Door Michelle Seaton
De voorverkiezingen die op 1 februari in New Hampshire gehouden worden, zullen de staat opnieuw zijn een-keer-per-vier-jaar-wereldberoemdheid geven. Daarna is het er England weer gewoon winter en wachten de bewoners met smart op het uitbottend groen dat na de zomer zal zorgen voor de even wereldberoemde herfstkleuren. Bomen en politici zijn New Hampshire's trots maar alleen de bomen blijven.
Ik verhuisde aan het einde van de zomer naar New Hampshire, nog voordat de eerste koude in de lucht zat. Wie deze staat in New England bezoekt zou haar voor het eerst moeten zien zoals ik het deed: op een stralende dag in augustus en sterk contrasterend met het hectische, benauwde Boston. New Hampshire moet zeker niet genoten worden zoals de meeste journalisten dat doen, die er één keer in de vier jaar in februari opduiken. Dat is het seizoen van ontevreden kiezers en handenschuddende presidentskandidaten. Maar wat ik zag waren bomen: eiken, berken en maple trees, ahorns. Bomen stonden langs de snelwegen, bedekten de heuvels en vulden de ravijnen. Bomen stonden in ondiepe poelen, omzoomden het ene na het andere ven. Meer bomen dan ik ooit had gezien.
Ik kwam vanuit Boston naar het noorden vanwege mijn nieuwe baan bij Yankee, een tijdschrift dat al zestig jaar de stem is van de cultuur en geschiedenis van New England. De mensen die ik ontmoette, dachten waarschijnlijk dat ik een vluchteling was uit oost-Massachusetts, een van de gehate `flatlanders' die de afgelopen dertig jaar in een gestage stroom noordwaarts zijn gekomen, zo talrijk dat ze nu in aantal de oorspronkelijke bewoners overtreffen. Maar mijn wortels lagen in het Midden Westen, waar het land zo vlak is dat alleen een graansilo de horizon markeert, en die staat dan veertig kilometer verderop. Hier in het zuiden van New Hampshire, het gedeelte dat een vriend altijd de New Hampshire middle highlands noemt, lijkt de wereld echter alleen maar uit natuur te bestaan. Aan de oostelijke horizon staat Crotched Mountain, een ski gebied, in het zuiden Mount Monadnock. Ver naar het noorden, in de White Mountains, liggen de met bomen aangeklede vergezichten die Emerson en Thoreau inspireerden en Robert Frost verleidden tot gedicht na gedicht (P.T. Barnum, de eigenaar van het grote circus, noemde Mount Washington the second greatest show on earth).
Impressionistisch schilderij
Als het lekker weer is, valt New Hampshire gemakkelijk te beminnen. Ik huurde een huisje dat wintervast zou zijn, aan een weg tegenover een in het zonlicht schitterend meertje. Iedere avond na het werk nam ik een duik. Ik sliep in bij het tsjirpen van de krekels. De dagen werden koeler, een enkele ochtend was het ronduit koud. En dan, op een dag, had de maple tree opeens een paar rode vlekken, het en der verspreid als een spoor van bloed. Aan de bladeren van andere bomen zag ik randjes oranje en geel verschijnen. Een paar dagen later ontvlamde het gebladerte in de vurige kleuren die toeristen uit de hele wereld aantrekken. Ik wandelde met een vriendin onder een gehemelte van bladeren die zo kleurig waren dat ze haast gloeiden in al hun tinten van roze en oranje naar bordeauxrood. Een bus toeristen reed langs. Ze knikte naar de bus en glimlachte. `Zij moeten weer naar huis na het weekend', zei ze, `wij wonen hier'. Ik was even zelfvoldaan als ik vrienden belde in Los Angeles en New York en hen vertelde dat ik woonde in een impressionistisch schilderij.
`Soon we shall plunge into the cold shadows /
Farewell, living light of our too short summers! / Already I apprehend fall with mournfull shocks /
The wood resounding on the paving-stone of the courtyard.'
