Van boven af gezien is de Grand Canyon de ultieme ansichtkaart. Maar wie de wandelschoenen aantrekt en zich in de diepte waagt, komt in een andere wereld. De details van dit gigantische gat in de grond zijn minstens zo interessant als het uitzicht. Een bezoek aan een van de wereldwonderen.
Door Scott Thybony
De nacht is gevallen over de Tonto, een plateau diep in de Grand Canyon. Ik lig wakker in mijn dunne bivakzak, mijn rugzakje over me voor de warmte en mijn wandelschoenen als kussen. Ik kijk naar de sterren die van over de hoogste rand de Canyon in stralen. Pure briljanten. Ik schuif in het koude licht en probeer warm te worden, terwijl ik hazeslaapjes maak. Het veld van sterren spreidt zich over de rand naar het oosten, overkoepelt de donkere lucht en daalt weer aan de westrand, achthonderd meter boven me.
Ik ben deze morgen op pad gegaan zonder vaste bestemming, met niet meer dan het plan te wandelen tot de middag en dan om te draaien, maar het verbaast me niet dat ik hier op het eind van de dag kwartier maak op de Tonto. De Canyon heeft die neiging je vast te houden. Als je eenmaal begint, is het moeilijk om te keren. Ik wist dat, en daarom draag ik altijd een rugzakje voor dagtrips die uitlopen. Jaren geleden, toen ik pas begon de Canyon te exploreren, wist ik steeds waar ik naar toe wilde – altijd een plek nog verder weg, nog onbedorvener. Maar tegenwoordig doet het er niet veel meer toe waar ik uitkom.
Een van de redenen waarom ik steeds terugkeer naar de diepten van de Canyon is de pure fysieke kick, de behoefte om voeling te houden met de rauwheid van deze plek. Een andere reden is om onder de oppervlakte van dingen te duiken, om een tijdje opgesloten te zitten tussen steile rotswanden en de lucht.
Na dertig kilometer op een cross-canyon-pad, lig ik nu languit uitgestrekt, moe en stijf. Voor het moment is de Tonto goed genoeg. Op ongeveer twee derde tussen de bovenrand en de Colorado River is dit de breedste trede in de canyon-trap. Hij hangt boven de Inner Gorge, een steile, V-vormige goot van vijfhonderd meter diep die helemaal op de bodem van de Canyon ligt.
Mijn vertrekpunt aan de South Rim ligt honderden meters boven me. De donkere rand lijkt dichtbij, maar ligt toch op zeven kilometer wandelen afstand. Ik heb geleerd om hier niet op indrukken af te gaan, want de schaal is te enorm in een canyon die zich 400 kilometer door dit hoge plateauland heeft gekerfd, 1500 meter diep en vijftien kilometer breed. De geoloog Clarence Dutton worstelde met deze enorme afstanden toen hij een klassieke studie van het gebied van de Grand Canyon ondernam, ruim honderd jaar geleden. `De dingen zijn niet wat ze lijken’, schreef hij, `en waarneming kan ons niet vertellen wat ze zijn.’
Enorme lege ruimte
Eeuwen tevoren hadden Spaanse ontdekkingsreizigers al hetzelfde probleem. Toen de conquistadors de gigantische canyon in 1540 bereikten, daalden drie man af, in een poging de Colorado River te bereiken. Ze hadden ongeveer een derde van de afstand afgelegd voor ze op hun schreden keerden. De verkenners vertelden over rotsen die van bovenaf niet groter leken dan een mens, maar die in werkelijkheid meer dan zestig meter hoog waren – hoger dan de toren van Sevilla.
Pas twee eeuwen later wierp de volgende Europeaan een blik op de Grand Canyon. Tegenwoordig komen ieder jaar vijf miljoen mensen naar de klassieke uitzichtpunten. Negen van de tien zien de Canyon vanaf de South Rim, de meesten komen alleen om een korte blik te werpen.
Als je over de rand naar beneden kijkt, dan geniet je vooral van wat er niet is – de enorme lege ruimte. Daarna begint het oog de massieve rotsformaties te onderscheiden en het web aan uitgeslepen valleien. Maar de enorme afstanden smoren de details en het is juist in die details dat een heel andere wereld tevoorschijn komt.
