Portret van een van de mooiste kleine stadjes van de VS

WELKOM IN ESSEX. DE BESTE KLEINE STAD IN AMERIKA

Door Richard Coniff

Toen schrijver Norman Crampton vorig jaar het dorpje Essex in Connecticut op de eerste plaats zette van zijn lijst van de honderd beste kleine steden in Amerika, rolden de inwoners van het naburige dorpje Deep River slechts hun ogen en zuchtten zij verbijsterd.

Toen enkele jaren geleden de eerste editie van de `Top 100 Best Small Towns’ verscheen, bracht ik toevallig met mijn familie de nacht door in Elko in Nevada, het stadje dat in dat jaar op de eerste plaats stond. De omgeving was magnifiek, met afstand de mooiste stop langs de gehele route van `Interstate 80′. We overnachtten in een schilderachtige Holiday Inn, waar de receptionist liet doorschemeren dat de kinderen ervan langs zouden krijgen als ze de fruitmachines in de hal van het hotel zouden aanraken. Evenmin vereerden we de vijf lokale bordelen met een bezoek. De bovengrondse mijn bleek de belangrijkste lokale werkgever, en het was niet moeilijk op elke straat een vriendelijk gesprek aan te knopen over het laatste snufje in cyaankali geloogde technologie.

Ondanks al de charmes van Elko, bekroop me het gevoel dat het eind vorig jaar een verbetering was toen in de nieuwe editie van `The 100 Best Small Towns’ het stadje Essex in Connecticut de nummer één positie innam. Auteur Norman Crampton stelde een maximum aantal van 15,000 inwoners vast en Elko was gewoon te groot geworden om te beoordelen. Maar afgezien van praktische overwegingen, zouden de beste kleine steden in Amerika natuurlijk in New England moeten liggen (zoals 11 stadjes op Crampton’s lijst). Van `Our Town’ tot `Peyton Place’, heeft New England grotendeels de Amerikaanse ideeën over het leven in een kleine stad gevoed. De geïdealiseerde beelden van kleine steden die in ons geheugen zijn gegrift, komen van de schilderijen van Norman Rockwell die hij maakte in New England.

Bovendien is Essex met een inwonertal van 5790 een waarlijk aantrekkelijk stadje bevolkt door nette mensen en perfect bewaarde huizen uit de Federale periode. Het hoeft u aan niets te ontbreken, met name voor diegenen die menen dat een dubbele mokka cappuccino `con latte’ een absolute noodzaak is. Aan het einde van Main Street doen de zeilboten een dutje in hun ligplaatsen, hun zeilen klapperend in een bries op de Connecticut rivier. Wanneer de uitstekende lokale basischool iedere dag haar leerlingen laat gaan, vervoeren zacht zoemende Volvos en Saabs de kinderen snel naar balletles of voetbaltraining. Essex bezit drie zeilclubs, als ieder dorp eigenlijk zou moeten hebben en geen bordelen.

Ik ken Essex voornamelijk omdat ik ernaast woon, in Deep River, waar het bekijken van Essex een favoriet tijdverdrijf is. Deep River met een bevolking van 4478 zielen is eigenlijk te klein om als een kleine stad beschouwd te worden (het kleinste aantal inwoners is 5000 in Crampton’s boek). Zo geeft het reilen en zeilen van Essex ons een opwindend gevoel van hoe het leven moet zijn in `big time’, in het land van de kleine stad.

The New York Times beschreef Deep River eens als balancerend `op het randje van deftigheid’. Maar het is waarschijnlijk nauwkeuriger om te zeggen dat we niet zo stijlvol leven. We hebben een tatoeage winkel op onze Main Street, tegenover de pasta winkel en het aantal pickup-trucks per hoofd van de bevolking is tamelijk hoog. Hoewel we officieel verbonden zijn met Essex en Chester, onze andere buurman uit betere kringen, in het drie-steden gebied, is er een neiging om te pretenderen dat we eigenlijk niet bestaan, net als bepaalde aspecten van de geschiedenis van de vroegere Soviet Unie.

