Het Elvis-mausoleum als tijdsdocument
Na het Witte Huis in Washington is Graceland in Memphis het meest bezochte woonhuis van Amerika. Een miljoen mensen per jaar komt kijken naar wat, afgezien van de muziek, resteert van het korte en voornamelijk ongelukkige leven van een van Amerika’s volkshelden.
Door Frans Verhagen
Even denk ik in de verkeerde toeristenstroom terecht gekomen te zijn, als snaterende grijze dames in stretchpantalons en volgzame heren in gifkleurige jasjes me omsingelen. Eh? Rock and roll? Hip? Wiegende heupen? Anno 2001 oogt Elvis de Pelvis een stuk minder revolutionair dan vijftig jaar geleden, toen hij de gezapige blanke wereld schokte met een combinatie van zwarte en blanke muziek en een schokkende stage act.
Ja, mevrouw naast me kan zich nog wel herinneren hoe dat ging. Niet dat ze er toen meteen enthousiast over was. Nu een kwieke zestiger, was ze toen eigenlijk te jong om de betekenis van de King te beseffen. Dat kwam pas bij zijn ontijdige dood in de zomer van 1977. Met miljoenen andere mensen besloot ze toen het dikke mannetje dat in Las Vegas rondhopte in rare pakken in haar armen te sluiten als het symbool van een generatie.
De jaren zestig, dat was ze altijd te ver gegaan. Toen waren ze te druk bezig met hun B-52 kapsels en secretaresse-baantjes, hun mannen met keurige jobs. Vietnamprotest, hippies, drugs en rassenrellen brachten de revolutie misschien wat al te dichtbij. Elvis was in die jaren, na zijn diensttijd in Duitsland, een symbool van keurigheid geworden. Bij hem geen wilde muziek of experimenten, of het moest zijn met een grote diversiteit aan drugs en pillen. De King maakte in die tijd vooral suffe films en slappe muziek.
In zijn dood is Elvis alsnog een soort halfgod geworden. Passend genoeg werd hij na zijn verscheiden nog geregeld gezien, volgens de supermarktbladen althans, en er waren mensen die weigerden te aanvaarden dat de grote Rock and roller het aardse had verlaten. Mevrouw naast me heeft ook wel eens getwijfeld. Maar ze is nu naar Graceland gekomen om het graf te bekijken, wellicht een traantje te pinken. Ik heb niet de indruk dat manlief even enthousiast is, maar misschien is het zijn kwetterende gezelschap dat hem doet concentreren op zijn videocamera.
De betere suburbs
Graceland heeft iets van een shrine, een tempel. Vanuit het ontvangstcentrum waar routineus de honderdduizenden bezoekers worden verwerkt en door souvenirshops vakkundig van hun dollars verlost, rijdt iedere tien minuten een busje naar het huis aan de overkant van de Elvis Presley Boulevard, vroeger bekend als Route 51. Daar ligt, op discrete afstand van de omheining, een op het oog bescheiden huis in zuidelijke stijl. Gewoon, een duur huis zoals die in alle betere suburbs zijn te vinden, op het zicht niet spectaculair.
Al wachtend tot onze bus zover is, mogen we naar de overkant kijken. Iedere tien minuten gaat er een groepje en in het hoogseizoen kan dat enige tijd vergen. Het grote complex biedt echter vele mogelijkheden tot Elvis-adoratie of consumptie in het algemeen. Voor het vertrek moeten we verplicht op de foto, tegen een ansichtkaartachtige achtergrond. Heldhaftig kijkende oudjes glimlachen op bevel. Daarna krijgen we de cd-speler omgehangen die geïndividualiseerde rondleiding geeft en het gezelschap hijst zich de busjes in.
‘How y’all doin’ folks?’ Met een zuidelijke tongval stort de bestuurster de eerste golf informatie over ons uit en als sponzen zuigen de Elvis-fans iedere druppel legende op.
We steken de weg over en de toegangspoort met zijn witte smeedijzeren hekken in de vorm van muziekbalken opent zich. In mijn koptelefoon kweelt Elvis Welcome to my World en heet echtgenote Priscilla, door Elvis indertijd ingeruild voor jongere modellen, ons welkom. Deze sluwe uitbater van de Elvislegende had al snel na het verscheiden van haar ex oog voor de onlesbare dorst van liefhebbers en fans in de details van Elvis’ leven.