Van bovenaf zie je misschien een rivier als een lint, ver beneden je, of de tekenen van een wandelpad, of een plukje groene bomen. Het zijn niet meer dan hinten van wat werkelijk onder de rand van de Canyon ligt – de watervallen en de turquoise stromen, de oude mijnkampen en de Indianen-ruïnes, de muilezelkaravanen op het pad en de rubberboten die de machtige stroomversnellingen nemen. Als je op een van de uitkijkpunten staat, kijk je uit over meer dan je beseft. Een trip langs de rand met een terreinfiets helpt al wat, een rit per muilezel over het Bright Angel Trail geeft je een voorproefje. Maar een wandeling diep in de ravijn laat je voeten bewijzen hoe weinig je ogen hebben waargenomen.
Verbinding
Die ochtend was ik vroeg op pad gegaan, over de South Kaibab Trail. Ik stortte me in de donkere afgrond, de lamp op mijn hoofd bewoog op en neer op mijn loopritme. Het brede pad begint in Yaki Point, een paar kilometer ten oosten van Grand Canyon Village op de South Rim. Nadat het een paar kilometer vrijwel verticaal omlaag is gegaan, sluit het op de bodem van de Canyon aan op de North Kaibab Trail, zodat je een route hebt die beide randen verbindt. De wandelafstand naar de rivier vanaf de South Rim is ongeveer elf kilometer, vanaf de North Rim is het tweemaal zo ver.
Toen het licht werd, bereikte ik een plek die bekendstaat als Ooh Ah Point. Hier duiken kliffen direct omlaag aan een kant van het pad, terwijl aan de andere kant de wanden steil oprijzen. Aan de overkant van de ravijn staan eenzame tafelbergen die oprijzen uit uitlopers die ver in de hoofdravijn steken. Aan beide zijden verdelen riviertjes het plateau in blinde valleien en diepe amfitheaters. Ik kon mijn koplamp nu wegstoppen en wandelde verder naar Cedar Ridge, een vlak van kleischalie op tweëenhalve kilometer van het begin van het pad. Voor wie de smaak van canyon-wandelen te pakken wil krijgen is dit een goede dagtrip.
Het pad gaat steil omlaag. Je vergeet gemakkelijk dat je de heenweg sneller aflegt dan de terugweg omhoog. Onervaren wandelaars doen per uur gemiddeld drie kilometer omlaag, maar slechts anderhalve kilometer omhoog.
Heel wat mensen dachten hun fortuin te maken in de Canyon. In de laatste helft van de negentiende eeuw kamden prospectors het hele achterland uit, en openden een aantal koper- en asbestmijnen. Vanwege de lange afstanden naar de markten en het moeizame vervoer leverden deze investeringen zelden geld op. Wel zorgden ze voor de eerste kaarten van deze streek.
Pete Berry was een van de mensen die in de jaren negentig van de vorige eeuw werkten in de Last Chance Mine, op de Horseshoe Mesa, onder de South Rim. Voor hem kwam het grote geld pas toen hij toeristen begon te begeleiden naar zijn mijnen en verder naar beneden. Zijn Grandview Trail is nog altijd een uitstekende dagtocht voor stevige wandelaars of een tweedaagse tocht als je rustig aan doet. Het vertrekpunt is Grandview Point, op de South Rim, en dan gaat het vijf kilometer steil omlaag naar de Horseshoe Mesa, ongeveer halfweg tussen rand en rivier.
Kriskras door het park loopt een aantal Indianen-voetpaden en paden die zijn aangelegd door mijnwerkers, cowboys en de eerste gidsen. Maar voor een park dat zo’n 2000 vierkante mijl groot is, zijn er relatief weinig wandelpaden – een stuk of twaalf. Maar drie daarvan, Bright Angel en North en South Kaibab, worden regelmatig onderhouden en vergeleken met de andere paden lijken dit wel snelwegen. Maar de moeilijkheidsgraad verschilt maar weinig: in de Grand Canyon heb je de keuze tussen een moeilijk pad en een nog moeilijker pad, het is nooit gemakkelijk.