Toen enkele jaren geleden de meeste deftige instelling voor liefdadigheid in Essex zijn Designer Home `fund-raiser’ organiseerde in een herenhuis aan de waterkant, vermeed de brochure angstvallig melding te maken van de wegen die de onvoorzichtige door Deep River zouden kunnen voeren en dat het herenhuis zelf in Deep River lag vergat de folder ook te noemen. Toen vrijwilligers in Deep River een mooi zomerhuisje aan onze rivieroever hadden gebouwd, brachten middenstanders uit Essex het huisje onmiddellijk als een ansichtkaart van een alleraardigst stilleven in Essex op de markt.

Als u tot zover enige onderlinge rivaliteit tussen kleine steden bent tegen gekomen, verontschuldig ik me daar niet voor. Er bestaat zelfs een onderlinge rivaliteit tussen de drie dorpen van Essex zelf. Het is de aard van het beestje. Toen bekend werd dat Essex op nummer een stond, zeiden de mensen in Essex dat ze al lang wisten dat ze de beste waren en eigenlijk wensden ze dat de rest van de wereld dat niet te weten zou komen. In Deep River rolden we slechts met onze ogen en zuchtten geamuseerd. Soms, wanneer we onze lachspieren willen oefenen, surfenen we op Internet naar de `home page’ van Essex, waarin een gedeelte een pagina bevat die `Why Essex Is the Best’ heet.

Crampton, die in Greencastle in Indiana woont (nummer 80 op de lijst), heeft volop huiswerk gedaan voor zijn boek. Hij begon met 900 dorpen van geschikte grootte en achtergrond en bracht dit aantal geleidelijk terug op basis van acht criteria: jaarlijks groei tempo, inkomen per hoofd van de bevolking, lokale bank deposito per hoofd, percentage van de bevolking tussen 25 en 34 jaar, misdaad cijfers, aantal doktoren, uitgaven voor publieke scholen per leerling en percentage van de bevolking met een diploma van de universiteit. Crampton vulde daarna deze statistieken aan met interviews om minder concrete karakteristieken van elke stad op te roepen. Bijvoorbeeld: `Essex is er in geslaagd om een zekere conservatieve clientele aan te trekken, New Yorkers die met pensioen gaan…’

In zijn eerste uitgave waarvan er zo’n 80.000 exemplaren verkocht werden, deelde Crampton de steden ook in naar hun raciale diversiteit. Maar de kleine steden zijn overwegend blank en Christelijk, volgens hem. (In Essex verwijst de term `kleurlingen’ naar mensen met door de zon verbrande (rode) gezichten en plaid golf broeken). Crampton was geschokt toen hij ontdekte dat enkele perverse lezers zijn boek zowaar bleken te gebruiken om plaatsen te vinden die zo ver mogelijk verwijderd waren van de niet-blanke wereld. Vervolgens liet hij in de huidige editie het criterium raciale verdeling maar achterwege en overwoog korte tijd om de term door enige mate van economische diversiteit te vervangen (een vitale karakteristiek in bijna alle kleine steden), maar koos uiteindelijk voor bank deposito’s per hoofd van de bevolking.

