Havenstad van Georgia, excentriek en mooi

Sinds er een waanzinnig verkopend boek verscheen over Savannah, is het rustige stadje aan de Atlantische kust van Georgia een drukke toeristenpleister geworden. Gelukkig verandert dat niets aan de mooie opzet van het stadje, met 21 pleinen, ontelbare bomen en Victoriaanse huizen.Wim Roefs ging op bezoek in de stad van de Garden of Good and Evil, de bestseller waarin het excentrieke deel van Savannah wordt beschreven.

Tekst Wim Roefs

De eerste kennismaking met Savannah was nogal verontrustend. Het leek op alles behalve wat ik meende te weten over de stad, in die voorpost van haar toeristenindustrie: het VVV-filiaaltje bij de grote brug over de rivier de Savannah, de toegang tot de stad. Savannah gaat graag door voor een aristocratisch bolwerk van geografisch geïsoleerde maar sociaal geprivilegieerde super-Zuiderlingen. Een havenstad aan de Atlantische Oceaan waar de standenmaatschappij niet slechts bestaat maar met trots wordt nagestreefd, althans door de bovenlaag. Een stad ook waar societyballen en magnolia's en grote eiken met Spaans mos en prachtige grote oude huizen met zuilen en geveltrappen en soms veranda's of op zijn minst een fors balkon met smeedijzeren balustrades de sfeer bepalen.

Maar niets van dat alles bij de VVV-voorpost, het Welkomcentrum. Daar was het een zalmkleurige toestand, niet door de azalea's of camelia's waar Savannah dol op is, maar door de grote schuur in die kleur. Het bouwsel was uitgedost met namaak-papagaaien en kaketoes en met flamingo-toestanden die eerder deden denken aan Florida-kitsch. Van binnen was het grootste deel van de ruimte leeg en kaal, afgezien van kleurloze tafels en stoelen voor bingo-avonden. Er waren wel wat kleine hokjes met gokkasten, wat weer deed denken aan een aan lager wal geraakt Las Vegas. Dat was in 1997.

Inmiddels, zo kan ik de lezer geruststellen, is de schuur van buiten behangen met neon en andere drukte, en is het van binnen een heuse hybride, iets tussen een aftandse nachtclub en een aftands casino – een mix van Vegas en Florida, als het ware.

Bij de voordeur, in de hal, is er een hoek vrijgemaakt voor een toonbank en rekjes met toeristische informatie over Savannah. De beloftes in de brochures voldoen wel aan de verwachtingen. De hoek werd tijdens mijn eerste bezoek bestierd door een niet onaantrekkelijke maar zeer gerimpelde, naar eigen zeggen onder Florida's zon opgegroeide blonde mevrouw van nauwelijks middelbare leeftijd. Ze liet zich de kans op verschaffing van toeristische informatie niet ontgaan, pakte meteen een kaart van Savannah en begon te wijzen. ‘Dat is de plek waar de moord is gepleegd.'

Sociaal gestoord

‘De moord' is die in John Berendts in 1994 gepubliceerde bestseller Midnight in the Garden of Good and Evil. Het boek is tegelijkertijd een misdaadverhaal en een antropologische reportage over de sociale gestoordheid van het Amerikaanse Zuiden, in dit geval van Savannah's decadente blauwbloederigen, de voor hen ondraaglijke want even decadente plaatselijke parvenu's, de jonge redneck waar velen, mannen en vrouwen, het mee deden, en de voodoo-priesteres die sommigen om middernacht op een begraafplaats bezochten voor advies. Want let wel, Savannah's aristocratische zelfverzekerdheid uit zich in een vunzig onderbuikje dat nauwelijks verhuld wordt, zij het niet openlijk erkend, waarin bijvoorbeeld iedereen weet maar verzwijgt dat de dame op stand het doet met haar chauffeur en waarin alcohol en feestjes, in die volgorde, altijd voorop staan.

De stadsexcentriciteit wordt onderstreept door een uitbundige homofiele gemeenschap met een van de meest vooraanstaande drag queen shows in het Zuiden, in Club One. Er is een gerenommeerde kunstacademie en er zijn zeelieden alsmede soldaten van nabijgelegen militaire bases. Daarmee komt natuurlijk een bepaald slag volk naar de stad, niet in de laatste plaats de vaak uitstekend uitgedoste en met ringen en diamantjes doorstoken wannabe-kunstenaars. Er is een aanzienlijke zwarte gemeenschap, veelal arm maar met haar eigen aristocratie. Dan is er natuurlijk de ‘doorsnee' blanke middenklasse, die zichzelf waarschijnlijk beschouwt als ‘De Normale Amerikanen'.

