Dit park, in het uiterste noordwesthoekje van de continentale Verenigde Staten, is een van de meest gevarieerde van het land. Binnen Olympic vindt u zowel strand als hooggebergte, zowel regenwoud als droge valleien, en kunt u genieten van alpenweiden èn de oudste bomen ter wereld. Olympic is tamelijk populair bij Amerikanen maar er komen relatief weinig buitenlanders. En dat terwijl er zoveel ruimte is.
Door Frans Verhagen
Klik hier voor een kaart van de regio
Op een mooie dag zie je het bos haast groeien. Op een minder mooie dag ook. Een beetje overdreven gsteld: als je in het regenwoud van Olympic National Park te lang stil blijft staan, raak je vanzelf overwoekerd met snelgroeiende mossen en varens. Een hoop regen en mist in deze regio, maar dat is nu net wat dit park zo uniek maakt. Nergens buiten de tropen vind je een echt regenwoud.
Een stevige regenjas is nodig. Als u daarvan niet houdt, dan kunt u beter ergens anders heengaan. Water is het levensbloed van Olympic en het moet toch ergens vandaan komen. Meestal valt het uit de wolken die hier vanuit de Stille Oceaan omhoog worden geduwd tegen de Olympic Mountains en daarbij grondig worden uitgewrongen.
De winter is hier erg nat, natter dan waar ook in Amerika, en ook ’s zomers is het niet vaak lang droog. Maar wie geeft daar wat om in deze weelderige groene valleien van rivieren als de Hoh, Bogachiel, Queets en Quinault?
Hier groeit letterlijk alles: eenvoudige mossen en schimmels maar ook altijdgroene bomen die in de duizend jaar van hun bestaan een hoogte van meer dan honderd meter hebben bereikt.
Voor zover het niet boven op de bergen in de vorm van eeuwige sneeuw en gletsjers wordt vastgehouden, stroomt al dat hemelwater met een noodgang terug naar de oceaan. Het is een continu proces: terwijl de rivieren valleien slijpen, gaat alweer de volgende lading wolken omhoog vol regen, sneeuw of mist. Het resultaat is dit unieke regenwoud in de gematigde klimaatszone, met een hoge vochtigheidsgraad en een groen tapijt onder, boven en opzij, in meer varianten van die kleur dan u ooit voor mogelijk had gehouden.
Maar Olympic National Park heeft veel gezichten, meer gezichten dan welk ander park dan ook. Want mag het westen tot de natste stukken Amerika horen, in de regenschaduw van de bergen, aan de oostkant van het park, liggen de droogste gebieden aan de westkust, afgezien van Zuid-Californië. Ertussenin liggen hoge bergtoppen, bedekt met sneeuw en ijs, met een subalpine- en alpineklimaat en de bijbehorende planten en dieren. En wie dan nog niet genoeg variatie heeft, kan ook nog terecht in het stuk van dit park dat bestaat uit een kilometer of tachtig van de rauwste en meest wilde kustlijn van Amerika.
Fabelachtig uitzicht
Zoals de meeste bezoekers gaan we eerst naar Hurricane Ridge, aan de noordzijde van het park. Het is een voor de hand liggende halte op de meest geijkte weg, Route 101, die rondom het park voert. Het hart van Olympic is namelijk voorbehouden aan de wandelaar. Er zijn maar twee mogelijkheden: u komt vanuit Seattle met de veerboot en rijdt noordwestwaarts, richting Port Angeles, of u rijdt onderlangs het park en komt dan langs de westkust omhoog. Nou ja, de derde mogelijkheid is dat u uit Canada komt en in Port Angeles arriveert met de boot uit Victoria.
Van daaruit is Hurricane Ridge een ritje van een uur of zo, en dat is de reden dat deze bergrug de meest bezochte plek is in het park. Op 1500 meter boven zeeniveau kunnen bezoekers genieten van een fabelachtig uitzicht op de gletsjerwereld rondom de Bailey Range. Half in de wolken ligt daar Mount Olympus, bijna drieduizend meter hoog.
De mensen op Hurricane Ridge zijn relatief gemakkelijk te ontlopen door wat verder te klimmen. Zo bereiken we Mount Angeles wandelend door de weiden met wilde bloemen van Heather Park. Niet veel hoger beginnen de kale rotsen, het domein van berggeiten, black-tailed deer en de Olympische marmot, een beestje dat ‘fluit’ en nergens anders ter wereld is te vinden.