Een criticus zou natuurlijk bezwaar maken tegen de idee om steden in te delen naar bank deposito’s of naar een andere statistiek. Het is een beetje hetzelfde als een restaurant recenseren op basis van de maandelijkse elektriciteitsrekening. Crampton zegt dat hij 28 van de steden op zijn huidige lijst heeft bezocht. Hij was feitelijk nog nooit in Elko geweest voordat hij het plaatsje uitriep tot beste `small town’ in de eerste uitgave van zijn boek. Maar het hele eieren eten van `small towns’ is precies het soort eigenzinnig individualisme dat statistieken en analyse van een afstand tart. McDonald’s hebben we hier niet. Miljarden en miljarden (hamburgers) worden hier niet geserveerd. Als je echt wilt begrijpen waar het in een kleine stad om gaat, dan moet je enkele dagen (of liefst jaren) je koffie ’s ochtends nuttigen in een plaats als Aggie’s restaurant gelegen in de Ivoryton buurt van Essex, waar de vaste klanten hun koffie `mugs’ achter de bar hangen en het uithangbord niet lang geleden aankondigde `Get the women under cover, it’s Earl Brownie’s birthday’.

Anonimiteit in een kleine stad bestaat niet. Wanneer je door de straat rijdt weten de mensen wie je bent en waarschijnlijk ook waar je heen gaat. Dat kan benauwend zijn. Maar dat is ook juist de crux van het verhaal: Als je maar lang genoeg in een dorp blijft hangen, word je bekend, kun je je hart luchten, een standpunt innemen, jezelf belachelijk maken, vergeven worden en een geschiedenis ontwikkelen. Als je te lang voor een stoplicht stil staat (en we hebben verscheidene uitstekende stoplichten) zal iemand je waarschijnlijk willen recruteren voor de vrijwillige ambulance of voor een half dozijn andere burgerlijke waagstukken.

Toevallig zijn Essex en de gehele drie steden streek vrij goed als het gaat om eigenzinnig individualisme en inzet van vrijwilligers. Essex heeft niet alleen een `Tree Committee’, maar ook een `Essex Garden Club’, een `Ivoryton Village Gardeners’ vereniging én een `Ancient Order of Weeders’. Niemand is een statistisch gegeven in deze steden. Iedere persoon doet er toe, wellicht in eerste instantie als voer voor roddels, maar uiteindelijk voor veel meer. Op een morgen zat ik aan een tafel in Aggie’s in het gezelschap van een ex-commandant van de vrijwillige brandweer, een actieve Ancient Weeder, een gekozen gemeenteraadslid, Aggie zelf en Earl Brown de Birthday Satyr, toen iemand in het gezelschap opmerkte dat `de rijkdom van deze stad niet bepaald wordt door het geld, maar door wij vijven die hier zitten. De echte rijkdom is de vriendschap en dat geldt ook voor alle kleine `coffee shops’ met hun klanten die in de hele streek samenkomen.

Dit brengt ons op een ander probleem van Crampton’s statistische criteria: ze komen allemaal neer op de kwestie van economische vooruitgang. (OK, met een uitzondering: de reden dat er 37 doktoren en 12 tandartsen in Essex wonen, is natuurlijk de hemelschrijende menselijk nood en niet de koele financiële berekening). Vooruitgang is ontegenzeggelijk een positieve ontwikkeling en we kunnen er allemaal wel meer van gebruiken. Maar het ongelukkige neveneffect ervan zijn de rijke mensen, met name in Essex, waar het inkomen per hoofd van de bevolking 38.232 dollar is, of ruwweg het equivalent van het gehele bruto nationaal produkt van Burkina Fasso.

Natuurlijk wonen er in Essex ook arme mensen (en zo heeft Deep River ook rijke inwoners van wie sommigen zelfs een postbus als adres gebruiken zodat ze kunnen zeggen dat ze in Essex wonen). Maar in Essex bepalen rijkelui in een onevenredige mate de sociale stemming. Een vrouw uit Essex beschreef mij de lokale elite als `WASPS zonder ironie’ voor wie de belangrijkste statussymbolen in het leven een groot huis op een mooie locatie en een lage golf handicap zijn. `Hun belangrijkste doel is slank te blijven. Om helemaal `op top’ te zijn is het goed blond te zijn’, voegde ze er aan toe. Een andere folically challenged? vriend noemde hen `de vrouwen die niet werken en meer geld hebben dan God en iedereen shabby kunnen laten voelen.’

