Koper was altijd de enige reden om je heil te zoeken in Jerome en Clarkdale, twee stadjes in Arizona, ten zuiden van Flagstaff. Clarkdale heeft nog steeds iets van de modelstad die er aan het begin van de eeuw werd opgezet: een groen dorpsplein met een muziektent. Jerome, boven op de koperberg, liep leeg en werd daarna weer nieuw leven ingeblazen door hippies. Waar heden en verleden dicht bij elkaar liggen.
Hendrik van Leeuwen
oen de Phelps Dodge Company in 1953 de koperwinning staakte, was Jerome al onstuitbaar aan het aftakelen. Men had de sluiting zien aankomen en het mijnvolk zocht tijdig elders emplooi. Er was nog galgehumor genoeg om een bord langs de weg te plaatsen waarop het aantal inwoners werd afgekruist: 15.000, 10.000, 5000, 1000, ghost city.
De teneur was juist, al was de conclusie voorbarig. Zo’n tweehonderd oudgedienden zagen geen heil in verhuizen. Zij zagen met lede ogen toe hoe hun stadje in ijltempo werd gesloopt. Alles van waarde verdween. Als aasgieren daalden profiteurs op Jerome neer. Complete huizen werden op trailers gezet en afgevoerd. Wie kon ze tegenhouden? De rechtmatige eigenaar was met de noorderzon vertrokken, net als de politie.
Met argusogen keken de achterblijvers naar het artiestenvolk dat zich hier en daar nestelde, en tot overmaat van ramp arriveerden in de jaren zestig de hippies – langharig tuig dat de vrije liefde predikte, nooit iets scheen uit te voeren en op blote voeten door de straten slenterde. Het verkrotte Jerome, nu een plaats waar de zon inderdaad voor niets opging, was de ideale plek om de love revolution gestalte te geven. Het leidde tot een stevige cultuurbotsing met de noeste mijnwerkers.
Koninkrijk der hippies
Joan Evans, archivaris van de Historical Society in Jerome, heeft het conflict zelf meegemaakt. In 1967 ging ze lesgeven op de lagere school in Clarkdale, het naast Jerome gelegen industriestadje. Haar salaris was echter te mager om er ook te kunnen wonen. Wel slaagde ze erin om in Jerome voor honderd dollar een houten huisje te kopen van Phelps Dodge. Weliswaar was dat te gammel om zomaar te betrekken, maar het hout was nog van prima kwaliteit. In het droge woestijnklimaat van Arizona rot en roest de wereld in slow motion, dat is precies de reden waarom zoveel spookstadjes er een taai leven leiden.
`Het was natuurlijk een hoop werk’, zegt Joan Evans, `maar je brak de boel plank voor plank af en bouwde voor een habbekrats op dezelfde plek een prima huisje op. Ik was niet de enige die zoiets deed, maar de hippies namen die moeite niet. Zij trokken zonder wat te vragen in een leegstaande bouwval en repareerden alleen het allernoodzakelijkste. De waterleiding werd provisorisch hersteld, buiten de gevel om, en als de buis ’s winters kapotvroor, begonnen ze in het voorjaar vrolijk opnieuw.’
De afkeuring klinkt nog door in haar stem als ze vertelt hoe het nageslacht van de bloemenkinderen poedelnaakt over straat zwierf. Pas veel later kwam ze erachter dat in de underground press van die tijd de oproep was geplaatst om massaal naar Jerome te komen om daar het koninkrijk der hippies gestalte te geven. Ze rilt nog bij de gedachte. Toch geeft ze volmondig toe dat Jerome door dezelfde hippies van de ondergang is gered.
`Naarmate de jaren verstreken, verdwenen de echte lanterfanters. De tijdgeest veranderde en de blijvers bouwden een bestaan op met de artistieke bezigheden waar ze altijd al affiniteit mee hadden: pottenbakken, houtsnijden, sieraden maken. Zulke dingen bevorderden het toerisme en daar drijft Jerome nu op. Ex-hippies zijn nu respectabele burgers die zich inzetten voor de stad. Zelfs de burgemeester komt uit hun kamp. Hij heeft zijn lange haar in een staartje samengebonden en verder merk je niets meer van zijn verleden.’
Steile helling
Jerome ligt inderdaad goed in de markt als toeristische trekpleister, hoewel het niet uniek is als oud mijnstadje. Tombstone en Bisbee – om er twee te noemen – kunnen bogen op een historie die net zo opwindend en wellicht nog infamer is. Tombstone met zijn houten boardwalks en saloons oogt met enige fantasie nog als honderd jaar geleden en het legendarische vuurgevecht van Wyatt Earp en Doc Holliday bij de O.K. Corral wordt kundig geëxploiteerd.