Robert Frost schreef over de droefheid die de herfst brengt, en nergens gaat dit meer op dan in zijn eigen New Hampshire, waar de zomers zo krachtig en tegelijk zo kort zijn. De ene dag ruisen de takken hun felgekleurde tooi, de volgende dag heeft een winderige regen ze ontbladerd. Bladeren vullen de oprijlanen en zwerven door tuinen. Plotseling kleurt de berkestam met de modder. De stoep en de meren en de lucht zijn allemaal even grauw en grijs.
Dit is het jaargetijde waarin de bewoners van New Hampshire zich opmaken voor wat de vroegere gouverneur John Sunnunu eens de `op één na meest beoefende indoor sport' noemde: politiek. De staat heeft een relatief kleine bevolking van zo'n één miljoen mensen. Daarvan zijn er 850.000 stemgerechtigd als ze geregistreerd zouden staan, wat niet meer dan 550.000 inwoners hebben gedaan. In een goed verkiezingsjaar zal toch niet meer dan de helft van die geregistreerde kiezers zijn gang naar de stembus maken.
Statistisch gezien is deze doorsnede van de stemmers minder relevant voor het nationale patroon dan welke grote stad dan ook. Maar het doet er niet toe. Iedere vier jaar komen de mannen die president willen worden naar New Hampshire. Eerst maken ze korte trips: een Fourth of July-parade, een picknick hier, een lunch met de Rotary daar. Tegen de tijd dat de bomen kaal zijn in een pre-verkiezingsjaar, zoeven zwarte limousines kriskras door de staat als ambitieuze kandidaten zich verplaatsen van middelbare scholen naar bake sales, van winkelcentra naar huiskamers. Ze komen naar New Hampshire omdat hier de eerste primary wordt gehouden, de eerste voorverkiezing. En omdat journalisten hen (en de rest van het land) hebben verteld dat je het presidentschap niet kunt bereiken zonder in New Hampshire gewonnen te hebben. De voorverkiezing van New Hampshire heeft traditioneel grote invloed. In 1952 verloor president Truman de primary van senator Estes Kefauver uit Tennessee, en besloot hij zich niet herkiesbaar te stellen. In 1968 bleef president Johnson weg uit New Hampshire. Hij voerde zijn campagne op afstand en won, maar met niet meer dan 4000 stemmen. Dat was voldoende om zich uit de campagne terug te trekken.
Presidentiële kandidaten hebben sindsdien hun lesje geleerd. Tegenwoordig geven ze een buitensporige hoeveelheid tijd en geld uit aan de kiezers van New Hampshire. Kandidaat Phil Gramm vertelde journalisten afgelopen zomer dat hij `praktisch in New Hampshire zou wonen' tot aan de voorverkiezing. In Dixville Notch, een vlek op de kaart ongeveer veertig kilometer van de Canadese grens, waar 31 geregistreerde kiezers wonen, worden de inwoners persoonlijk door de kandidaten opgebeld – zelfs door de president zelf – met de vraag wat ze vinden over bepaalde kwesties, en om persoonlijk hun stem te winnen. De mensen van New Hampshire zijn gek op deze aandacht en zouden hem op geen voorwaarde opgeven.
Moment van glorie
Vroeger was de voorverkiezing altijd op de tweede dinsdag van maart. Toen andere staten hun voorverkiezingen ook op die datum gingen houden, reageerde New Hampshire door die van haar een week eerder te plannen. Toen probeerde Vermont hetzelfde. De volksvertegenwoordiging van New Hampshire nam vervolgens een wet om de voorverkiezingen te houden `op de dinsdag voorafgaand aan de datum waar op een andere staat in New England een gelijksoortige verkiezingen zal houden'. In 1975 ging die van Massachusetts naar de eerste dinsdag in maart en New Hampshire reageerde onmiddellijk: sindsdien wordt de voorverkiezingen op de laatste dinsdag in februari gehouden. Haar moment van glorie wenst de staat met geen ander te delen.