Het is raar te bedenken dat dit eens zeebodem was, zoals de fossielen die hoog in de bergen zijn te vinden, bewijzen.
Ongeveer dertig miljoen jaar geleden schoof de Pacific plaat tegen Noord-Amerika, werden de toplagen van de oceaanbodem omhooggeduwd, waardoor de zaagtandachtige toppen van de Olympic Mountains ontstonden. In de laatste ijstijd, pakweg dertienduizend jaar geleden, maakten gletsjers het werk af. Ze kerfden hun u-vormige valleien, braken rotsen in tweeën en transporteerden brokken steen vanuit Canada naar plekken waar die rotsen helemaal niet voorkwamen.
Alleen op de pieken die ijsvrij konden blijven, overleefden de dieren en planten de barre koude. Daarom komen in Olympic zestien diersoorten en elf planten voor die elders zijn uitgestorven. Behalve die fluitende marmot vinden we hier bijvoorbeeld Piper’s bellflower, een zeldzame bloem met een cluster van vijf kleine blauwe stampers in de vorm van een ster.
Onbegaanbare passen
We besluiten dat dit gebied weliswaar mooi is, maar iets te druk naar onze zin en we gaan een paar bergruggen verder. Van een vriend hebben we gehoord dat Sol Duc Hot Springs niet alleen een mooie plek is om te kamperen en een bad te nemen dat zo heet is dat het met koud water moet worden afgekoeld, maar ook een mooi uitgangspunt voor wandelingen. Het lijkt een mooi plan om de wandeling naar de alpinelandschappen boven de 2500 meter te combineren met een afdaling in de vallei van de Hoh, het bekendste regenwoud in het hart van het park. Op de kaart zag de High Divide Trail er leuk uit, maar in juni is zo’n plan mooier op papier dan in de praktijk: boven de 2700 meter blijkt alles nog onder de sneeuw te liggen.
De passen zijn onbegaanbaar.
De rangers in Sol Duc, waar we ons licht opsteken, hebben zelf nog niet eens hun zomerkamp opgeslagen in de hoge posten. Zoals altijd weten ze wel alles van de toestand van de paden, deels omdat ze ze zelf lopen, deels omdat in dit soort serieuze wandelgebieden andere wandelaars hun ervaringen doorgeven. Er waren er al een paar onverrichterzake teruggekeerd.
We spreken af dat we de hoge route proberen en als het niet lukt, zullen we de Bogachiel Trail nemen, een route die de rangers aanbevelen als alternatief voor de High Divide Trail. Het nadeel is alleen dat deze route ons niet direct naar Hoh Rainforest brengt, waar we heen willen, maar terug naar de 101, vanwaar we naar het plaatsje Forks of naar Hoh moeten liften.
Vijf dagen doen we erover. We mogen eigenlijk van geluk spreken dat de sneeuw nog niet allemaal is gesmolten, want daardoor staat de rivier, die we een keer of vijf moeten oversteken, nog niet zo hoog dat we helemaal kopje onder gaan. Nu volstaat het om met blote voeten in de wandelschoenen en water tot halverwege het dijbeen al glibberend naar de overkant te waden. We slapen in de hutten die op regelmatige afstand staan. Maar de mooiste overnachting is die op het hoogste punt van de trail.
We eindigen die dag met uitzicht op de Olympic Mountains èn met uitzicht op de Stille Oceaan, waarin we een paar uur later de zon zien zakken. Vanaf ons hoge punt voelen we ons echt Olympisch, bij het kampvuurtje op het dak van deze wereld.
Die richel is letterlijk en figuurlijk het hoogtepunt. Omdat de sneeuw daarboven inderdaad te hoog is om direct door te steken naar Hoh, volgen we de rivier de Bogachiel en wandelen geleidelijk aan de donkere tunnel in waar het zonlicht wordt gefilterd door het groen van het regenwoud. De bezoeker loopt als door een kathedraal van groen, met gewelven van varens, mossen en andere snelgroeiende planten. In eerste instantie volgen we de North Fork van de Bogachiel, want de rivier zelf loopt beneden, onder aan de steile bergwand, maar de twee vloeien op een gegeven moment samen tot een brede, kolkende rivier waar je niet zo gemakkelijk meer overheen komt. Aan het einde van de trail is een lift naar Hoh snel gevonden.