Versleten wortels
De South Kaibab Trail vlakt even af als hij het oneffen Tonto Platform passeert. Daarna stort het abrupt omlaag langs de wand van de Inner Gorge naar Panorama Point, waar je uitkijkt op donkere gesteenten uit het Precambrium, 1,7 miljard jaar oud. Hier liggen de versleten wortels van het oude gebergte: de Vishnu Schist werd enorm verhit, samengedrukt en gedraaid onder enorme druk – en dat zie je eraan af. Ver beneden me ligt de Colorado River. Ernaar kijkend voel ik de kracht van de stroom. Het is meer dan twaalf jaar geleden dat ik riviertrips begeleidde, maar de aantrekkingskracht van de Colorado is niet verminderd.
Om hier te komen, moest ik echter ruim twee kilometer omlaag wandelen van de Inner Gorge. Vanuit Panorama Point loopt het pad kronkelend langs de ruwe zuidwand. Terwijl de rotsformaties van het bovenste gedeelte van de Canyon keurig gelaagd liggen, tuimelen deze lagen chaotisch over elkaar, richting rivier. Toen ik de bodem van de ravijn bereikte, kwam ook net het zonlicht op deze diepte door, en onmiddellijk voelde je een muur van hitte. Nog een paar uur en ik zou in de woestijn wandelen.
Temperaturen op de bodem van de vallei zijn tien tot vijftien graden hoger dan aan de rand. Je kunt in een T-shirt aan de rivier staan en de vallende sneeuw zien verdampen in de droge lucht voordat hij de bodem van de Canyon bereikt. Er zijn ook dramatische verschillen tussen dag en nacht, van wel vijfentwintig tot dertig graden, omdat de droge lucht de hitte van de zon niet vasthoudt.
Maar de rivier bood een ander beeld. Groen waar de zon valt, zwart waar schaduwen liggen, vult hij de vallei van wand tot wand, rusteloos bewegend met een hol gerommel als hij verdwijnt onder de steile rotswanden. De Colorado wordt gevoed door letterlijk talloze kreken en naamloze stroompjes die hun eigen canyons uitslijpen op weg naar de rivier.
Stroomversnellingen
De eenarmige veteraan van de Burgeroorlog, John Wesley Powell, was de eerste niet-autochtone bewoner van wie we weten dat hij de Colorado per boot exploreerde op zijn weg door de Grand Canyon, op een expeditie in 1869. Nu maken jaarlijks 20.000 mensen deze trip. Het kost hen twee weken als ze op eigen kracht gaan, en een week met een motorboot, rustig kabbelend in de kalme stukken, en heen en weer geschud in de 150 stroomversnellingen.
`Niets is te vergelijken met je aankomst bij die grote versnellingen’, zegt Dave Edwards, die al jaren de rivier afzakt. `Iedere zenuw in je lichaam is ingesteld op gevaar. En ik ben dol op stormen. Als het water dan boven over de randen komt, ziet het er fantastisch uit, maar het kan rotsen meenemen met een kracht alsof ze met een katapult zijn afgeschoten.’ De canyons en de explosieve stormen die hier kunnen losbarsten, leiden vaak tot flash floods. In februari 1993 zwiepte een vier meter hoge wand van water door een westelijke arm van de Canyon, genaamd Havasu Canyon. Grommend gerommel wekte vroeg in de morgen de bewoners van het Havasupai Indianen-dorp Supai, waar ongeveer 450 mensen woonden. De Havasupai hebben minstens zeven eeuwen in de Grand Canyon gewoond en hebben eerder allesvernietigende overstromingen gezien. Degenen die in de baan van de waterstroom lagen, klommen naar hoger gelegen gronden vanwaar ze hun huizen en velden vernietigd zagen worden.
De overstroming vernielde ook het pad van de South Rim naar Havasu Canyon en de camping die naast een groep dramatische watervallen lag. Het pad naar de watervallen is zestien kilometer lang en loopt door Supai als een zandstraat, in de schaduw van de oude populieren en omzoomd door huizen, een café en een herberg. Vaak zitten de oude mannen van het dorp op de bank bij het postkantoor, grappend en grollend met de jongeren die te paard langs komen rijden.
