Het Californische badplaatsje, vlak bij de bekende Big Sur kust en de exclusieve Pebble Beach golfbaan, heeft zich weten te beschermen tegen al te onstuimige ontwikkeling. Nog steeds is het een oase van stijl en rust, discretie en traditie. De rijke elite die in Carmel woont, weet wat ze wil behouden.
Door Ton Haak
Misschien is Carmel, Californië, wel hoe de hele wereld zou moeten zijn en een voorbode van wat de hele wereld wordt, ooit, als er alom sprake is van welvaart. Niet zo’n nieuw-verworven welvaart die vaak tot zulk ordinair gedrag leidt maar doorwrocht en door de tijd hecht gestructureerd welzijn. Het soort welzijn dat, gestoeld als het is op langdurige gewenning aan een uitermate behaaglijk surplus in de geldbuidel, zorgt dat de zucht naar cultuur en comfort de lust tot strijd totaal verdringt.
En dat allemaal bij een overvloedig aanbod van alles wat maar door iemand gewenst (en bovendien ecologisch verantwoord geproduceerd) kan worden terwijl het ook nog het hele jaar aardig weer is, niet te warm, niet te koud, net zoals de plaatselijke cultuur vooral ‘plezierig’ is, en geen avant-garde. Misschien is zo’n lauwe gemeenschap wel wat het kapitalisme vermag als het ruim de kans krijgt tot ontwikkeling te komen.
Groen en bloemen
Een lauwe samenleving. Carmel-by-the-Sea is zoiets als een mengsel van Aerdenhout en Ukkel met een toefje Saint Tropez en een scheutje Stratford-on-Avon op een onderlaag van Hollandse Achterhoek en afgetopt met een saus die zowel iets van Bergen, Noord-Holland, als van Bergen in Noorwegen weg heeft.
Neonlicht is er verboden, populaire winkelketens ontbreken, naar fast food wordt niet getaald. Bomen mogen niet worden omgehakt – als je wilt bouwen, dan er omheen en nooit meer dan één etage. Men woont er tussen een overvloed van veelsoortig groen en opgevrolijkt door massa’s bloemen in huizen die van buiten doen denken aan Hans en Grietje, maar van binnen the state of the art bieden aan comfort en luxe. Tourbussen en vrachtwagens moeten gaan via één enkele route en moeten parkeren op die ene plek net buiten de dorpskern.
De politie is vriendelijk maar talrijk en zó wakker dat tuig, altijd van buiten natuurlijk, het al bij voorbaat opgeeft. De bewoners knikken elkander toe als ze, wandelend langs het beeldschone strand, elkaar passeren. Voor de 4.000 inwoners zijn er ruim honderd uitstekende restaurants; de concurrentie zorgt ervoor dat overal voor een paar tientjes voortreffelijk kan worden gedineerd in een uiterst behaaglijke omgeving. In de drie theaters is veel Shakespeare en veel klassieke muziek. Lawaai hoor je er nooit.
Goed glas wijn
In Carmel kleedt iedereen zich wel. Zelfs het merendeel van de anderhalf miljoen toeristen die jaarlijks dit paradijs op aarde komen bewonderen is van het soort dat nooit een fluorescerend trainingspak zal dragen maar, bij voorkeur gekleed in tweed of toch in elk geval in zuiver katoen, luchtig causerend een goed glas wijn drinkt bij het open vuur. Hun motels zijn verstopt in Engels aandoende cottages of landhuisjes regelrecht nageaapt van de Franse campagne.
Carmel ruikt het hele jaar door naar houtvuur. En naar het leer van de bekleding van limousines want iedereen rijdt Lexus, Infiniti, Volvo, desnoods Cadillac – als ’t al geen gerestaureerde Austin Healy 3000 of Morgan is. Er zijn meer dan tien prachtig gelegen golfvelden rond Carmel; Pebble Beach en Spyglass Hill hebben wereldfaam. Pruttige hutjes in het dorp kosten drie Hollandse ton; een villa die uitkijkt op de baai en de Pacific is er vanaf een dikke miljoen maar tien, vijftien, zelfs twintig miljoen gulden is geen uitzondering.
