De grote Amerikaanse geldverzamelaars van de laat negentiende eeuw hebben een slechte reputatie. Maar een aantal van hen gebruikten hun geld, of in elk geval een flink deel daarvan, voor het aanleggen van een kunstverzameling die uiteindelijk publiek bezit werd. In een serie over de grote verzamelaars beginnen we met J.Pierpont Morgan.
Door Esmée Quodbach
‘The Napoleon of Wall Street’ was slechts één van de vele bijnamen die J.Pierpont Morgan aan het begin van de twintigste eeuw kreeg. De bankier-financier werd in de kranten ook wel ‘Pierpontifex Maximus’ genoemd en in een populair liedje uit die tijd bezongen als ‘Morgan, the Great Financial Gorgon’.
Morgan was rond de eeuwwisseling zondermeer een van de machtigste mannen op aarde. In Nederland mag zijn naam misschien in de vergetelheid zijn geraakt, in het huidige Amerika is hij nog steeds een begrip. The Morgan Era wordt de periode genoemd waarin hij zich nadrukkelijk liet gelden, en tot op de dag van vandaag staat ‘JPM’ te boek als één van de invloedrijkste bankiers-financiers aller tijden.
Hij drukte zwaar zijn stempel op de Amerikaanse industrie en was de stuwende kracht achter de omstreden consolidering van grote bedrijven tot machtige trusts als U.S. Steel en General Electric. Daarnaast fungeerde Morgan als de officieuze centrale bankier van de Verenigde Staten; een Federal Reserve die de geldvoorraad beheerde en reguleerde, bestond eenvoudigweg nog niet. Zijn tentakels reikten tot in het Witte Huis, waar hij verschillende presidenten (gevraagd en ongevraagd) van advies diende, onder wie zijn grote tegenstander Teddy Roosevelt. Verschillende malen wist Morgan daarbij, door zijn krachtdadig persoonlijk optreden, zijn land voor een financiële ramp te behoeden. ‘Pierpont Morgan gaat gebukt onder lasten die zelfs de sterkste zenuwen aan het wankelen brengen,’ schreef Henry Adams in 1902. ‘Iedereen vraagt zich af wat er gaat gebeuren als hij op een ochtend niet meer wakker wordt.’
Complexer dan de karikatuurbeelden
Eén man met zoveel macht en bovendien: macht die hij op niet-democratische wijze vergaarde en aanwendde – was natuurlijk velen een doorn in het oog. Het beeld dat Morgans critici door de jaren heen schetsten, sijpelde moeiteloos door tot aan de huidige tijd. Voor de meeste Amerikanen is de grote bankier-financier nu dan ook de onbehouwen roofbaron die door een aantal grote schrijvers onsterfelijk werd gemaakt. ‘The boss croupier of Wall Street’ noemde John Dos Passos hem in 1932 in zijn boek 1919. Een recenter voorbeeld is E.L. Doctorows befaamde Ragtime uit 1975, waarin Morgan evenzeer wordt afgeschilderd als een brute potentaat. De echte Morgan was natuurlijk complexer dan de karikatuurbeelden die decennialang hardnekkig de ronde deden, zo schrijft ook Jean Strouse in haar doorwrochte biografie Morgan American Financier (zie Amerika, 9904 ?).
Conservatief corporate America overdreef Morgans economisch genie en ging voorbij aan de nadelen van zijn oncontroleerbare almacht. Het vooruitstrevende kamp daarentegen zag in Morgan enkel een machtswellusteling, die de financiële crises in zijn land onbeschroomd ten eigen bate gebruikte.
Daarbij speelde het markante uiterlijk van Morgan zijn critici in de kaart: hij wàs niet alleen een roofbaron, hij zag er ook nog eens zo uit. Dos Passos omschreef hem als ‘een opvliegende man met een stierennek, de kleine ogen van een ekster en een gezwel op zijn neus’. In Doctorows Ragtime is de legendarische bankier ‘een potige man, zes voet lang, met een groot hoofd vol dun wit haar, een witte snor en kwaadaardige, onverdraagzame ogen, die net dicht genoeg bijelkaar staan om de psychopathologie van zijn wil aan te geven’.
De fotograaf Edward Steichen, die Morgan in 1903 op het toppunt van zijn macht portretteerde, beschreef ooit diens angstaanjagende blik: de manier waarop Morgan met zijn zwarte ogen iemand aankeek, had volgens Steichen hetzelfde effect als de koplampen van een exprestrein die in volle vaart inrijdt op zijn slachtoffer. Maar het was bovenal Morgans beruchte afschrikwekkende neus, aangetast door een ernstige huidkwaal en het onderwerp van talloze hilarische anecdotes, die zijn uiterlijk bepaalde.