Niet zomaar boompjes
Hoh Rain Forest, midden in het park, aan de westkant, is de beste plaats om in één wandeling tamelijk intens van het regenwoud te genieten. Vanuit het Visitor Center voeren twee scenic trails door de omgeving, elk ongeveer twee kilometer lang. Maar ze geven niet meer dan een introductie, een eerste gevoel over wat het is om in een regenwoud rond te wandelen.
Water is de meest geprononceerde indruk, overal water. In de vorm van regen, mist, motregen of als stoom van het groene tapijt op de bodem op de dagen dat de zon volop schijnt – één dag zon tegen twee dagen regen in het hoogseizoen. De vegetatie hier is zo weelderig als die van de jungles langs de Amazone.
De bomen in Olympic National Park zijn niet zomaar boompjes. Dit is old growth, zoals het heet. De stammen zijn drie, vier, vijf meter in doorsnede en de toppen verdwijnen in de mist op hoogtes van tachtig tot honderd meter. De ‘grote vier’ van het park zijn gemakkelijk te herkennen.
De western red cedar reikt meer dan tachtig meter hoog, met zijn vezelige kaneelkleurige bast en zijn platte, op kant lijkende, varenachtige bladeren. De western hemlock, is iets kleiner, met een roodbruine stam en veel, heel veel kleine dennenappels aan zijn takken. De Sitka spruce die energiek en assertief boven de andere uitsteekt, is te herkennen aan zijn scherpe, zilvergroene naalden. En tenslotte treffen we hier de Douglas fir, die in grootte alleen onderdoet voor de redwood en de sequoia.
Een volwassen Sitka, de meest voorkomende boom in Olympic, is zo dik dat acht man met uitgestrekte armen elkaar net kunnen raken als ze zich eromheen vouwen. De bomen kunnen tot duizend jaar oud zijn en omdat dit, gelukkig, lange tijd volkomen onbegaanbaar gebied was, zijn ze gespaard gebleven voor de houtkap. De Sitka-spar is de dominante boom, interessant genoeg niet direct omdat het de sterkste of de meest reproductieve boom is, maar omdat de Roosevelt elk wel de jonge scheuten van de western hemlock eten en niet die van de Sitka.
Behalve langs de Bogachiel en de Hoh River, zijn er aan de westkant van het park nog twee regenwouden te vinden: langs de rivieren de Quinault en de Queets. Quinault Rain Forest ligt wat verder weg en is minder populair bij de dagjesmensen dan Hoh, zodat het wandelpad daar wat meer gelegenheid biedt voor observatie en contemplatie.
Kijk omhoog en u ziet de talloze epiphytes, van het Griekse woord voor planten op planten. Ze druipen van de boomtakken: paddestoelen, korstmossen, varens en groen in ontelbare varianten. Alles leeft hier.
Dat geldt ook voor de bosvloer, waar omgevallen boomstammen dienen als voeding voor jonge bomen. Voor boomzaadjes is het meestal moeilijk om zich op de dik begroeide bosbodem een weg naar voedsel te banen. Maar zodra een boom is gevallen en de bacteriën en schimmels het hout afbreken, groeien er planten en korstmossen overheen, zodat de boom een oppervlak krijgt waarin boomzaadjes kunnen spruiten. Op de omgevallen boom verschijnen sprieterige staakjes die geleidelijk aan worden uitgedund: alleen de sterkste overleven en de bomen waarvan de wortels het eerst de bodem bereiken, hebben een enorm voordeel.
Als zo’n stam na jaren opgesoupeerd is, blijven de eromheen gegroeide bomen met hun benen krom staan, gebogen om de plek waar ooit die stam lag en nu alleen maar lucht. Een boom op stelten noemen ze dat. Soms zie je een heel rijtje, de enige strikt lineaire planning in een bos dat verder vooral zijn eigen ongeordende gang gaat. De wandelpaden die zijn uitgezet, vertellen mooi hun verhaal over wat een regenwoud op deze breedtegraad zo uniek maakt. Maar de echte ervaring van groen en weelderigheid komt alleen met een langere wandeling, wat verder weg van de visitor centers.