Te krachtig landschap
Carmel sluit de noordkant van de Big Sur Coast af. Dit stuk van de Californische kust draagt door zijn schoonheid flink bij aan het gevoel van welzijn dat me in Carmel bevangt. De kust is nog wild ook; de bergwanden dalen steil af tot in de oceaan waar werkelijk huizenhoge golven op ruige rotsen en op kleine, stille witte zandstranden beuken. Vlak voor mijn voeten zie ik zee-otters op hun rug spelevaren, hun ‘handjes’ vriendelijk wuivend boven de borst. Ik hoor het ‘blaffen’ van zonnebadende zeeleeuwen op de rotsen.Een paar honderd meter uit de kust trekken walvissen al spuitend voorbij. Nou ja, het zou allemaal tegelijk kunnen gebeuren.
De ruigten langs de kust en in het bergland daarachter zorgen er voor dat ik niet bedwelmd wegsuf in de lauwe luwte van Carmel. Het landschap is te sterk, sterker zelfs dan het kapitalisme dat natuurlijk niet aflaat te trachten grote delen ervan te civiliseren tot nieuwe woonoorden à la Carmel. Al zijn er intussen een Carmel Highlands, een Carmel Meadows, een Carmel Hatton Fields, een Carmel Valley Village en nog zo wat soms zelfs ommuurde enclaves, slechts een fractie van het land is aangetast en echt bedorven raakt het hier nooit, daarvoor is het landschap te krachtig, te extreem.
Het spannendste landschap is overigens aan het oog onttrokken al doen sommige stranden aan de baai wel iets vermoeden, namelijk daar waar het zand onder een hoek van veertig, soms vijfenveertig graden afloopt en de trekkracht van het water zo sterk is dat ik er niet in kan staan zonder meegesleurd te worden. Dit fenomeen verraadt de aanwezigheid van Carmel Canyon. Het is een veeltakkig onderwaterravijn dat even grandioos is als de Grand Canyon van Arizona waarvan het volgens geologen ooit een verlengde van was. Miljoenen jaren geleden mondde de Colorado River in deze buurt uit in de Pacific in plaats van zoals nu via Mexico een uitweg te zoeken in de Californische Golf.
Als ik vlak ten zuiden van Carmel de branding kon inlopen stond ik vierhonderd meter vanaf het strand al vierhonderd meter diep. Er zijn nogal wat enthousiaste diepzeeduikers die dat proberen te doen; later zie ik ze op handen en voeten moeizaam kruipend de lange weg terug naar boven maken, klauwend houvast zoekend onder het zand dat de zee na elke golf mee terugtrekt. De duikers dalen gemakkelijker af in de wat minder diepe kloven van Carmel Canyon. Deze gaat verderop samen met de gelijksoortige Monterey Canyon en loopt dan dik tweehonderd kilometer door in de richting van Hawaii. Het diepste punt is op tachtig kilometer uit de kust, waar de kloof dik drieduizend meter diep is; de afgrond meet van rand tot rand soms zestien kilometer.
Carmel Canyon mag dan onzichtbaar zijn, hij zorgt door z’n aanwezigheid wel voor een spectaculaire oceaan aan de voet van een gebergte dat door zijn massale groen trouwens in niets lijkt op de Grand Canyon. Aan de kust ten zuiden van Carmel, bij Big Sur, staan cypressen en honderd tot honderdvijftig meter hoge Redwood bomen, soms tweeduizend jaar oud. De bergen van de Santa Lucia Range daar direct achter (hoogste top circa 1.800 meter) zijn dik bedekt met chaparral dat, donkergroen, sterk accentueert met het lichtere groen van het grasland en het bruingroen van de pijnbomen.