Helft van zijn kapitaal naar kunst
Gelukkig wist JPM ook op een andere manier onsterfelijke roem te verwerven, en wel via de naar hem genoemde Morgan Library in New York. In dit museum, een elegant marmeren Renaissance palazzo uit 1906, wordt nog steeds een deel van de door Morgan bijeengebrachte kunstschatten bewaard. Want behalve Amerika’s officieuze centrale bankier en haar redder in financiële nood, was de Napoleon van Wall Street ook een van de grootste kunstverzamelaars die het land ooit heeft gekend.
In een relatief korte periode – van 1890 tot 1913 – besteedde Morgan ongeveer de helft van zijn kapitaal aan kunst, namelijk meer dan zestig miljoen dollar (het huidige equivalent bedraagt ongeveer één miljard dollar). Hij verkeerde daarmee in een zeer select gezelschap van kunstverzamelaars, dat merendeels bestond uit bevriende roofbaronnen, onder wie de staalmagnaat Henry Clay Frick (de oprichter van de schitterende Frick Collection, eveneens in New York).
Toen Morgan stierf in 1913, telde zijn verzameling meer dan 17.000 objecten. Liefst drie Gutenberg bijbels, een prachtige Vermeer (een van de eerste in Amerika), talloze kostbare middeleeuwse manuscripten en duizenden andere kunstschatten verlieten Europa en bevinden zich nu, dankzij JPM’s verzamelpassie, aan de andere kant van de Atlantische Oceaan.
Maar zelfs de grote JPM begon tamelijk bescheiden. Hij werd in 1837 geboren in Hartford, Connecticut, als zoon van de welvarende textielkoopman Junius Spencer Morgan. Toen Morgan Sr. aan het hoofd kwam te staan van een internationale im- en exportfirma verhuisde het gezin naar Boston. Een tweede verhuizing, ditmaal naar Londen, volgde toen hij een vennootschap aanging met een Engels-Amerikaanse handelsbankier. Junius Spencer Morgan wilde, in navolging van Europese bankiersgeslachten als de Rothschilds en de Barings, een internationale financiële dynastie stichten. De jonge Morgan kreeg daartoe een klassieke Europese opvoeding: hij ging in Zwitserland op school, studeerde vervolgens aan de universiteit van het Duitse Göttingen en leerde ondertussen vloeiend Duits en Frans spreken.
Hoewel hij aanleg had voor wiskunde, waren er andere zaken die beslag legden op de jonge Morgan: hij hield van reizen, kunst, geschiedenis, politiek, feestjes en vrouwen en zou dat zijn hele leven vol overgave blijven doen. Op zijn twintigste keerde hij terug naar Amerika en begon aan zijn lange en buitengewone carrière in het Newyorkse zakenleven, in eerste instantie als accountant.
De Burgeroorlog, zonder twijfel de meest dramatische periode in het Amerika van de late negentiende eeuw, liet in het leven van de jonge Morgan weinig sporen na: toen hij in 1863 werd opgeroepen zijn dienstplicht te vervullen, ‘kocht’ hij voor driehonderd dollar een vervanger. Twee jaar later trouwde hij, met een vrouw die in bijna alle opzichten zijn tegenpool was. Het stel zou een lang en ongelukkig huwelijk tegemoet gaan, waarin Morgan een indrukwekkende reeks maîtresses versleet en zijn echtgenote vaak maandenlang niet zag. Zijn zakenloopbaan verliep inmiddels voorspoedig en in 1871, op zijn vierendertigste, werd hij vennoot van de bankiersfirma Drexel Morgan & Co., die zich zou ontwikkelen tot J.P. Morgan & Co. Tot aan de dood van zijn vader in 1890, wijdde JPM zich vrijwel alleen aan zijn carrière.
Brieven van Washington
Kunst speelde geen rol van betekenis in Morgans jeugd. Kort na zijn huwelijk begon hij echter met het verzamelen van manuscripten en zeldzame boeken èn met het kopen van schilderijen van de sentimentele negentiende-eeuwse Franse Académisten. Bijzonder was de collectie van de beginnende verzamelaar niet: net als de meeste van zijn verzamelende tijdgenoten onder wie ook Isabella Stewart Gardner en Henry Frick kocht Morgan in zijn jonge jaren schilderijen die zeker decoratief, maar vooral nietszeggend waren.
Maar ook historische documenten en handtekeningen van personen die hun sporen hadden nagelaten in de geschiedenis hadden zijn belangstelling. Al vroeg had hij vier brieven van George Washington in zijn bezit. Het belangrijkste object in de bibliotheek van de beginnende verzamelaar was echter ongetwijfeld zijn exemplaar van de zogenaamde Indian Bible, de eerste complete bijbel die in Noord-Amerika werd gedrukt in 1663 in een van de dialecten van de Algonquin-indianen.