Volgens mensen die dat kunnen weten, zou minder dan tien procent van de kiezers een kandidaat echt ontmoeten. Zij zeggen dat de kiezers hier, net als elders, hun beslissing baseren op traditionele bronnen van informatie, zoals televisiereclames en direct-mail-folders. Maar dat soort koele cijfers vertellen je niets over de opwinding die de voorverkiezingen met zich meebrengen. Iedereen lijkt te weten waar de kandidaten zijn en hoeveel hart ze hebben voor New Hampshire. Politieke beroemdheden zijn opeens toegankelijk. Sterker nog, ze lijken eigendom van de staat geworden.
Een buitenstaander kijkt daar raar tegenaan. Ik weet nog hoe ik op een dag vanuit het Yankee-kantoor naar buiten staarde, naar de kinderen van de Dublin School die aan de overkant in een kille regen stonden te wachten tot Barbara Bush langs zou komen. Ze hadden minstens twee uur gewacht toen de first lady eindelijk opdaagde, en waren inmiddels in het gezelschap van een paar honderd toeschouwers, sommigen met affiches. De limousine stopte, ze stapte uit, schudde een paar handen en bedankte supporters in de hartelijke stijl die haar populair had gemaakt. Een paar lokale kranten namen foto's en daar ging ze weer. De mensen van mijn kantoor die ook naar de overkant waren gegaan, spraken er uren later nog opgewonden over. Of het hun stemgedrag had beïnvloed, weet ik niet.
Haar optreden stond in schril contrast met dat van haar echtgenoot die op overheidskosten een trip naar New Hampshire maakte, maar niet eens in de staat stopte – hij was op weg naar zijn vakantiehuis in Kennebunkport, Maine. Dagenlang praatte men nergens anders over.
Niet glamoureus
New Hampshire is een raar oord om de eerste politieke barometerstand voor een nationale verkiezing op te nemen: een staat van slechts 23.000 vierkante kilometer, waarvan tegen de negentig procent uit bos bestaat. New Hampshire is nou niet bepaald een cultureel centrum dat de vergelijking met Boston kan doorstaan. Evenmin heeft het de reputatie van charme die Vermont claimt, of de prachtige kustlijn van Maine. Maar wel is New Hampshire het onbedorven hart van New England.
Okee, het is er niet glamoureus. Het weer in New Hampshire is nogal extreem met zijn min dertig graden in de winter en zijn plus dertig in de zomer. En de drukst bezochte toeristenattractie is een rots met de naam 'Old Man in the Mountain'.
De bewoners van New Hampshire zijn masochisten. Toeristen zijn er meer dan voldoende om de wegen te verstoppen tijdens de changing of the leaves, en 's zomers staan ze soms in de file voor lake Winnepausauke of Squam Lake (waar de film On Golden Pond is opgenomen), of 's winters in de White Mountains om te skiën. Maar toch is het algemene gevoelen is dat al die toeristen liever in Vermont zouden zijn als ze de kans kregen. Daarom haat New Hampshire Vermont ook zo. Inwoners kijken misschien naar het oosten, naar Maine, met iets van jaloezie, of naar Massachusetts in het zuiden met een enige verachting, maar als New Hampshire naar het westen kijkt, naar Vermont, dan is dat met oprechte, diepgevoelde afkeer.
De economie van Vermont doet het goed, dank zij toerisme, die dure zomerhuizen en wintersporthotels bouwen, dank zij de nationale verkoop van Real Vermont Maple Syrup en Real Vermont Cheddar Cheese (die veelal in New Hampshire wordt gemaakt en stilletjes over de grens wordt gesluisd om daar verpakt te worden). In zijn essay, getiteld Reasons to Hate Vermont noemt de dichter Donald Hall, wiens familie meer dan tweehonderd jaar op de boerderij bij Eagle Pond in Danbury, New Hampshire heeft gewoond, de buurstaat een `themapark vol bewoners van Boston, New York en Nebraska die zich hebben uitgedost als Vermonters'. Hall geeft de klachten weer van de bewoners van Vermont zelf over de zakenlui uit Manhattan, die hun BMW's en Volvo's volpakken met geld en hun nieuwe garderobe van L.L. Bean, en noordwaarts rijden om er vreemde, antiek-uitziende Bed & Breakfast's en winkeltjes te openen.