De berghellingen zijn steil; scherpgerande kammen scheiden diepe V-vormige valleien. Een groot deel van het bergland is beschermd natuurgebied, de Ventana Wilderness, 70.000 hectaren woest land waar doorheen vierhonderd kilometer trails kunnen worden gelopen mits je onderweg in het wild kampeert. Wild is er ook, zwarte beren, coyotes, bergleeuwen.
Carmelieten
De beschaving van Carmel is in feite nog jong. De eerste Europeaan die deze kust waarnam was, in 1542, de Portugees Rodriguez Cabrillo. De eerste Europese voet aan land kwam pas zestig jaar later en behoorde toe aan Sebastian Vizcaino die behalve ‘pijnbomen waarvan scheepsmasten van elke maat kunnen worden vervaardigd’ ook ‘een aan de uitbundige en gevarieerde begroeiing te zien zeer vruchtbaar land, met goed water en een groeizaam klimaat’ aantrof, plus een schaarse maar vreedzame bevolking. Van dit Ohlone volk zijn nog slechts enkele afstammelingen te traceren. De naam Carmel komt van El Rio Carmelo, wat nu Carmel River is die dwars over het strand in de oceaan stroomt. De padres aan boord van Vizcaino’s schepen waren Carmelieten, vandaar.
Het duurde ruim honderdzestig jaar voordat die eerste stappen navolging kregen. De Franciscaner monnik Junipero Serra, op een ezel onderweg vanuit Mexico naar het noorden om de gehele westkust ‘onder het geloof te brengen’ (zijn dagboekaantekeningen vertellen niet in de laatste plaats hoe fysiek zwaar zijn tocht was en hoe pijnlijk zijn billen, van het op de blaren zitten), stichtte in 1771 in Carmel een missiepost na de positie ervan voor zowel zeevaarders als reizigers over land te hebben gemarkeerd met een groot houten kruis op een heuvel net ten zuiden van de rivier. Dit kruis staat er nog altijd. Mission San Carlos Borromeo, een van de tientallen die Serra langs de kust stichtte, groeide vanuit verval tot een mooi ‘Spaans’ kerkcomplex dat vandaag de dag veel gelovigen en toeristen trekt. Bezoekers die honderdvijftig jaar geleden kwamen konden nog verslag doen van het klappen van de door de missionaris gehanteerde zweep op de ruggen van geketende Ohlone Indianen.
Een paar jaar daarna waren het de ‘Yankees’ die bezit namen van Carmel. Weer later, in 1890, maakte James Devendorf vanuit Monterey een rit met paard en wagen; hij zag de baai van Carmel en zei tegen zijn dochters: “Hier bouwen we ooit een stad”. Hij verwierf voor een habbekrats het land aan de baai, vond in Frank Powers uit San Francisco een bemiddeld partner en werd de ‘projectontwikkelaar’ van wat hij toen nog Carmel City noemde.
Het aardige was – en is, want hun uitgangspunt beklijfde – dat Devendorf en Powers de natuur grote waarde toekenden; zij wilden vóór alles een gemeenschap in harmonie met de natuur creëren. Niet het temmen van de wildernis stond voorop zoals traditioneel bij het openbreken van de VS, maar bouwen en bewonen met respect voor het land. In hun denkbeelden stonden ze natuurlijk niet alleen; Thoreau, Jefferson, Muir, Olmsted gaven de aanzet tot dit denken. Aan Devendorf vooral is het te danken dat Carmel Carmel werd, met straten om bomen heen aangelegd, met huizen op land dat niet werd geëgaliseerd, hangend tegen hellingen die slechts een dunne bebouwing toestaan.
Aan Devendorf is het mogelijk ook te danken dat er een sfeer van tolerantie in Carmel ontstond. In een tijd dat ontwikkelaars de poorten gesloten hielden voor leden van minderheidsgroepen verkocht Devendorf land aan de zwarte Mrs. Forster en werd gesignaleerd dat hij iedereen liet meerijden, ‘zelfs Chinezen’.