Stammen als luciferhoutjes
Na het hooggebergte en het regenwoud gaan we naar het meest verrassende deel van Olympic National Park, de oceaankust. Het is pas in 1977 door president Carter officieel toegevoegd aan het park, waarmee het eindelijk de volledige bescherming kreeg die zo’n gebied nodig heeft. Het is een uniek stuk ruwe kust waar de zee en het land elkaar nog ontmoeten zoals dat honderden eeuwen het geval is geweest, voordat mensen ertussenkwamen.
De meest voor de hand liggende toegang tot het strand is via La Push, waar Rialto Beach een prachtig decor vormt voor de enorme door zee en wind gladgeslepen boomstammen die op het strand liggen. Tijdens een storm moet het hier een gekraak van jewelste zijn, als de stammen hier als luciferhoutjes tegen de rotsen aan worden gesmakt. Op een gigantisch bomenkerkhof liggen ze daar nu, hun wortels klauwend in de lucht. Dit is de plaats om ’s avonds, voorzien van een dikke trui, te wachten op de zonsondergang in de Stille Oceaan.
Paarse en later vuurrode kleuren tekenen de lucht nog lang nadat de rode bal achter de horizon is verdwenen. Het silhouet van het drijfhout zorgt voor een spookachtig toneel als de maan verschijnt boven het Indiaanse vissersdorp La Push.
Dit is geen strand om te zonnen, al is dat er niet ongehoord. Dit is een strand om te wandelen, om getijdenpoelen te bekijken en hun bewoners gade te slaan: hermietkrabben, zeeanemonen, allerlei schelpen en mosselen. Wandelen over het strand is een onderneming die niet lichtvaardig moet worden begonnen. Sommige stukken, bijvoorbeeld van Third Beach onder La Push naar de monding van de Hoh River, vergen enige navigatie over land omdat het strand nooit droogvalt. Een getijdentabel is noodzakelijk. Soms moet er geklommen worden met behulp van ‘zandladders’, touwen met stukken hout als trede. Af en toe moet u een kreek oversteken.
Maar de beloning is een kampeerplaats bij Toleak Point, ongeveer acht kilometer onder Third Beach, een plek die beroemd is vanwege zijn wild. Verder naar het zuiden zijn de stranden breder en meer bezocht, maar wij gingen naar het noordelijk gedeelte, bij het plaatsje Ozette.
Niet ver van dit dorp ligt de overgroeide plek waar eens een eerder variant van Ozette lag, een Indiaans dorp van vissers en walvisvangers. Vijfhonderd jaar geleden werd het overspoeld en bedolven onder een dikke laag modder. Dankzij de afsluiting door de met water verzadigde grond konden archeologen allerlei zaken opgraven die onder normale, aan lucht blootgestelde omstandigheden verrot en vergaan zouden zijn. Ze vonden bijvoorbeeld een deken gemaakt van vezels van een cederbast, hondenhaar en veren. Waar het dorp eens lag, is nu niet veel meer te zien, maar in het museum van de Nakah Indian Reservation, net buiten het park, des te meer.
Sommige presidenten
Olympic werd voor het eerst geëxploreerd in het midden van de negentiende eeuw, voornamelijk uit nieuwsgierigheid, maar ook om te kijken of er wat viel te verdienen aan hout, mineralen en delfstoffen. Toen al gold dit gebied als de laatste wildernis van het westen. Aan de randen van het schiereiland hadden zich weliswaar kleine boeren gevestigd, maar het binnenland was nog volkomen onontdekt gebied. Zozeer dat de Seattle Press in 1890 een expeditie organiseerde die kopij opleverde waar het hele land van smulde. Gemakkelijk was het niet. De reizigers moesten zich een weg hakken van Port Angeles, aan de noordkust, naar Hurricane Ridge en deden daar ongeveer een maand over. Tegenwoordig kost het de bezoeker ongeveer 45 minuten.
Gelukkig ontdekten deze ploeteraars weinig perspectief voor commerciële exploitatie van het bos, zodat er op dat moment weinig lobbywerk werd gedaan voor de houthakindustrie. Daarom ook is men nooit begonnen met het aanleggen van wegen die dwars door het park lopen. Het resultaat is een enorme oppervlakte met leefgebieden voor herten, edelherten, adelaars, beren, poema’s en van alles en nog wat. Een enorm onaangetast natuurgebied waar iedere rechtgeaarde wandelaar zijn hart kan ophalen.