Blijkbaar spreekt de typisch Amerikaanse mengeling van werkelijkheid en fantasie, succes en mislukking, talent en smakeloosheid, nog altijd aan. Of zou het de banaliteit zijn van een gewone jongen die het liefst meatloaf, bananenpudding en geroosterde pindakaas-met-bananen sandwiches at? Ik hoor later van een van de bezoekers dat een belangrijk item van Elvisologie de vraag is of hij zijn bananen in schijfjes wilde, overlangs of anders. De algemene opinie schijnt te zijn dat hij ze prakte. Ik geloof het onmiddellijk.
Uitbundige smaak
Van dichtbij lijkt het huis nog kleiner dan vanaf de overkant. Zoals zo vaak in het Zuiden zie ik meer stijl dan substantie. De twee stenen leeuwen aan weerszijden van de voordeur lijken ietwat misplaatst bij de vier Corinthische zuilen met gebeeldhouwde blaadjes berenklauw en bloemkelken. De aardekleurige façade van zandsteen is ’s avonds verlicht met floodlights. So far, niets bijzonders.
Maar de entree in het huis is onmiskenbaar, nou ja, Elvis. Gevangen in het geïndividualiseerd bestaan waartoe de koptelefoons ons dwingen, schuifelt onze groep naar binnen. De smaak van Elvis was, laten we zeggen, nogal uitbundig. Niet gewoon glas in lood, maar kleurrijke pauwen. De deuren waarop die beestjes staan omlijsten de entree naar de muziekkamer waar de opperpauw graag op zijn vleugel mocht pingelen voor de coterie die permanent om hem heen hing, de Memphis Maffia, of voor de toevallige bezoeker.
In mijn oren verhalen Priscilla en dochter Lisa Marie over de heerlijke tijden in dit paleisje. Biografen hebben daar wel wat anders over te melden maar de dames Presley hebben besloten dat je over de doden niets dan goeds zegt.
Later begrijp ik dat de ietwat steriele benedenverdieping, waar de mausoleumsfeer wordt versterkt doordat alle gordijnen dicht zijn, in de verste verten niet lijkt op het huis dat Elvis achterliet. De witte bank, stijl jaren vijftig, de glazen tafel, de sfeer van formica en faux leer contrasteert met de pauwen. En ja, het is een reconstructie: dit spul stond in 1977 allemaal opgeslagen. Aan het eind van zijn leven ging Elvis namelijk door zijn ‘Las Vegas-periode’ en stonden hier meubelen in Franse Louis Quatorze stijl, met fluwelen bekleding, hoogpolig tapijt en gordijnen van satijn, alles in dieprood. Nu ik eraan denk, Liberace had altijd al wat van een bejaarde Elvis.
De slaapkamer van Pa Presley, aan de voorkant opzij, biedt een schamele compensatie voor het feit dat we niet naar boven mogen. Want in onze morbide nieuwsgierigheid willen we natuurlijk zien waar het moment suprème zich heeft afgespeeld: de ontijdige dood van de King. Uit de onvolprezen biografie van Peter Guralnick weet hij er minstens twee grote slaapkamers had, één voor hemzelf (gevuld met teddyberen) en één voor de smaak van de dag. Maar vooral ben ik nieuwsgierig naar de gigantische badkamer, zodanig ingericht dat de chronisch verstopte held er gemakkelijk veel tijd door kon brengen om te wachten tot er iets op gang kwam: comfortabele stoelen,rood hoogpolig tapijt, een gele mat voor de zwarte toilet en een televisie in het kastje. Natuurlijk ontbraken niet de spiegels, hier voorzien van grote aantallen gloeilampen. Naast de wc twee telefoons en een intercom: deze ruimte was duidelijk ingericht voor langdurig verblijf.