Net als Jerome kleeft Bisbee aan de berg, zij het dat in Bisbee Phelps Dodge nog steeds actief is. Als Jerome bekender is, dan komt dat mede door zijn gunstige ligging, in het hart van Arizona, niet al te ver van de Grand Canyon. De Verde Valley, waar Jerome op uitkijkt, is inderdaad een Groene Vallei waarvan de bekoring al eeuwen geleden werd ingezien. Sedona, een stadje iets verder naar het noorden, is zo magnifiek omgeven door rode rotsen dat het een artistieke kolonie werd. De rijksten der aarde met hun grote Santa Fe-stijl huizen lieten niet lang op zich wachten.
De oude Route 89 voert de reiziger vanzelf langs befaamde hot spots uit de geschiedenis van Arizona en halverwege de rit wacht de zware klim naar Jerome. De helling is zo steil dat menig huis aan de dalkant op hoge stelten staat. Andere gebouwen hebben zich diep ingegraven om niet het lot te ondergaan van de oude gevangenis, die letterlijk een paar straten omlaag is gegleden. Het betonnen skelet balanceert nu gevaarlijk boven de afgrond. De roestige traliedeur zal nooit meer een bandiet of dronkelap in verzekerde bewaring houden, want de achtergevel is een gapend gat.
Dit uitzicht op de azuurblauwe lucht zou Johnny Hudgens, een van de legendarische lawmen van Jerome, niet hebben bekoord, al stuurde hij zijn ergste klanten direct naar de hel. Vanwege zijn jongensachtige voorkomen werd John in de volksmond verkleind tot Johnny, maar de manier waarop hij zijn pistool hanteerde was allesbehalve kinderachtig. Toen Dave Schreiber, een geharde mijnwerker en notoire onruststoker, de barkeeper die hem niet op zijn wenken bediende zonder pardon om zeep hielp, was Johnny snel ter plekke. Het schouderschot dat hij uit een onverwachte hoek moest incasseren, maakte hem zo woest dat hij met ijzeren precisie twee vuurwapens ledigde, veertien schoten in totaal, terwijl Schreiber amper tijd had om daar twee blindgangers tegenover te stellen. Slechts een van Johnny’s kogels miste doel. Dertien waren er dus raak, en dat was geen ongeluksgetal, want Johnny stierf op 66-jarige leeftijd aan een doodgewone hartaanval.
Roerige mijngeschiedenis
Het is maar een van de verfilmbare verhalen uit de geschiedenis van Jerome, die officieel begint in 1876. Herbert Young heeft er twee smakelijke boeken aan gewijd en de leden van de Historical Society in Jerome laten zich evenmin onbetuigd. Helaas is er veel tastbaar bewijs verdwenen. De berg die door de zwaveldampen zijn bebossing heeft verloren, kan bij zomerse stortbuien het toplaagje aarde maar moeilijk vasthouden. Ook de verzakkingen als gevolg van het labyrint van mijnschachten ondermijnen de stabiliteit, net als de akelige breuk in de aardkorst onder Main Street. Menig markant gebouw heeft die condities niet overleefd, maar er blijft toch nog aardig wat over.
De straten meanderen hoger en hoger langs een opgekalefaterd samenraapsel van gebouwen. Geraniums, huisraad en curiosa luisteren veranda’s op. Kunst en kitsch schemeren je in elke etalage tegemoet. Gloria’s fudge wordt in koperen ketels nog met de hand bereid. Hoewel de zoete geur die van zwavel en kokend metaal heeft verdreven, hangt het spook van Jerome’s roerige mijngeschiedenis nog boven de stad. Het is een wetenswaardig verleden dat exemplarisch is voor het Wilde Westen.
Broeinesten van verderf
De blanke gelukszoekers die rond 1850 naar het Zuidwesten trokken, waren op zoek naar hetzelfde dat de Spanjaarden drie eeuwen eerder al hierheen had gelokt: edelmetaal. De Indianen in de Verde Valley wezen Antonio de Espejo al in 1583 bereidwillig de weg naar het gat in de berg waar zij azuriet opdolven, een blauw pigment dat ze gebruikten voor keramiek en lichaamsbeschildering. Dat interesseerde Espejo niet, maar blijkbaar keek hij niet verder dan zijn neus lang was, want in 1867 ontdekten diverse avonturiers in dezelfde heuvels koper met een hoog zilver- en goudgehalte. Prompt was Jerome geboren, volgens het patroon van dat soort stadjes: zodra een prospector een veelbelovende ertsader had gelokaliseerd, ging de mare rond en binnen de kortste tijd verrees er rond de claim een tentenkamp.