Beneden het dorp en voorbij de pittoreske Havasu Falls sluipt een stroompje stilletjes door de vallei van rode rots. Zonder waarschuwing stort het vijfentachtig meter omlaag, een groter hoogteverschil dan de Niagara Falls. Het vallende water explodeert in een deken van motregen als het de diep blauwgroene poel raakt. Mos, akelei en venushaar-varens groeien op de natte plekken in de rotsen. Luchtstromen die de watervallen in werking zetten, zenden de zwaluwen twinkelerend omhoog. Volgens de kaart is dit Mooney Falls, volgens de Havasupai de Mother of the Waters. Je kunt de voet van de watervallen bereiken via een steil mijnwerkerspad, over smalle richels en door rotstunnels. Vanaf de poel leidt een voetpad dat gedurende tien kilometer de kreek volgt door de met kliffen omringde wildernis naar de Colorado River.
Kruispunt
Ik stak de Colorado River over via een hangbrug die 150 meter lang was en niet veel wijder dan een muilezel. Samen met een andere hangbrug, iets verder stroomafwaarts, is dit de enige plek binnen meer dan vijfhonderd kilometer waar je de Colorado kunt oversteken. Aan de overkant van de rivier loopt het pad naar de samenvloeiing van Bright Angel Kreek en de Colorado – het belangrijkste kruispunt in de Canyon.
De heldere wateren van Bright Angel, bekend om hun forel, komen uit in de brede, snelstromende rivier door een waaier van rotsblokken. Ik kon het groen ruiken van de wilgen en het pijlkruid aan de rand van het water. Aan de andere kant van de kreek ligt een ranger station met een kampeerplaats, in de schaduw van de ruisende bladeren van de populieren, die groen ontploffen tegen de grijze wanden van de klif.
De North Kaibab Trail komt hier uit de zijcanyon die wordt gevormd door Bright Angel Creek. Daar begon ik de lange, minder zware stijging naar de North Rim, meer dan twintig kilometer verderop. Al snel kwam ik een muildieren-drijver tegen die een groep toeristen naar boven leidde. Muilezelkaravanen zijn een oude traditie in de Canyon, nog daterend uit de tijd van de mijnen. Dagtochten kun je maken vanaf beiden randen, tochten met een overnachting alleen van de North Rim. Deze groep was gisteren afgedaald en was nu op weg terug.
Twee kilometer van de brug passeerde ik Phantom Ranch, een groep stenen huisjes, een slaapzaal en een eetzaal – de enige accommodatie in de Grand Canyon zelf. Het gastenverblijf dient als onderdak voor wandelaars en muilezelberijders. Phantom Canyon is een bedrieglijke plaats. Soms verdwijnt hij in de middagwaas terwijl je hem net nog zag vanaf de rand, en soms zijn zelfs de kaartenmakers de ranch kwijtgeraakt. De kreek heeft z’n diepe vallei getrokken, dat de eerste landmeters moeite hadden hem goed op papier te zetten. Iedere keer dat ze het probeerden overlapten de hoogtelijnen en verdween de canyon.
Toen ik voor het eerst in de Grand Canyon kwam, nam ik een baantje bij de Phantom Ranch en gebruikte mijn vrije dagen om de mysterieuze stukken van de Canyon te exploreren. Op een keer vroeg ik, voor ik vertrok, aan de manager hoe de ranch aan zijn naam kwam.
`Komt van Phantom Creek’, zei Mel, blazend in zijn zwarte pijp. `Stroomopwaarts aan Phantom ligt een plaats die Haunted Canyon wordt genoemd. Vlak bij waar de twee canyons elkaar ontmoeten, gutst een grote bron uit de grond. De Indianen die hier woonden geloofden dat dat de plaats was waar de eerste mensen op de wereld kwamen. En ze zeggen dat in de lente de geesten van hun gestorven voorvaderen terugkomen in de vorm van zwarte vlinders.’ Zoals veel old canyon hands kan het zijn dat Mels verbeelding met hem op de loop was gegaan. Want toen ik terugkwam van een wandeling naar de Haunted Canyon en hem vertelde dat ik inderdaad vlinders boven de bron had zien vliegen, kon hij nauwelijks zijn verbazing verbergen.