Kunstenaarskolonie
In 1904 begon Carmel te groeien; de voorzet van Devendorf werd ingekopt door nogal wat hoogleraren aan de Stanford University die in Carmel een professorenwijkje bouwden. Ze kwamen per trein uit San Francisco, stapten uit in Monterey en namen de heuvels naar Carmel per postkoets. Ze werden gevolgd door een kring van bohémiens en kunstenaars uit San Francisco en van elders. Sindsdien heeft Carmel de naam een kunstenaarskolonie te zijn. Dat was ’t inderdaad, zo lang het duurde.
De melkboer telde in 1913 vijfhonderdvijftig permanente bewoners. Devendorf zelf hoorde daar niet bij; die reisde in de weekends naar zijn huis in San Jose en later naar Oakland. ‘Als ik in Carmel woonde, zou ik het gevoel hebben dat mijn familie in m’n kantoor huisde’, schreef hij eens. Elk jaar kwamen er meer mensen om een huis te bouwen of voor een tijdelijk verblijf naar deze kolonie waarvan de stichter in retrospect wordt gezien als kunstenaar. ‘Devy was een bezeten schepper die niet tolereerde dat iemand ook maar een millimeter van zijn ideale lijn afweek’, zo wordt hij herinnerd.
Naar Carmel, Arcady-by-the-Sea, ‘This hotbed of soulful culture, this vortex of erotic erudition’, kwamen hordes kunstschilders, landschapschilders en zeeschilders vooral, zij het niemand van blijvende internationale betekenis behalve dan Georgia O’Keeffe en, op doorreis, Salvator Dali. Zij mengden zich tussen een grote groep van schrijvers, dichters en journalisten die wèl wereldfaam kregen. De bekendste namen zijn George Sterling, Mary Austin, Jack London, Charles Stoddard, James Hopper, Upton Sinclair, Ambrose Bierce, Sinclair Lewis, Lincoln Steffens en Robinson Jeffers. De één was ‘The King of Bohemia’, de ander de ‘Genius Loci’ en bovendien de bouwer van een uit rotsblokken opgetrokken Tor House dat doet denken aan the tors of Dartmoor, weer een ander was een militant feministe. Eén hunner was na zijn terugkeer uit het Moskou van na de Oktoberrevolutie verantwoordelijk voor de onsterfelijke uitspraak ‘I have seen the future, and it works.’
De literaire groep wisselde voortdurend van samenstelling. Men at met graagte, dronk niet matig, pleegde vrolijk overspel. Men verzamelde zich bijna dagelijks voor langdurige piknicks op het strand bij Abalone Point, daar waar Frank Lloyd Wright een huis bouwde boven de golven. Volgens literair historicus Van Wyck Brooks kwam niemand aan schrijven toe terwijl men in Carmel vertoefde: ‘This place has them immobilized’. Fotografen die beroemdheden werden vestigden zich er ook. Arnold Genthe, Charles Weston en diens grote leerling Ansel Adams werden ‘Carmelites’. Zij werkten wel degelijk, getuige de vele duizenden foto’s die bijdroegen aan de faam van de Big Sur Coast.
Dan was er een groep theatermensen onder aanvoering van Edward Kusters, met Martin Flavin en Mable Dodge Luhan, en Charlie Chaplin en James Cagney. Martha Graham kwam, George Gershwin, Gertrude Stein. Carmel was dan wel geen tweede Athene maar er gebeurde heel wat, er werd volop gediscussieerd. Er ontstonden geen kunststromingen; er werden wel aanzetten tot vernieuwingen gedaan. Ook maatschappelijke vernieuwing was onderwerp van gesprek. In de kranten van Hearst was het te lezen: ‘A red menace is trying to undermine the capitalist sytem, and its headquarters is in Carmel.’ Helemaal ongelijk had Hearst niet, de vlinderachtige Lincoln Steffens bleek achteraf een actief Comintern-lid te zijn.