Het bestaan was hard en gevaarlijk. Het Wilde Westen ontleent zijn reputatie niet alleen aan poor lonesome cowboys en scalplustige Indianen. Mijnstadjes waren broeinesten van verderf. Bij ruzie gold het recht van de sterkste. Het was een mannengemeenschap waarin alleen prostituées de zachtaardige sekse vertegenwoordigden. Hoeren en de whisky vormden het enige soelaas tegen de eenzaamheid. Het verlangen naar vrouwen was zo onstilbaar dat een slimme mijnwerker kapitalen verdiende door pikante lingerie te kopen waaraan zijn metgezellen tegen betaling mochten voelen.
Je vraagt je af wat al die mannen bezielde. Ze verdienden net genoeg om slechte whisky te betalen, eten en behuizing waren beroerd. Ook de ontdekker van een ertsader werd zelden of nooit rijk. Ruffner en Mckinnon, die aan de wieg van Jerome stonden, waren blij dat ze met een magere winst van hun claims afkwamen. Het was buitengewoon moeilijk om in de wildernis een mijn winstgevend te exploiteren. Wegen of spoorlijnen om steenkool voor de smelterij aan te voeren, moesten nog worden aangelegd; de afvoer van koperbroden was minstens zo problematisch. Er waren grote investeringen nodig. Vele gegoede heren verloren een fortuin aan hun droom om miljonair te worden.
Wat Jerome aangaat, de groep met de Newyorkse advocaat Eugene Jerome – naar wie het stadje is vernoemd – leek eindelijk succes te zullen boeken toen diverse claims waren verenigd in de United Verde Copper Company. De produktie werd gemoderniseerd, waardoor het hoge kopergehalte daadwerkelijk benut kon worden. Het bijkomstige zilver en goud was al bijna genoeg om de kosten te dekken. Maar in 1884 stortte de kopermarkt volledig in. Dat was het punt waarop William A. Clark, de koperbaron uit Montana, zijn kans greep. Hij zou Jerome groot maken en het modelstadje Clarkdale stichten.
Onuitputtelijke bron van geld
William A. Clark had al een veelzijdig imperium opgebouwd toen hij Jerome onder zijn hoede nam. Al vroeg in zijn carrière had hij begrepen dat de bevoorrading van mijnwerkers een bijzonder winstgevende activiteit kon zijn. Zijn succes als jongeman scherpte zijn oog voor andere winstgevende investeringen.
Het leverde hem het eigendom op van diverse mijnen in Montana en met een flinke zak smeergeld bemachtigde hij zelfs een positie als senator van de staat Montana, zodat hij in Washington zijn belangen kon behartigen – want verder had Clark geen boodschap aan de politiek. `Jerome’ beschouwde hij als zijn dierbaarste bezit – een onuitputtelijke bron van geld – en hij drukte erfgenamen op het hart te zorgen de United Verde in de familie te houden.
Clark wist ook de juiste mensen te kiezen en aan zich te binden: een sluwe assistent om de overheid te masseren en een smelter uit Wales zonder ingenieursdiploma maar met een fabelachtige praktijkkennis. Clark zag in dat zijn personeel beter presteerde als het een beetje in de watten werd gelegd. Daarom bouwde hij het luxueuze Montana Hotel, duizend kamers groot, voor het eenvoudige werkvolk. Geschoolde krachten, die met familie en al overkwamen, kregen een prima huis toegewezen. Naarmate je opklom in de hiërarchie was er uitzicht op steeds betere huizen. De zwembaden, hospitalen, golfbanen en clubhuizen met hun grootse dansfeesten konden zich meten met de beste ter wereld.
Dat patroon uit Montana hanteerde Clark ook in Arizona en Clarkdale was daar het produkt van. `Clarkdale was een volledig gecontroleerde company town’, zegt Joan Evans, `terwijl Jerome, hoewel het ook luxueuze wijken had, toch vooral een allemansstad bleef.’ Clarkdale werd eigenlijk uit nood geboren.