Hitte en dorst
Verderop de North Kaibar kwam ik langs een trail dat de kliffen in oostelijke richting opgaat. Het pad voert je vijftien kilometer verder naar Clear Creek, een wild gebied van op elkaar aansluitende canyons en de driehonderd meter hoge Cheyava Falls. Ik liep door de Box, een kronkelende doorgang die driehonderd meter diep in de Precambium rots is uitgeschuurd. Golven hitte reflecteerden van de wanden en naarmate de dag vorderde, kwam er meer licht in de canyon. De schaduwen werden steeds kleiner, verdampend naarmate de zon hoger kwam te staan. De middagzon lag zo zwaar op me, dat mijn tempo behoorlijk terugliep.
De Grand Canyon dwingt je om te gaan met hitte en dorst. Het helpt als je niet te veel meedraagt, kalm aan doet en veel water drinkt – minstens een gallon (3,5 liter) per dag, meer als je in de middagzon loopt. Zomertemperaturen liggen boven de 35 graden Celsius in de schaduw – als je die kan vinden.
Toen ik nog wandel- en riviertochten begeleidde, acclimatiseerde ik geleidelijk aan naarmate de seizoenen vorderden. Ik droeg nooit een zonnebril of een hoed, en gebruikte zelden zonnebrandolie. Maar nu probeer ik de hitte zoveel mogelijk te vermijden en wandel ik alleen in de koelere seizoenen, in de lente en de herfst, of zoek ik tijdens de hitte van de dag de schaduw op.
Parkwachten hebben jaarlijks vierhonderd noodgevallen – de meeste hebben te maken met de hitte en betreffen veelal onervaren wandelaars op de drukste paden. Wandelaars raken vaak in de problemen, zegt Bev Perry, het hoofd back country van de Canyon, als ze proberen op één dag naar de rivier en terug te lopen. De hitte en de hoogte van de randen, 2100 meter in het zuiden en 2400 aan de noordzijde, eisen dan een zware tol. Solo-wandelaars op weinig begane paden lopen het meeste gevaar. `Zij zijn degenen die de grote-verdwijn-act riskeren’, zegt Perry.
Zo’n act werd uitgevoerd door een kamermeisje van de Phantom Ranch, die in 1972 een lift kreeg stroomafwaarts naar Crystal Creek. Ze was van plan in vier dagen terug te wandelen naar Phantom Ranch, over een zware, waterloze route die door heel wat canyons werd onderbroken. De eerste twee dagen ging alles prima, tot ze door haar water heen was. Ze rekende erop water te vinden aan het eind van de derde dag in Phantom Canyon, maar ze was niet zeker dat ze de opening in de rotswanden zou kunnen herkennen die naar de kreek leidde. Op zijn best had ze een dag voor de boeg van wandelen in de bloedhitte zonder drinken.
De derde dag werd een moeilijke. Zonder water verloor ze al snel haar krachten. Iedere honderd meter werd een gevecht, en tegen de avond begon ze te hallucineren. Ze wist dat ze snel water moest vinden. Aan het eind van de middag klom ze moeizaam een steile helling op naar een richel vanwaar ze Phantom Canyon zou zien. Op de top aangekomen keek ze meer dan driehonderd meter omlaag naar de kreek beneden. Haar maag trok samen. Ze voelde zich ziek. De wanden vielen steil naar beneden voor haar voeten, zonder zicht op een route. Ze realiseerde zich dat ze het niet zou overleven.
Ze draaide om, doelloos stuntelend over de helling met puin. Opeens, kilometers van welke pad dan ook, zag ze ineens iets ongelooflijks – een veldfles. Ze dacht dat ze weer aan het hallucineren was tot ze de fles oppakte en het water hoorde klotsen. Snel slobberde ze de helft van het water op en voelde haar krachten terugkeren. Een groep wandelaars had hetzelfde terrein maanden tevoren verkend. Een uur na hun vertrek had een van hen ontdekt dat hij een veldfles was verloren.