Als mensen het over Vermont hebben, dan doen ze dat om te tonen `wat er tegenwoordig mis is met New England'. En wat er mis is, dat zijn die verdomde buitenstaanders, die verdomde yuppies en hippies, die verdomde toerisme-specialisten en vooral die ongenietbare milieu-activisten die rondrennen om herten in te enten tegen hondsdolheid en die elanden weghouden van jagers. Hier klaagt men net zo gemakkelijk over Vermont als over het weer. Ik vroeg een collega bij Yankee eens of ik me dat misschien maar verbeeldde. `Als New Hampshire en Vermont buurlanden waren', antwoordde hij, `dan zouden ze al lang geleden hun grenzen gesloten hebben en hun ambassadeurs teruggeroepen'.
Goedhartige stiefzus
Het is altijd zo geweest. New Hampshire werd altijd neergezet als de onopvallende maar goedhartige stiefzus van de andere staten in New England. In de Onafhankelijkheidsoorlog waren de jongens uit New Hampshire minstens even moedig als ieder ander alleen kregen ze nooit de eer die ze verdienden. In de Battle of Bunker Hill, de eerste echte grote veldslag na die bij Lexington en Concord, en een van de bloedigste uit de Amerikaanse geschiedenis, was meer dan de helft van de soldaten afkomstig uit New Hampshire – en niemand die dat tegenwoordig nog weet.
Een van de meest beroemde aanvoerders in deze slag, John Stark, voerde daarna de troepen van New Hampshire aan bij de Battle of Bennington in Vermont. Er werden geen grote slagen geleverd in New Hampshire zelf, want het was toch mooi de enige staat die tijdens de oorlog nooit werd binnengevallen (zoals men zegt: zelfs de Britten wilden hier geen zomer doorbrengen). Jaren later nodigden de inwoners van Bennington de oude generaal uit om bij een politieke bijeenkomst te speechen. Hij weigerde omdat hij zichzelf te oud vond om op reis te gaan. Maar hij liep nog steeds over met het felle patriottisme waarmee hij de oorlog was ingegaan. In zijn bedankbrief had hij een toost bijgesloten die luidde: `Live Free or Die: Death is not the Worst of Evils'. Sinds 1945 is dit het motto van New Hampshire, en het staat nu op alle nummerborden van de auto's uit de staat. Als presidentskandidaten een toespraak houden, kun je er vergif op innemen dat ze minstens éénmaal met hun vuist op het spreekgestoelte rammen, luidkeels het staatsmotto uitroepend.
Geen inkomstenbelasting
Politiek gezien is dit de meest conservatieve, meest Republikeinse staat in het land. Sommige kleine stadjes als Salem en Hudson hebben in geen jaren meer een Democraat in een overheidsambt gekozen. Een gouverneurskandidaat die het zou durven om inkomstenbelasting te propageren is meteen onverkiesbaar. Er is dus geen staatsinkomstenbelasting. En er is dus geen BTW. Maar ook staat New Hampshire laatste op de lijst van de vijftig staten waar het aankomt op overheidsuitgaven voor onderwijs. Tegelijkertijd is het de meest bestuurde staat van de natie, met een staatsparlement van niet minder dan vierhonderd leden.