Je voelt dat dit een delicaat onderwerp is. Een stel vertelde me dat ze al vijf jaar in het dorp wonen zonder ooit de rijke familie aan de overkant van de straat te hebben ontmoet. (`Inderdaad’, merkte een andere inwoner op, `maar het is een erg brede straat’. Op een gegeven moment kwam de naam van de man in de krant met een sociaal geaccepteerde prestatie en de rijke familie kwam langs om hen te begroeten. Korte tijd later toen het ijs inmiddels gebroken was, volgde de rijke familie met een briefje waarin ze de nieuwkomers vroegen een hek rond hun tuin te bouwen omdat hun kat onsnapte en voetafdrukken achterliet op de motorkap van de witte auto van de rijke familie.

In Essex worden de blauwe plekken op sociaal gebied in het algemeen beperkt tot die gedeelten van de psyche die vreemden niet zien en het bekvechten wordt onderdrukt met een discreet gesis. Maar af en toe ontpoppen de sociale verdeeldheid, de subtiele klasse verschillen, het irritante conflict tussen de `swamp Yankee’ en de nouveau riche zich in een bloedbad. Dus kort nadat Essex tot beste kleine stad in Amerika was uitgeroepen, vond de net ontwaakte lokale herenkapper de hond van de buren in zijn kippenhok. De kapper woonde toevallig in een van de populairste straten in Essex, op het stuk grond dat zijn grootvader ooit als boer had bebouwd; hij is lid van de vrijwillige ziekenwagen en zijn vrouw verkoopt verse eieren als een extra zakcentje. De buurman met de hond woont in een van de luxueuze nieuwe huizen die op het oude boerenland zijn neergezet. Het bleek dat de hond al een keer eerder in het kippenhok had ingebroken en drie kippen had verschalkt. Met een uitgekiend gevoel voor de prijs-van-alles-waarde-van-niets hadden de eigenaren van de hond een cheque van 16,50 dollar gestuurd, deze vergoeding blijkbaar gebaseerd op de prijs van een Perdue Oven-Stuffer tijdens de `triple-coupon’ week.

Toen de kapper de hond voor de tweede maal in het kippenhok ontdekte, had het beest al negen andere jonge kippetjes gedood. Geheel volgens de eerbiedwaardige swamp Yankee traditie, greep de kapper zijn geweer en schoot de hond naar het hiernamaals. De buren waren `vreselijk geschokt’. Ze haalden hun zoon terug van de kostschool voor de begrafenis van de hond. `We hadden graag willen betalen voor de aanschaf van nieuwe kippen’, klaagde de vader. Met een kritische bewustwording van de sociale gelaagdheid in de dierenwereld voegde daaraan hij toe dat zelfs een kip een halve trede onder een rat staat.’

Nu is het een goede zaak dat in dit geschil dat slechts de huisdieren stierven. In kleine steden, zijn `drive-by shootings’, bende oorlogen en andere technieken van de grote stad om conflicten op te lossen nog grotendeels onbekend. Mensen realiseren zich dat ze met elkaar moeten samenleven, elkaar tegenkomen op straat en de hand geven in de kerk. Kenmerkend voor ruzies is dat ze gewoonlijk eindigen in harde woorden en gekwetste gevoelens. Maar de andere kant van de ruzie (tenminste vanuit het perspectief van Deep River) waar lering uit getrokken kon worden, was een herinnering op het juiste moment: Zelfs in de beste van de kleine steden kan niemand lang pretenderen perfect te zijn. Onze zwakheden komen onvermijdelijk te voorschijn, worden tegen het licht gehouden in de lokale `coffeeshop’ of zelfs in de coffeeshops van de naburige stad. Dat is een van de beste dingen van kleine steden. Ze hebben een manier om zelfs de meeste blonde en intelligentste en meest stadse onder ons dat we allemaal toch niet meer zijn dan sterfelingen.