Het kamermeisje wandelde door in de vroege morgen, worstelend met iedere meter, en niet in staat om door te gaan toen de zon over de rand kwam. Ze liet haar rugzak achter en bleef in de schaduw tot de hitte van de dag voorbij was. Tegen de avond bereikte ze de kliffen boven Phantom Ranch. Op de een of andere manier rende ze omlaag over de brokkelende rotslaag en stortte zich in de Bright Angel Creek.
Steile opgang
Omdat ik mijn wandelritme niet wilde breken, stopte ik niet bij Ribbon Falls, waar, een kilometer van het pad, door de zon verwarmd water over een klif stroomt in een uitnodigend meertje. Bij Cottonwood Campground, twaalf kilometer van Phantom, stopte ik om te lunchen in de minieme schaduw van een boom. Een raaf zat op een kale tak vlakbij, een zwart silhouet tegen het helle blauw van de lucht. Hij schuurde zijn snavel, eerst de ene kant op, dan de andere, zoals je een mes scherpt. Een lichte wind beroerde de bladeren van de populier.
Het pad voorbij de kampeerplaats voerde naar een westelijke vertakking van de canyon – en scherper naar boven, zijn weg snijdend in de Redwall kliffen, een vlammende laag leisteen van een meter of honderd dik. Aan het begin van de steile opgang passeerde ik het huis van Bruce en Mary Aiken – een grasveld, groentetuin en een echt huis, weggestopt in het diepe isolement van een rotsvallei, acht kilometer van de dichtstbijzijnde weg. Bruce schildert in zijn noorderlicht studio, en zorgt voor de pompen die water omhoogvoeren van de nabijgelegen Roaring Springs naar de North Rim. Een begraven pijp voert het bronwater over de canyon en halverwege de andere kant, waar het ook omhoog wordt gepompt naar de South Rim. Hun kinderen verkopen citroenlimonade bij het pad.
Vermoeid balken
In de buurt van de top van de Redwall stopte ik en keek omhoog naar de met bomen begroeide North Rim, nog zeven kilometer verder. Om voor het vallen van de nacht bij de South Rim terug te kunnen komen, had ik allang om moeten draaien, maar ik wilde eigenlijk verdergaan. Ik voelde m’n energie wegebben. Ik draaide om en liep terug naar Phantom Ranch, nogmaals naar de bodem van de Canyon terugkerend.
Het vermoeide balken van een muilezel echode van de kliffen toen ik langs de corral liep in het vervagende licht. Bij de rivier gekomen gooide ik mijn rugzak af en liet me vallen op het zandstrand. De nacht vulde de canyon, alles absorberend behalve de bovenste kliffen die nog brandend rood waren. Ik zou pas lang na het vallen van de nacht terug zijn op de rand. De meeste rugzakwandelaars brengen twee nachten door bij de Bright Angel Campground voordat ze weer de Bright Angel Trail opgaan, die langer is dan de South Kaibab maar minder steil. Ik koos voor het kortere pad, en stak de Colorado River in het donker weer over.
Ceremonieel leven
We weten weinig van de eerste jagers die zich 3000 of 4000 jaar geleden in de Grand Canyon waagden. Ze klommen naar de grotten en lieten daar rituele giften achter – wilgetwijgen gebogen in vormen die lijken op bighorn-schapen, soms met speerachtige stokken in hun zijden. Een paar jaar geleden dook een andere sleutel op in het ceremoniële leven van deze Indianen. Een cowboy en voormalig stroper, genaamd Gordon Smith, ontdekte toen toevallig in een verafgelegen hoek van de Grand Canyon, een wand van een klif met schilderingen van minstens 3000 jaar oud. Een paar weken voor mijn wandeling was ik met Smith naar deze plek gegaan, Shamans’s Gallery genaamd.
