op veiligheid. En dat mag ook wel met Salt Lake City op één vallei afstand.
Op weg terug kijk ik naar twee bald eagles die zweven boven het water van Rush Lake. Misschien kan Utah in dit nieuwe millennium losbreken van de erfenis van jaren vijandelijkheden. Misschien kan Utah opnieuw met een schone lei beginnen. Het zal niet de eerste keer zijn.
Het beloofde land
Utah blijft een paradox. Aan de ene kant heeft welvaart zijn weg gevonden naar de woestijn, zo menselijke beloften brengend naar een plek die daar altijd van verstoken was. Aan de andere kant liggen er bergen giftige rommel in het hart van de staat. Gepensioneerden en toeristen hebben de schoonheid van de canyons ontdekt, maar dreigen die met hun massaliteit te vernietigen. Overal in Utah wordt slag geleverd met de problemen van verandering.
Maar voor mij zijn de meest memorabele plekken in de staat nog altijd de onveranderde valleien. Het is de kick van het beklimmen van een berg en dan afdalen in een lege vallei die me verheven gedachten geeft, als van een nieuw bekeerde pelgrim. Gelukkig is dat een gevoel dat niet beperkt is tot managers uit Californië of Mormoonse pioniers – of tot mijzelf.
Ongeveer twee uur van Salt Lake City, in een vallei van de eenzame Gibson Mountains, woont een herder die het leven leidt waarvoor de valleien van Utah gemaakt lijken. Enrico werd uit zijn geboorteland Peru verdreven en de 44-jarige herder is blij dat hij zijn werk kan doen op een plaats waar hij zich niet druk hoeft te maken over oorlog.
Enrico woont in een keurige, Conestoga-stijl stacaravan die eenzaam staat boven de wijd open woestijn. ’s Ochtends, als zijn honden spelen in het roze licht, realiseert hij zich dat dit moeizame gebied hem een beter leven heeft gegeven. Hij kan vrij wonen en verdient tien keer zoveel dan hij in Peru opstreek. De hoge valleien herinneren hem aan de Andes, waardoor hij zich soms eenzaam voelt. ‘Maar’, zegt hij, ‘dat is ook deel van het leven van een herder in Peru.’ Hij glimlacht en kijkt uit over de vallei waar overal stipjes van dieren te zien zijn en vertelt me dat Utah zijn beloofde land is, zoals het voor zoveel mensen vòòr hem is geweest. ‘Thuis’, zegt hij, ‘kunnen mensen als ze horen van mijn manier van leven, alleen maar denken dat ik een miljonair ben.’