Hoewel nu meer dan de helft van de inwoners van buiten komt (meestal uit Massachusetts, dat hier meestal Taxachusetts wordt genoemd), is het politieke klimaat de afgelopen dertig jaar allesbehalve progressiever geworden. Eerder conservatiever. Buitenstaanders die hier naar toe verhuizen zijn niet alleen onwillig om de lokale politieke situatie te veranderen, ze zijn er niet eens toe in staat. Waarschijnlijker is dat het politieke klimaat hen zelf verandert.
Misschien ligt dat aan de koppigheid van de inwoners van New Hampshire. De afschuw waarmee de New Englanders buitenstaanders en nieuwkomers bezien, is bepaald geen mythe. Een traditionele grap verhaalt over een nieuwe inwoner die achter een Yankee in de rij staat. De nieuwkomer kwebbelt geestdriftig over hoe geweldig het is om in de regio te wonen. Dan zegt ze: `Ik weet dat ik nooit een echte New Englander zal worden, maar mijn kinderen zijn hier geboren, dus zij wel.' De oude Yankee zwijgt even en zegt dan: `Mevrouwtje, een kat kan best jongen krijgen in de oven, maar daarmee zijn het nog geen broodjes.'
Gemene aanvallen
De ware reden voor het conservatisme van New Hampshire is de grootste krant, The Manchester Union-Leader (lokale critici noemen het de Onion Leader). William Loeb, tot zijn dood hoofdredacteur van de krant, was beroemd om zijn keiharde, vaak gemene aanvallen op politici die hij publiceerde in zijn commentaren op de voorpagina – vaak in rode inkt. Zijn meest beruchte succes was in 1972 het beëindigen van de presidentiële aspiraties van Ed Muskie, de ambitieuze senator van Maine. In zijn krant viel Loeb voortdurend Muskie's echtgenote aan. Muskie reageerde door naar het kantoorgebouw van de krant in Concord te rijden. Daar klom hij op de laadbak van een truck en riep schreeuwde naar Loeb's kantoor dat Loeb een leugenaar en lafaard was. Muskie had tranen in zijn ogen staan van woede. De column van de volgende dag noemde hem een huilebalk, en Muskie trok zich terug uit de race (later bleek dat het weer in New Hampshire de journalisten misschien parten had gespeeld, en Muskie gewoon sneeuwvlokken in zijn ogen had).
Spanningen en emoties
Sommige mensen zijn dol op die laatste maand van de campagne, als de kandidaten alles op alles zetten. Voor mij hoeft het niet. Ik ben naar geen enkele rally geweest om kandidaten te zien. Maar dat hoefde ook niet. Een van de kandidaten, Eugene McCarthy, die de afgelopen zeven campagnes al kandidaat stond (en alleen in 1968, zijn eerste jaar, behoorlijk scoorde), kwam in 1992 persoonlijk naar het Yankee-kantoor om de hoofdredacteur te spreken en ons de hand te schudden.
Op dat moment in de campagne, een maand voor de voorverkiezing, liepen de spanningen en emoties hoog op. President Bush moest de aanvallen afslaan van de ultra-conservatieve talkshow-host Pat Buchanan en Bill Clinton werd beschuldigd van huwelijkse ontrouw. In januari kun je haast niet om de televisiereclames heen, en elke burger heeft een gerede kans dat de nationale pers hem of haar interviewt. Cameraploegen nemen onze contra dances op en praten over het cynisme van de kiezers.
En waarom ook niet? Veel meer is er hier niet te doen. `In January', vertelt The Old Farmer's Almanac (gepubliceerd in Dublin, New Hampshire), `the days grow longer as the cold grows stronger'. Soms bevriest in januari het grondwater. Dan gaat de weg bobbelen, wat zo ongeveer het effect heeft dat je rijdt op een keihard wasbord. De lokale bevolking noemen deze hobbels frost heaves. Fel-oranje borden waarschuwen de bestuurders voor deze jaarlijkse curiositeit. Al snel zien we meer oranje dan andere verkeersborden.