Pas na de dood van zijn vader in 1890, ging Morgan, die de vijftig inmiddels al ruim gepasseerd was, zich serieus bezighouden met zijn kunstverzameling – misschien omdat hij pas toen de beschikking kreeg over de miljoenen van Junius Morgan. Nog later, rond de eeuwwisseling, begon JPM op ongekend grote schaal kunst te kopen, en ontwikkelde hij zich tot de grootste van de Amerikaanse superverzamelaars. Talloze collecties verwierf hij en bloc. ‘Waarom zou ik me druk maken om één enkel stuk als ik ze allemaal kan krijgen?’, merkte hij meerdere malen op.
Morgan kocht niet alleen alsof zijn leven er vanaf hing, hij was bovendien bereid een meer dan redelijke prijs te betalen voor alles wat hij interessant vond. De grote bankier-financier probeerde vrijwel nooit af te dingen – en dreef dus de prijzen op. Dit laatste vooral tot woede van de Europese musea, die hulpeloos toekeken hoe de Morgan beslag wist te leggen op een groot deel van de kunstschatten die zich generaties lang in gedistingeerd adellijk privé-bezit bevonden en nu notabene in handen vielen van een Amerikaanse roofbaron.
Omnivore verzamelaar
Kunst was voor Morgan een breed begrip: hij weigerde zich op één deelgebied toe te leggen. Hij kocht Romeinse fresco’s en middeleeuwse tapijten, maar ook bronzen uit de Renaissance en Hollandse schilderijen uit de zeventiende eeuw. Daar bleef het niet bij, want Morgan was net zo geïnteresseerd in Egyptische oudheden, Chinees porselein en achttiende-eeuwse Franse meubelen. Hij legde voorts de hand op uiteenlopende objets d’art: bergkristallen, snuifdozen, majolica, ivoren, emails enzovoort. En natuurlijk kocht hij boeken, waaronder middeleeuwse getijdenboeken, Shakespeare folio’s, en literaire manuscripten. Volgens zijn vrouw kocht Morgan, als hij de kans kreeg, alles ‘van een pyramide tot de tand van Maria Magdalena’. (De in zilver gevatte kies die van Maria Magdalena zou zijn geweest, werd inderdaad door Morgan gekocht en bevindt zich nu in het Metropolitan Museum of Art in New York.)
Een volledig overzicht van zijn omvangrijke bezittingen had de omnivore verzamelaar niet: daarvoor kocht hij veel te veel en in een al te rap tempo. Een bekende anecdote vertelt hoe hij ooit tussen zijn paperassen een rekening tegenkwam voor een borstbeeld van de jonge Hercules, gemaakt door niemand minder dan Michelangelo. De nota vermeldde een bedrag van liefst £ 10.000. Morgan kon zich die aanschaf echter niet herinneren en informeerde bij zijn bibliothecaresse waar het stuk was.
‘Het bronzen beeld bevindt zich in uw bibliotheek,’ liet zij hem weten, ‘en staat pal tegenover uw stoel. Het staat daar al ongeveer een jaar.’ De Hercules bevindt zich nog steeds in de Morgan Library, maar wordt niet langer toegeschreven aan Michelangelo.
Ter instructie van het volk
Er is wel gezegd dat Morgans verzameldrift vooral voortkwam uit zijn ongebreidelde kooplust. Misschien was zijn motivatie inderdaad zo prozaïsch, maar hij koesterde bovendien een grote ambitie. JPM wilde een collectie bijeen brengen die haar weerga in het Amerika van zijn tijd niet kende en die zelfs de vooraanstaande collecties van het Oude Europa naar de kroon zou steken. De Morgan Collection die hem voor ogen stond moest ‘permanent beschikbaar zijn ten behoeve van de instructie en het genoegen van het Amerikaanse volk’.
Amerika had in de late negentiende eeuw inmiddels een handvol net-opgerichte musea, maar hun muren waren vaak nog leeg. Het was de taak van de nieuwe rijken om daar verandering in te brengen, zo vonden Morgan en zijn tijdgenoten. De kleurrijke advocaat Joseph Choate, een goede vriend van Morgan, riep tijdens de officiële opening van het Metropolitan Museum in 1880 zijn gefortuneerde gehoor op de kunsten te steunen, ten bate van het publiek èn ten bate van zichzelf.
‘Bedenkt, gij miljonairs van vele markten, welk een glorie de uwe kan worden, als u enkel luistert naar onze raad om varkensvlees in porselein te veranderen, graan en landbouwprodukten in kostbaar aardewerk, de ruwe ertsen van de handel in gebeeldhouwd marmer, en spoorwegaandelen en mijneffecten ¼ in het verheven doek van de grote meesters, die deze muren eeuwenlang zullen sieren,’ hield Choate zijn publiek voor, dat bestond uit de upper crust van New York, waaronder zich wellicht ook Morgan bevond.