Onthutsend normaal
Het laatste huistelefoontje van Elvis, op die fatale augustusdag, bestond uit de aankondiging, dat naar de badkamer ging om wat te lezen’. Hij had toen, zo vertelt de biograaf, zijn derde cocktail met uppers, downers en placebo’s gehad, paardenmiddelen om de gammele verslaafde aan de broodnodige slaap te helpen. Tikkeltje te wild misschien, want een uur of wat later vond Ginger, zijn laatste vriendin, wier familie ruim genoot van Elvis’ genereuze gulheid, hem met zijn gezicht in zijn eigen braaksel, naast de toiletpot’, zijn goudkleurige pyjamabroek op de enkels. De roddel was dat hij een pornotijdschrift naast zich had liggen, maar dat is inmiddels ontzenuwd. Het was een studie van seks en fysieke energie die seksuele posities correleerde met sterrenbeelden.
Helaas, we moeten ons helaas tevreden stellen met de keuken, een onthutsend normale ruimte. Schrootjes, donker, met een flinke frituur. Elvis hield van gewoon eten: karbonaadjes, echt zuidelijke collar greens (een soort spinazie) en meatloaf (de Amerikaanse variant van onze gehaktbal). Als hij iets lekkers had ontdekt, wilde hij het maandenlang iedere avond op tafel hebben: de zelfverwenning van een opgeklommen arme jongen. De goudgerande tafel, op een zwart marmeren vloer, biedt een aardig contrast met de keuken. Gewoon eten, opgediend op duur porselein en geconsumeerd met zilveren bestek. Ik hoor de cd zeggen dat Elvis graag in stijl dineerde.
De kamers zijn eigenlijk van een schokkende banaliteit. Elvis mocht extravagant zijn, het ziet er allemaal nogal middle of the road uit – aan de rijke kant, maar toch, niet bijzonder.
Gemiddelde Amerikaan
Om me heen kijkend naar mijn metgezellen op deze tour, realiseer ik me ook dat de smaak van Elvis waarschijnlijk dicht staat bij wat de gemiddelde Amerikaan als stijlvol en mooi ervaart. De bewonderende zuchten zijn niet van de lucht. Voor de gemiddelde Amerikaan is het trailerpark nooit ver weg.
Middels een duizelig makende trap met hoogpolig tapijt op de treden en spiegels aan de zijden en het plafond wordt de bezoeker voorbereid op de kelder van Graceland. Het aantal grijze dames om me heen explodeert. We dalen af in een onderaardse wereld van jaren zeventig-kitsch. Ik besef dat Graceland in elk geval één onmiskenbare functie heeft: het is een museum van volkscultuur in een bepaald, vrij nauw omschreven tijdvak. Een tijdscapsule. Amerikanen van boven de veertig kennen deze kamers. Primaire, harde kleuren, volumineus meubilair, reflecties in gespiegelde wanden, groen, hoogpolig tapijt op de vloer en soms op de wanden en het plafond. Konijnenholen.
De algehele sfeer komt me niet onbekend voor van de ‘den’, zeg maar de hangkamer, die veel Amerikaanse huizen hebben.
De biljartkamer oogt nog het minst extravagant met zijn antieke tafel in een relatief kleine kamer met lage plafonds. Geen spiegels hier om ruimtelijk gevoel te scheppen maar gedrapeerd bonte stof in een modieuze knoop boven het plafondlicht. Juist enigszins claustrofobisch met zijn rode leren leunstoelen en een tafeltje in de ene hoek, een koperen champagnetafel in de andere, met een paar etsen en Engelse rommel her en der.
De ontspanningskamer heeft drie televisies, ongetwijfeld omdat president Johnson dat ook zo had in het Witte Huis – zo’n soort figuur was Elvis: hij zag ergens wat en wilde het ook.
De King, zo vertelt Priscilla, hield van American footbal en Monthy Python, maar in deze kamer zal hij zich moeizaam hebben kunnen concentreren. Helder geel tapijt en wanden in dezelfde kleur steken af tegen donkerblauw meubilair met ronde hoeken, met sterretjes bezaaide kussens en, boven de sofa, aan de muur, als typische jaren zeventig graffiti een bliksemschicht die fungeerde als Elvis’ logo, dit alles weerspiegeld in het plafond en gadegeslagen door een weerzinwekkend porseleinen aapje.