Rond de Eerste Wereldoorlog werd duidelijk dat de zwavelrijke bovenlaag van de berg waarop Jerome lag, leidde tot vrijwel onoplosbare problemen. De zwavel ontvlamde gemakkelijk en een van de vele ondergrondse branden woekerde wel twintig jaar door. Daarom werd besloten de bovenlaag helemaal af te graven en over te gaan op de `open pit’-methode, waarbij het koper gewoon werd uitgegraven. Voor dat gapende gat in de berg moest de oude smelterij wijken en de nieuwe werd beneden in de vallei gebouwd. Bruynzeel-sfeertje
Ernaast verscheen Clarkdale, dat werd opgezet als een modelstad. Clarkdale was voorzien van alle moderne gemakken, zoals waterleiding en riolering. De huizen waren van steen, want ook bovengronds brandde nogal eens wat af, en de straten waren zo breed dat je er met gemak een balletje kon trappen. Alles was gericht op een gezond familieleven. Slechts twee kroegen werden er toegestaan. Veel verantwoorder was het immers om ’s avonds naar de fanfare te luisteren, die in de muziektent speelde op het Engels aandoende grasveld. Aan dat keurige Clarkdale is weinig of niets veranderd. Het ligt er nog spic-and-span bij.
Kathryn Haynes, die trots haar huis laat zien, roemt de vooroorlogse kwaliteit. Er hangt inderdaad een gedegen Bruynzeel-sfeertje dat tamelijk uniek is voor een streek waar traditioneel slechts provisorisch wordt gebouwd en waar trailers en huizen van triplex populair zijn. Ze heeft haar company house – met parketvloer – voor een redelijke prijs kunnen kopen toen Phelps Dodge zich terugtrok en denkt er nu over het te gelde te maken. Bij de jonge middle class is Clarkdale zeer gewild. Sinds haar man is gestorven, overwintert ze zelf in Mexico, want kou is een vloek, en op twee kilometer hoogte kan het nu eenmaal sneeuwen.
Paternalistische weldoener
Zelfs Jerome, dat in 1929 met 15.000 inwoners zijn hoogtepunt bereikte en zich toen de derde stad van Arizona kon noemen, veranderde allengs in een nette plaats. Na diverse mislukte pogingen om de hoeren helemaal uit te bannen, werden ze ten slotte gedoogd in de thans dichtgetimmerde Cribs – het `redlight district’, naar men zegt zo genoemd naar de rode lantaarn die de mijnwerkers bij de deur ophingen als ze bezig waren. In de nu verdwenen theaters bloeide het amateurtoneel en rondreizende gezelschappen van naam waren graag geziene gasten. ’s Zondags ging men picknicken bij de visvijvers van de company. Dit alles kreeg gestalte dankzij de ongehoorde rijkdom onder de grond. Ruim voordat het doel werd bereikt, afficheerde Jerome zich al trots als het billion dollar copper camp. Onder die naam raakte Jerome wereldwijd bekend en nog altijd prijkt die kreet aan de stadsgrens.
Oppervlakkig gezien had William Clark alle trekjes van een paternalistische weldoener, maar was hij dat ook? De meeste Amerikaanse mijnen werden gefinancierd door een groep aandeelhouders met als enige doelstelling zo snel mogelijk vette winsten te maken. Clark was al steenrijk en kon daardoor verder in de toekomst kijken. Bovendien kon hij als (vrijwel) enige bezitter van de United Verde Company doen wat hij wilde.
Jaloerse tijdgenoten verweten Clark wel dat hij sociale onrust creëerde door zijn vooruitziend beleid. Zij konden de trend die hij zette niet zomaar volgen. Toch is goedbegrepen eigenbelang waarschijnlijk het belangrijkste motief voor Clarkdale als modelstadje.
Wie Clark dwarszat, werd met alle middelen bevochten. Carl Johnson is de zoon van een mijnwerker. Hij is 72 en komt nog jaarlijks op bedevaart naar Jerome. Hij vertelt hoe de vakbonden werden bestreden. `De Wobblies – dat waren vakbondsleden die geregeld een staking uitriepen – werden gewoon opgepakt tijdens razzia’s en met de trein gedeporteerd naar concentratiekampen in de woestijn’, stelt Johnson.