Op Wall Street zocht iedereen vergeefs naar de steen der wijzen, betoogde de advocaat. Net als aandelen en effecten die bij de volgende plotselinge koersdaling ongetwijfeld zouden verschrompelen als rollen perkament, had ook goud geen echte waarde. Het Metropolitan Museum streefde echter een hoger doel na en had het nieuwe kapitaal van Amerika nodig bij de verwezenlijking daarvan: ‘Het is onze ambitie om uw nutteloze goud te veranderen in dingen die over een levende schoonheid beschikken, die een hele natie duizend jaar lang vreugde zullen schenken.’
‘Nutteloos goud’ was gelukkig in overvloed aanwezig in het Amerika van de late negentiende eeuw. En waar de handel bloeide, ontstond meestal ook een gunstig klimaat voor de kunsten, zo leerde de geschiedenis aan de hand van het Florence van de Renaissance, het Amsterdam van de Gouden Eeuw en het achttiende-eeuwse Parijs.
De generatie Amerikaanse kunstverzamelaars-zakenlieden waartoe ook Morgan behoorde zag zichzelf als de directe opvolger van de Florentijnse bankiersfamilies, de Amsterdamse regenten en de Franse adel. Net als hun voorgangers zouden zij, de Amerikaanse merchant princes, hun sporen niet alleen nalaten in de geschiedenis, maar vooral in de kunsten. Via de kunst konden zij hun eigen onsterfelijkheid kopen, een succesvolle carrière in zaken was daarvoor niet genoeg: Lorenzo de’ Medici verwierf immers niet als bankier de eeuwige roem, maar als mecenas. Het was dan ook geen toeval dat Morgan in zijn tijd vaak met deze Medici-telg werd vergeleken.
Sfeer van een lang vervlogen Amerika
Toen Morgan op 75-jarige leeftijd stierf, had hij zijn enorme kunstverzameling nooit bijeen gezien. Tot kort voor zijn dood bevond een groot deel van de collectie zich (voornamelijk om belastingtechnische redenen) in Groot-Brittannië. Een ander aanzienlijk deel van zijn eigendommen gaf Morgan tijdens zijn leven in bruikleen aan het Metropolitan Museum, waarvan hij van 1904 tot aan zijn dood president was, en dat eigenlijk verwachtte de rest binnen afzienbare tijd binnen te slepen.
JPM’s kostbare boeken, manuscripten en tekeningen bevonden zich in de Morgan Library. Slechts één keer was vrijwel het hele bezit van JPM onder één dak te zien: kort na zijn dood stelde het Metropolitan Museum de verzameling tentoon; bijna een miljoen bezoekers, een recordaantal, kwamen Morgans kunstschatten bekijken. Vlak daarna viel de kostbare verzameling van ‘Pierpontifex Maximus’, de grootste van de checkbook collectors, om complexe redenen uiteen.
Daarmee viel Morgans droom ogenschijnlijk in duigen. De ‘Morgan Collection’ die hem voor ogen stond en die kon wedijveren met de vooraanstaande verzamelingen van Europa, bestond immers maar heel even. De legendarische financier liet echter op vele plaatsen zijn sporen na. Zijn geliefde boekenbezit bevindt zich nog steeds in de Morgan Library, die in 1924 opende voor het publiek, en waar nog steeds de sfeer hangt van een langvervlogen Amerika.
Het Metropolitan Museum kreeg weliswaar niet de gigantische buit die het verwachtte, maar wel een substantieel deel van de kunstschatten van zijn voormalige president, namelijk zo’n zevenduizend stuks. Ook het museum in Morgans geboorteplaats Hartford, het Wadsworth Athenaeum, werd niet vergeten en ontving een deel van de kostbare kunstnijverheid. Tot slot werd een deel van de kunstschatten door Morgans kinderen geveild.
Henry Frick, jarenlang een van Morgans aartsrivalen op kunstgebied, wist zo de lieflijke herderstaferelen te kopen die Fragonard ooit schilderde voor een maîtresse van Lodewijk XV.(De panelen zijn nu nog steeds te zien zijn in The Frick Collection, net als een aantal andere schitterende stukken die ooit aan Morgan toebehoorden.)
Ook JPM’s Vermeer werd geveild en belandde via verschillende omwegen in Amerika’s ‘rijksmuseum’, de National Gallery in Washington. Hoewel JPM’s bezit verspreid raakte, is het doel dat de legendarische financier voor ogen stond uiteindelijk toch grotendeels verwezenlijkt. Zijn kunstschatten mogen zich dan niet onder één dak bevinden, het grootste deel ervan is inmiddels wèl museumbezit. En als zodanig is de prachtige verzameling van Morgan dan ook zeker ‘permanent beschikbaar ten behoeve van de instructie en het genoegen van het Amerikaanse volk’.