We mogen in onze handen knijpen dat Olympic als nationaal park bestaat, want als het aan de houthakkers van de westkust had gelegen, dan was al dat mooie hout tegen de grond gegaan.
In 1897 bood president Cleveland op de valreep van zijn presidentschap de eerste bescherming, maar het was weer de ongeëvenaarde Theodore Roosevelt die er in 1909 een National Monument van maakte. Franklin Roosevelt maakte er in 1938 een nationaal park van en Jimmy Carter voegde het stuk kust toe. Sommige presidenten zijn nu eenmaal waardevoller voor natuurliefhebbers dan andere, en het is niet toevallig dat de twee Roosevelts en president Carter verantwoordelijk zijn voor het grootste aantal gestichte parken. Olympic is een parel in de kroon van het parksysteem.Olympic NP
Praktische informatie
Opgericht als national park:
29 juni 1938.
Oppervlakte:
922,651 acres.
Bezoekers:
ruim 5 miljoen
Gelegen:
Op het Olympic Peninsula in het noordwesten van Washington State.
Flora en fauna:
Roosevelt elk, blacktailed deer, black bears, bobcats, Olympic marmot, raccoons, veel soorten vis en vogels. Planten onder meer: mountain conifers, Flett’s violet, glacier lilies, crimson huckleberry, korstmossen en nog veel meer.
Toegangsprijs:
$20 per auto;
$5 voetganger, buspassagier
of fieter. Jaarpas $30.
Informatie:
Olympic National Park, 600 E. Park Ave., Port Angeles, WA 98362-6798.
Phone: 360-452-4501.
Web site: www.nps.gov/olym/
Praktische informatie
De meeste bezoekers komen in de zomer. De rest van het jaar is het minder druk maar er is dan ook meer kans op regen (negentig procent van de neerslag valt tussen september en mei). Voor meer dan een oppervlakkige indruk dient u minstens twee dagen uit te trekken. De National Park Service heeft zestien campgrounds, rond de $ 10 per nacht. Meer luxe en hogere prijzen (voor $ 100 tot $ 200) vindt u bij Sol Duc Hot Springs Resort (360-327-3583), Kalaloch Lodge aan het strand (360-962-2271) en Lake Quinault Lodge (360-288-2271).
Forks, waar de weg afslaat naar Hoh Forest, is een houthakkersstadje met vriendelijke, wat rauwe lui. Bij Smoke House Restaurant kunt u uitstekende gerookte zalm krijgen.
De meeste bezoekers komen vanuit Seattle langs het noorden, of uit Port Angeles, het havenstadje dat Canada met de VS verbindt. U doet er daarom goed aan om de zuidelijke route te proberen, via Aberdeen. Dan komt u het hele park in een notedop tegen. In plaats van Hoh bezoekt u het Queets-regenwoud. Aan de oostkant, minder regenachtig in de wintermaanden, zijn wandelingen vanuit Duckabush en Dosewallips interessant en minder druk.
Als u niet om het hoogseizoen heen kunt en toch Hurricane Ridge en Heart of the Hills wilt bezoeken, probeer dan later in de middag omhoog te klauteren, als iedereen weer op de terugweg is. Een alternatief voor Hurricane Ridge is Deer Park.
Het hart van het park is een wild berglandschap. Hoewel het niet ieders pakkie-an zal zijn, is het voor een wildernis redelijk gemakkelijk te betreden. Het gebied bestaat uit up-and-country, pieken en bergruggen keurig gescheiden door valleien die de uitbundige rivieren hebben uitgeslepen. Het park bevat een natte en een droge sectie, als je het zo mag noemen. Mount Olympus is van veraf niet zo gemakkelijk te zien. Hij ligt omringd door andere toppen en bestaat uit een cluster van crags die nauwelijks boven de ijskap uitsteken en in het omringende landschap al snel verloren gaan. Wandelaars die de vergelijking met de Rockies kunnen maken, zullen dit een relatief gemakkelijk park vinden. De hoogtes zijn lager, het weer is koeler en frisser, er is veel water en de paden zijn zacht.