Later kwam John Steinbeck, wiens aangrijpende werk zich veelal afspeelt in de Salinas Valley en op de Monterey Peninsula waarvan het paradijselijke Carmel deel uitmaakt – het Eden uit zijn East of Eden. De schrijfster en linkse activiste Lena Yates woonde in Carmel, en designer Hazel Watrous, en af en toe de componist Aaron Copland. In de buurt verbleven nog later Henry Miller en Jack Kerouac. Voor de schrijvers en dichters van de Beat Generation en daarna was Carmel echter al veel te lauw om te wonen; zij verkozen de ruige leegte van Big Sur.
Nog even trachtten aan het eind van de zestiger jaren de hippies Carmel te veroveren teneinde het roer om te gooien. Geen schijn van kans. Onder alle gazons waarop het langharig volk zich neervlijde werden sprinklerinstallaties aangelegd; elk kwartier ging de kraan open. De sheriff van Carmel liet op de stranden iedereen fotograferen die zoop, snoof, rookte of spoot; de gefotografeerden konden kiezen, vertrekken en nooit meer terugkomen, of de bak in. De hippiebeweging liet Carmel voor wat het was en verhuisde naar Monterey. Het Monterey Jazz Festival en de Monterey Pop concerten herinneren nog aan die jaren. In Carmel floreert sindsdien het beschaafde Bach Festival als nooit tevoren en wordt in de theaters behalve Shakespeare ook veel Shaw, Coward en zelfs Weil gespeeld. Er is een voor 4.000 inwoners verbazingwekkend druk cultureel leven maar uitspattingen ontbreken. En gezopen wordt er allang niet meer.
Sheriff Eastwood
Maar verder wist Carmel zijn oorspronkelijke karakter goed te bewaren. Dat ging niet vanzelf. Er was en is een continue discussie gaande over hoe ver en hoe snel ontwikkelingen mogen gaan. Speculanten en ontwikkelaars proberen van alles om onder de stringente groeibeperkende maatregelen uit te komen. Soms lukt dat even, maar na twee stappen naar rechts komt er onmiddellijk een reactie die om drie stappen naar links vraagt.
Het ‘Magna Charta’ van Carmel, vastgenageld aan een wand van het kleine stadhuis, is nog altijd: ‘Carmel is primair een woonstede. Alle zakelijke belangen zijn nu en in de toekomst ondergeschikt aan het residentiële karakter.’ Er zijn en komen geen shopping malls zoals Amerika die overal kent; zelfs zakenmensen die een bescheiden winkel willen openen hebben een helse weg te gaan voordat ze vergunning krijgen en die gaat als ie eindelijk komt met veel beperkende voorwaarden omkleed.
Dat ontdekte ook Clint Eastwood, de fameuze filmspeler, regisseur en producent die in Carmel zijn eigen filmmaatschappij Malpaso vestigde, ergens boven Mal Paso Creek. Hij was al jaren eigenaar van een eetcafé achter het postkantoor, de Hog’s Breath Inn. Zijn plannen voor uitbreiding van het complex werden door de behoudende burgemeesters Gunnar Norberg en Barney Laiolo jarenlang gedwarsboomd. In 1986 had Eastwood er genoeg van.
Hij besloot zelf naar het burgemeesterschap te dingen en ontketende met zijn kandidatuur een politieke campagne die, voor een gat met zo weinig inwoners, zijn weerga niet kende. Zijn naam trok honderden mediamensen vanuit alle delen van de wereld. Voor zijn campagne-hoofdkwartier stonden permanent twintig TV-cameraploegen. Carmel kreeg wereldwijde bekendheid (en hoeft daardoor in geen jaren nog aan toeristenwerving te doen). En Carmel kreeg gedurende twee jaar een Eastwood-bewind van vernieuwing.