De bliksem als embleem bedacht Elvis na zijn ontmoeting met president Nixon in 1970. Het stond voor ‘Taking Care of Business, in a Flash’, oftewel TCB, maar ik moest eerder denken aan Ghostbusters. Later bedacht hij er een filosofie bij die onder meer omvatte ‘body conditioning’, ‘respect voor de medemens’ en ‘vrijheid van verstopping’. Gevoel voor humor kon hem niet ontzegd worden. Ook de bar bij de ingang verdrinkt in spiegels. Het duizelende effect van een kamer in een kamer, een omgekeerd droste effect, geeft een raar gevoel.
Dwangmatige consument
De befaamde junglekamer is inderdaad een monument van smakeloosheid. Elvis was een dwangmatige consument, vlot bereid dure sieraden, auto’s of motoren aan te schaffen voor zichzelf en de talloze profiteurs om hem heen. Het Jungle-meubilair zag hij vanuit de auto, cruisend door Memphis en dertig minuten later had het in zijn geheel opgekocht. Ik probeer me voor te stellen wat de verkoper gedacht moet hebben. Zou hij zijn geschrokken? Of bijna gestikt in zijn ingehouden lachen? Of was hij gewoon opgelucht dat hij deze handel kwijt was? Volgens Elvisologen zou dit assortiment herinneringen hebben opgeroepen van gelukkige dagen, toen Elvis in 1961 de film Blue Hawaii opnam, maar in elk geval moet het een snaar geraakt hebben. Hij moest en zou het kopen. Deuren te smal? Ramen te klein? Breek er maar wat uit.
Een King Kong stoel voor de King.
Inderdaad misstaat de Jungle Room niet voor de heerser van een bananenrijk, met zijn gladde houten panelen en groen hoogpolig tapijt aan de wanden, vloer en plafond. De tafel moet een ondefinieerbaar beest voorstellen, een lama misschien, al past die niet helemaal in een Polynesische setting. De laag liggende, hooggerugde stoelen met hun Hawaï thema’s en namaak huiden of verkleurd velours. Ik moet eigenlijk meer denken aan Jungle Book, aan die aap die een mens wilde zijn.
We horen dat Elvis er rare uren op nahield. Slapen deed hij niet voordat het vijf, zes uur in de ochtend was. Steeds vaker had hij slaappillen nodig. Naar de film gaan, schaatsen, zelfs winkelen: je deed het allemaal na zonsondergang. De poppsychologische verklaringen suggereren zichzelf. Mijn koptelefoon vertelt dat Elvis ’s nachts pas goed geïnspireerd raakte. Slapeloosheid, pillen en drugs worden niet genoemd.
Ouwe hap
In het zachte zonlicht van de lente in Memphis sta je ietwat gedesoriënteerd in de tuin, na die donkere grafsfeer in het huis, dat van achteren gezien nog bescheidener lijkt dan van voren. Mijn gezelschap lijkt onder de indruk. Nostalgie? Dit soort kamers, dit soort huizen waren ooit heel gewoon, maar de tijd heeft niet stilgestaan. Maar ik krijg sterk het gevoel dat deze Elvis is blijven steken in de jaren zeventig. Ik realiseer me dat de revolutionaire periode van Elvis in 1960 al voorbij was. Als relatief jonkie, beseft ik dat ik Elvis ook alleen maar van zijn postrevolutionaire periode.
Muss ich denn, dat kan ik me nog herinneren van de Arbeidsvitaminen, een parel uit zijn diensttijd in Duitsland. Geen wonder dat ik nooit iets met hem heb gehad: Elvis stond zo ongeveer gelijk met Anneke Grönloh en Trea Dobbs. Pas in de jaren zeventig kwam Elvis weer terug in de topveertig, tien jaar lang voorbijgestreefd door Beatles, Stones en flowerpower. Met grote TV producties, in Hawaï en Las Vegas, maakte Elvis zijn comeback als kweler en doelwit van damesonderbroekjes.
Die carrière van de held is in vitrines opgeborgen in het gebouw in de achtertuin, waardoor de bezoekersslang zich kronkelt. Voor de entree daarvan mochten we een blik werpen in het kantoor en de schietbaan waar Elvis graag verpoosde. In de vitrines staat alles: van de strakke broek en de akoestische gitaar tot de glitterpakken van Las Vegas, van de hoofdrolspeler in mislukte films tot het dikke vieze mannetje dat nog maar af en toe zijn krachtige stem liet horen, zoals in Suspicious Minds.