Het westelijk deel van de Canyon voelt heel anders aan. De lijnen zijn er langer – een steile klif valt 500 meter omlaag naar een uitstekend plateau dat de Esplanade heet en op sommige plaatsen een paar kilometer breed is. Daarna gaat de wand weer steil omlaag, in een binnen-canyon van meer dan duizend meter diepte.
We wandelden naar de Esplanade, waar we een opening vonden naar een rand halverwege een klif van rode zandsteen. Het pad daalde twintig meter naar een droge bedding met een paar struiken. We volgden de rand terwijl de klif hoog boven ons oprees. Opeens zagen we geschilderde figuren op de achterwand. Mythische gedaanten strekten zich op de rots uit, lang en smal. Figuren zo groot als een mens werden omringd door geometrische vormen en dieren met geweien.
Eén beeld trok me meer dan de andere: een geschilderd gezicht met een zwarte band over zijn ogen, een veer op het hoofd en gezeten op de rug van een rood dier met groene klauwen. Verderop dreven twee groene zonnen boven een spookachtig figuur die alleen in hoofdlijnen was weergegeven met de kleur van opgedroogd bloed. Rode en gele ontwerpen overlapten die in wit, zwart en groen. Erbovenop getekende figuren voegden diepte toe – visionaire gestalten leken van diep uit de rots te kruipen, naar de oppervlakte te komen en dan weer weg te zinken.
De eerste keer dat Smith hier kwam, was hij er bijna voorbij gelopen. `Het werd al donker’, zei hij, `en ik stond recht die spookachtige figuren voor ik ook maar iets zag. Ik was bang. Ik dacht dat ik hallucineerde.’ Hij zweeg even. `Ik weet niet wat het allemaal betekenent. Maar ik weet wel dat ik hier niet alleen zou kamperen.’
Voor Smith de plek ontdekte wisten de archeologen van het park er niet van. Nu is door deskundigen bevestigd dat het gaat om jagers uit de oudheid, die deze plaats gebruikten om met de hogere machten te communiceren. Smith vertelde me over een plek die hij een jaar of zeven geleden had gevonden, maar nooit bekend had gemaakt. Op een dag was hij ergens gestopt om een sigaret te roken, toen hij opeens een koude wind voelde. Hij verwijderde de stenen en vond in een grot meer dan twintig lichamen, bedekt met dekens. Maskers met edelstenen stonden tegen de wand met een aantal houten trommels – een met veren, een andere met leren rollen. En, natuurlijk, met schatten.
De cowboy weefde allerlei verhalen over verdwenen stammen en de legende van Montezuma’s verborgen schat in zijn vertelling. Smith zei dat hij op een dag terug zou gaan om de plek aan de wereld te laten zien. Maar hij had geen haast. `Het maakt me niet uit of iemand me gelooft’, zei hij. `Ik weet dat het waar is. Ik heb er zeven jaar over gezwegen. Ik kan er ook de rest van mijn leven over zwijgen als het nodig is.’
Rauwe schoonheid
Ik volgde in het donker het pad, omhoog, weg van de rivier, naar de Inner Gorge, naar het Tonto Plateau. ’s Nachts straalt de Canyon iets uit wat minstens even machtig is als overdag – zijn rauwe schoonheid donker, maar intact. Terwijl ik mijn weg omhoog zocht, dacht ik aan mensen die hun hele leven naar verborgen schatten zoeken, terwijl het allemaal om je heen ligt, open voor iedereen, zelfs ’s nachts.
Te moe om verder te gaan vond ik een plek waar ik kon liggen. De nacht werd kouder terwijl ik Orion over de rand zag stappen, langzaam bewegend over een donker veld. De lucht hing stil.
Ik moet in slaap gevallen zijn. Toen ik wakker werd, bliezen de winden over de Tonto, genoeg om de stijve takken van de bosjes naast me te bewegen. Orion bevond zich inmiddels ver boven de horizon. Vlakbij zag ik het litteken van het pad tegen de donkere helling liggen, voorbij rotsformaties die bij het licht van de sterren er heel anders uitzagen. Te koud om te slapen en onweerstaanbaar getrokken door de schoonheid van de nacht-canyon, stond ik op en begon weer te wandelen.