Verlichte despoot
Archivaris Joan Evans bevestigt die praktijken. De baas was hier ook echt de baas en William Clark was op zijn best een verlichte despoot. Clark runde zijn imperium met ijzeren hand en controleerde de gang van zaken tot in de details. Voor de gewone arbeider bleef Clark echter, over het geheel genomen, een uitstekende broodheer. `Hij voerde een achturige werkdag in’, vertelt Johnson. `Jerome was ook een van de veiligste mijnen in Arizona, en ze werkten er met de modernste spullen. Eens, toen mijn moeder ziek was, betaalde de company de helft van de ziektekosten. Mijn vader mocht twee jaar extra overwerken om het restant bij te passen.’ Volgens hem was het leven er ook lang niet ongezond, wat je misschien zou denken als je het landschap ziet. `De zwavel die uit het erts moest worden gebrand’, stelt Johnson, `liet geen boom in leven, maar de mensen werden opvallend oud.’ Jerome’s geschiedschrijver Herbert Young bijvoorbeeld sleet zijn leven als directiesecretaris van de United Verde en Phelps Dodge. Hij stierf in 1988 op 101-jarige leeftijd.
In elk geval drukte Clark zijn stempel, of dat nu was als despoot of als patriarch. Overigens was hij niet de enige mijneigenaar die geld overhield aan Jerome. Jimmy `Rawhide’ Douglas kaapte net voor zijn neus de `Little Daisy’ weg, want Douglas had net een fractie eerder door dat, dankzij de breuklijn die Jerome zoveel parten speelde, een fikse punt van de rijke koperader was afgegleden naar het dal.
Naast de schacht van de Little Daisy staat nog de Douglas Mansion, nu ingericht als mijnmuseum. Het is het enige huis in Jerome met aristocratische allure. Clark, die meestal elders verbleef, bouwde voor zichzelf slechts een eenvoudig onderkomen. Toen Clarks twistende erfgenamen in 1935 de United Verde verkochten aan Phelps Dodge, leek dat een kat in de zak. Amerika was uitgebeend door de grote depressie, koper was geen stuiver meer waard, de mijn lag al drie jaar plat en zo’n tienduizend man waren Jerome inmiddels ontvlucht. De concurrentie wees smalend naar de twintig miljoen dollar die ervoor werd neergeteld, maar Phelps Dodge lachte het laatst toen tijdens de Tweede Wereldoorlog de vraag naar koper zo sterk steeg, dat het bedrijf uiteindelijk veertig miljoen dollar winst maakte in Jerome.
Kwetsbare balans
Jerome heeft geen klagen over historische literatuur. Het mijnwerkersverleden is tot in de kleinste details geboekstaafd, maar de historie stopt steeds in 1953. Elke auteur roept anderen op om het meer recente verleden te beschrijven. Dat niemand dat heeft gedaan, ligt misschien toch aan de nog kwetsbare balans tussen de oude garde en de nieuwkomers. Aan gebrek aan drama kan het niet liggen. En wie door de straten van Jerome wandelt, ziet al snel dat het gevecht om te overleven nog lang niet is gewonnen.
In 1967 werd Jerome uitgeroepen tot National Historic Landmark, maar verder dan het bezienswaardige museum strekt de federale bemoeienis niet. Jerome is weliswaar een van de weinige stadjes in de VS die op mediterrane wijze aan de bergwand gekleefd hangen, maar het fotogenieke schuilt toch vooral in pittoresk verval. De stad oogt als een provisorisch opgelapt gebit met enorme gaten. Toch zouden de 525 inwoners van anno 1994 nergens anders willen wonen.
Jo van Leeuwen, die ruim dertig jaar geleden uit Nederland vertrok en via Australië en China uiteindelijk in Jerome belandde, verwoordt het algemeen gevoel in nuchter steenkolenengels. `Ik zie mezelf hier wel doodgaan. Ik ben de stadstimmerman geworden – een vakman kan overal terecht – en als ik ’s winters naar Mexico ga, dan wachten ze gewoon tot de lente weer aanbreekt. Het leven is hier relaxed. We houden het bewust klein, iedereen kent iedereen, men helpt elkaar uit de brand. Al moet ik een jaar wachten op betaling, ik zal er niet om vragen, vroeg of laat komen de centen wel binnen.’
Hij ervaart de toeristenstroom niet als een plaag. `Overdag brengt die genoeg geld in het laatje, en omdat er nauwelijks logies is in Jerome, keert de rust ’s avonds vanzelf weerom. Motelketens die hier maar al te graag zouden bouwen, houden we tegen. Wie een huis oplapt, of een gat wil vullen, moet dat doen volgens de tekeningen in het archief. Maar daarbij gaat het vooral om de façades, en ondanks de strenge bouwverordening kan daarachter iedereen toch zijn gang gaan. Maar ja, dat is Jerome. Vrijheid, blijheid.’