Eastwood regelde niet enkel zijn eigen zaakjes; ook andere plannen konden uit de la komen. Zo gebeurden er een paar dingen die veel kiezers spijt bezorgden dat ze hun stem op Eastwood hadden uitgebracht, al geeft bijna iedereen achteraf toe dat ie ook veel goede beslissingen heeft doorgedrukt. Bovendien redde hij de in verval geraakte Mission Ranch uit de handen van grove ontwikkelaars; hij deed voor de aan de lagune van Carmel River gelegen ranch met zijn karakteristieke gebouwen zelf gewoon een hoger bod. Hij restaureerde het complex en vestigde er een aardige inn. Daarna trad hij af, om opgevolgd te worden door opnieuw een behoudende burgemeester. Zo gaat het altijd. Meestal is er pais en vree. Af en toe lopen de gemoederen hoog op. Dan wint of de vooruitgang, of het behoud. De volgende keer zal het andersom zijn.
Vol is vol
Tweede huizen, zo is inmiddels doorgedrukt, mogen niet voor perioden korter dan een maand aan toeristen worden verhuurd, want Carmel moet geen doorgangshuis worden. Plannen om verhuurders van commerciële gebouwen te verplichten voor de echte dorpswinkels, die de dagelijkse levensbehoeften aanbieden, een bepaald percentage van hun vierkante meters te reserveren en de huurprijs daarvan aan maxima te binden zijn vrijwel rond. Plannen om de weinige toegangswegen tot het dorp van een hek te voorzien en dagelijks niet meer dan een bepaald aantal toeristen toe te laten zoals dat ook gaat bij sommige National Parks zijn zeker niet van de baan. Vol is vol, zeggen de voorstanders van de stadspoorten (maar zelfs op hoogtijdagen is Carmel naar mijn gevoel plezierig rustig). De middenstand wil een grotere toeloop, dat spreekt, maar toomt zich in en beperkt z’n expansiedrift om geen extremer beperkende maatregelen uit te lokken.
‘Carmel is een ongewone woonplaats voor ongewone mensen, die ongewoon bezorgd zijn voor de plek waar ze wonen, en ongewoon willen zorgen voor de generaties die na hun komen’, schrijft de hoofdredacteur van de lokale weekly, The Carmel Pine Cone. Tot die ongewone mensen kunnen overigens ook Doris Day, Paul Anka en Kim Novak worden gerekend.
Ideaal
Carmel is een van de weinige Amerikaanse towns waar alles beloopbaar is. Op minuten afstand ligt het witte strand aan een van de mooiste baaien van het noordelijk halfrond. Dat strand is altijd rustig. De stranden die erop aansluiten, naar het zuiden, zijn bijna altijd verlaten. In de oceaan berijden enkele surfers de hoge golven. Op het strand liggen meterslange strengen van dik wier, kelp geheten; de vruchten ervan knappen luid onder mijn voeten. Af en toe wordt het zand onderbroken door rotsen die vroeger, heel lang geleden ook zandkorrels waren. De ene dag zie ik ze, de andere dag zijn ze onder nieuw aangespoeld zand bedolven.
Verder naar het zuiden breekt Carmel River traag door het strand, vandaag tenminste, morgen mogelijk niet. Vandaag kan ik zonder mijn broekspijpen hoog op te stropen door de rivier naar het zuiden waden. Overmorgen heeft het stroombed zich al dertig meter verplaatst en baant de rivier zich zo ruw een weg door het zand dat doorlopen onmogelijk is; hele boomstammen worden meegesleurd. Soms is de Pacific maagdelijk blauw, enkele uren later waait er een dun gordijn van vocht over de baai, de volgende ochtend ligt er een lage mist, even later zijn het de bergtoppen die in een grijze wolk verdwijnen terwijl het beneden helder wordt. Pelikanen vliegen af en aan. Op het strand trippelen duizenden sandpipers. Uit het water springt een dolfijn. De volgende golf valt dreunend op de kust.
’s Avonds gaat de zon bloedrood onder in de oceaan. Tientallen ‘Carmelites’ kijken met mij toe, hier en daar met de fles witte wijn op een rots en het glas in de hand. Als het donker is worden overal de haardvuren aangestoken. Binnen drinkt men vast een goed glas rode wijn. Het blauwe licht van het TV-scherm zie ik zelden. Zou iedereen een boek lezen? Zou dit dan toch de ideale wereld zijn?