Dat eerste jaar werd ik vaak 's ochtends wakker en bleek het vuur in de houtkachel compleet uit. De houten vloer voelde aan als ijs. Ik kon mijn adem in wolkjes zien terwijl ik me aankleedde. Daarna reed ik naar mijn werk, slippend over de gladde wegen slipten en hobbelend over de frost heaves. Ik deed schietgebedjes dat mijn auto niet uit elkaar zou vallen. Er zijn van die momenten in de winter dat de wereld echt haar charme heeft verloren.
Individuele stemhokjes
Het jaar dat ik aankwam, was de dag van de voorverkiezingen uitzonderlijk koud. De verkiezing begon op één minuut na middernacht op 18 februari. Dat is het moment waarop de kiezers van Dixville Notch met zijn allen naar het Balsam's hotel komen, het beroemde logement dat zo'n beetje de hele werkgelegenheid van het dorp omvat, om hun 31 stemmen uit te brengen in speciale, individuele stemhokjes. Ieder hokje draagt de naam van de kiezer. De stemmen waren in slechts een paar minuten uitgebracht, geteld en bekend gemaakt. Een onbekende kandidaat, een Libertarian genaamd André Marrou, won met elf stemmen.
Aan het eind van de dag deden de journalisten hun verhaal. Een onderwerp over de sputterende campagne van Bush en een verhaal over de nek-aan-nek race tussen Clinton en Tsongas. Daarna gingen de journalisten, die wekenlang alle hotels bezetten met hun notitieblokken, camera crews en microfoons, dezelfde weg als de toeristen aan het eind van het seizoen, na het vallen van de bladeren: ze gaan weg en ze blijven weg, tot het volgende jaar dat New Hampshire wereldberoemd is.
Dan komen de andere wintersporten aan de beurt. Ik leerde die winter niet alleen hoe de volgende leider van de Westerse wereld werd bepaald, ik leerde ook schaatsen en een hockeystick hanteren – nou ja, een beetje dan. Ik zag de schoonheid van het eerste zwarte ijs van het seizoen. Ik leerde contra dance, en ik keek uit naar de town meeting, als alle inwoners zich op een dag in de eerste week van maart in de Town Hall verzamelen, om het gemeentebudget regel voor regel door te nemen. Ik leerde brood bakken en de houtkachel tijdig bij te vullen, zodat mijn huisje warm was als ik opstond. Ik ben nooit gewend geraakt aan frost heaves, maar dat lukt niemand, denk ik.
Dit jaar ontrolt het hele verhaal zich opnieuw, ook al beweren sommigen dat New Hampshire misschien niet meer de belangrijkste primary heeft. Afgelopen november luidde het begin in van iets nieuws, 'City Vote' geheten, waarbij de inwoners van grote stedelijke gebieden naar de stembus mochten gaan vòòr de staten, zodat ze het belang kregen dat ze verdienden. Als dat lukt, zal er misschien een tijd komen dat New Hampshire de eerste voorverkiezing van de natie houdt en er geen journalisten of kandidaten komen opdagen om slag te voeren.
Dat zou jammer zijn. Dan is er helemaal niets meer te doen in de winter, behalve uit het raam staren naar de tourbussen die winkelliefhebbers naar Maine brengen en skiërs naar Vermont. Die eerste winter, na de voorverkiezing, heb ik heel wat tijd doorgebracht voor het raam, starend en wachtend tot de blaadjes terug aan de bomen kwamen. Over New Hampshire's luisterrijke groen schreef Thoreau, over haar `woods where the woodthrush forever sings', over de dauw op het gras, when `the day forever unproven … a New Hampshire everlasting and unfallen'. Of misschien zal New Hampshire – in haar pogingen de eerste te blijven – haar voorverkiezingen nog verder terug verschuiven, helemaal naar oktober, als de bladeren op zijn mooist zijn en New Hampshire er op haar best uitziet. Dan kunnen de journalisten over iets interessanters schrijven dan over cynische kiezers. Dan kunnen ze schrijven over bomen.