Zo meanderen we door de gangen met herinneringen, frutsels en dingetjes, pakken en gitaren. Een portret in zigeunerstijl maakt zichtbaar indruk op de dames. In de trophy room hangen zijn ere-politiepenningen, geweren en pistolen en bedankbrieven van instellingen die hij had geholpen. En die fantastische foto van de King met de President. Bubbelend van de drugs schudt Elvis de hand van de schizofreen kijkende Nixon bij zijn benoeming tot super-ere-drugbestrijder. Ik probeer tegen de slang in terug te komen naar het begin, kien op filmpjes van optredens, altijd bereid nog eens een keer naar de Ed Sullivan show te kijken, gefascineerd door de keurig yes mam, yes sir uitsprekende working man die in zijn performances zo uit zijn dak ging. Een onaangenaam gevoel van de onafwendbaarheid van Elvis’ tragedie bekruipt me.
Meest verkochte artiest
Vanuit deze donkere gangen kom je in de hal met gouden platen, de verlossing. De meest verkochte artiest aller tijden, nog steeds goed voor miljoenen aan royalty’s per jaar. Als vanzelf zoek je het daglicht op en wandelt mee met de groep, langs de weide waar Elvis zijn paarden hield, richting Meditation Garden, met de graven, inclusief dat van het doodgeboren broertje. Een soort prieel met aan de zijkant een stevig uit de kluiten gewassen kruisgroep omringt een cirkel van grafstenen, altijd voorzien van bloemen, kaarten en knuffels.
Waarom komen mensen hier eigenlijk? Het huis is niet interessant, de tentoonstelling magertjes, de informatie gekleurd. Het is een vraag die niet besteed is aan de Elvis-fans die hier op zijn verjaardag de handen ineen slaan om plechtig te zingen. Niet Jail House Rock natuurlijk maar Can’t Help Falling in Love.
Zij betonen respect of misschien is het een soort eerbetoon aan een gedroomde wilde jeugd die ze nooit hebben gehad. Nostalgie gaat nu eenmaal over wat had kunnen zijn maar nooit was. Voor de rest van ons moet het nieuwsgierigheid zijn, niet alleen naar de excessen van iemand die al ouwe hap was toen we opgroeiden, maar ook naar de vraag waarom al die andere mensen komen. En ik moet zeggen dat mijn medebezoekers stellen me niet teleurstellen.
Was hij een sekssymbool? Ik kijk om me heen en waag het te betwijfelen. Niet dat ik deze oudjes sekssymbolen zou ontzeggen, maar ik geloof dat hun liefde voor Elvis een stuk minder concreet is. Hij stelt hen in staat te zwelgen, emotie op te roepen. Een soap maar dan echt.
Ik vind geen bevredigend antwoord op de vraag waar Elvis voor staat. In elk geval niet voor gezinsleven, straight America of wat dan ook. Evenmin voor opstandigheid of creativiteit.
Misschien is het de tragedie van een vergooid leven die zo aanspreekt. Iemand die alles had, jaloersmakend, en toch, zijn ellendige einde stelt mensen in staat zich te realiseren dat je daar ook niet gelukkig van wordt. Een troostrijke gedachte.
Zo wordt je vanzelf contemplatief op de daartoe ingerichte plek. Op het gevaar af me te bezondigen aan historische blasfemie stel ik vast dat een bezoek aan Graceland aardig lijkt op een bezoek aan het huis van Jefferson, of dat van Washington, de grote helden van de Amerikaanse politieke geschiedenis. Ach ja, waarom niet? Jefferson voor de burgerlijke vrijheden en Elvis voor de bevrijde heupen: ze horen beide bij het Amerika zoals we dat kennen. Amerikanen zijn dol op afgoden. Ze hebben er al heel wat versleten, maar ik vermoed dat Elvis wel eens net zo lang mee zou kunnen gaan als zijn illustere voorvaderen. In elk geval roept hij heel wat meer emotie op. Ik vraag het maar eens. Een traan wegpinken bij het graf van Jefferson? Nee, dat ziet mevrouw naast me zich toch niet doen. Ze bergt haar zakdoek op. Hè, dat was lekker.