‘Savannah', scheef schrijfster en dichteres Rosemary Daniell in 1985 in Sleeping with Soldiers, ‘is een stad waar alles – aristocratie, historische architectuur, drank, drugs, zelfs bloemen – buitensporig is. Mijn manicure is een transseksueel, mijn tandarts heeft een pistool in zijn laars, en terwijl mijn internist over de onderzoekstafel gebogen staat, heeft hij het over triootjes in Chicago… Het is het soort stad waar je over straat kunt lopen, de telefoon hoort overgaan in een telefooncel, en – zoals mijn homofiele vriend Robert John overkwam – nadat je opneemt een vreemdeling hoort suggereren dat je elkaar ergens ontmoet voor sex.' Savannah is ook de eerste stad waar de bereisde Daniel kennissen had, van alle rangen en standen, die bij moordprocessen waren betrokken. Want buitensporige drank en sex en gestoordheid gaat gepaard met gewelddadig gestreel, met name ook onder de aristocratie, die Savannah in vroegere tijden een reputatie bezorgde van een stad van duellen.

Magnoliageuren

Bestsellerauteur John Berendts wist wel raad met Savannah's soms als fictie aandoende realiteit. Zijn boek was jarenlang niet van de lijsten af te slaan, werd flink vertaald en bracht een vloed aan journalisten uit binnen- en buitenland naar Savannah, die het prachtige decor waartegen het verhaal zich afspeelde in magnoliageuren en wisteriakleuren beschreven. Dat Clint Eastwood er vervolgens een beroerde film over maakte kon de pret niet drukken; een film over Savannah kan per definitie niet beroerd zijn, denken ze daar, en bovendien was zelfs een Hollywoodfilm een te verwaarlozen postscriptum na zoveel publiciteit en de daarmee gepaard gaande zondvloed aan bezoekers. Savannah was al een trekpleister voor toeristen maar, door zijn ligging op de rand van Amerika, omsingeld door een rivieren-, moeras- en kwelderlandschap, toch een beetje in de marge.

‘Dat boek heeft de mensen laten zien dat er in Savannah meer te doen is dan naar de kerk gaan', zei de blonde rozijn achter de toonbank in het Welkomscentrum. Ze wees op de kaart de plekken aan waar de lieden in Berendts boek wonen, optreden en zich zat zuipen – plekken die ook op de route liggen van ‘Het Boek'-rondleidingen. ‘Ik scheurde Savannah altijd hard voorbij op weg van Florida naar het Noorden', informeerde de toeristeninformateuse ons. ‘Ik stopte wellicht soms om iets te eten maar het was pas na het boek dat ik hier kwam wonen.'

Processie zatlappen

Mijn Limburgse gezelschap – mijn moeder en mijn broer, om precies te zijn – was nogal te spreken over de kade van Savannah en River Street die er langs loopt. Klinkers, winkels, restaurants, kroegen, bootjes in het water, de hele reutemeteut. Venlo kon er nog wat van leren, meende de familie. Er werd bij de rivier nog een speelfilm opgenomen ook, waar op zijn beurt een cameraploeg van een lokaal TV-station weer opnames van maakte. Mijn broer kocht er bij The Mad Hatter een fraaie Indiana Jones-achtige hoed. Tijdens een tweede bezoek anderhalf jaar later kwam het modebewustzijn blijkbaar van Crocodile Dundee en kocht hij er ook een Australische bush-jas, zo'n lange regenjas van oil cloth, met olie bewerkte katoen – het soort jas dat oorspronkelijk van scheepszeilen werd gemaakt. Blijkbaar kan Venlo er qua mode ook nog wat leren.

River Street maakte ook de nodige indruk op een Engelse vriend die al lang in Atlanta woont. ‘Ik moet zeggen, ik heb nog nooit zo'n processie zatlappen gezien', vond hij na een bezoek aan Savannah. ‘En het was nog zo vroeg in de avond ook, elf uur, op zaterdag. Iedereen was zat, behalve het nog-te-jong-om-te-drinken volk. Van die laatste categorie zaten er twee in elkaar gekropen in een deurportaal. Eentje had een gitaar en zong, met hoge falset, terwijl zijn wat trieste maat toekeek. De enige woorden die we konden onderscheiden van zijn puistenkoppie zong hij in een gekwelde toon die eigen is aan de puurste vorm van levensangst onder tieners: ‘I feel like making love.' We konden onze lach echt niet inhouden totdat we hem gepasseerd waren. Zijn maat keek alsof hij er net zo over dacht als zijn zingende vriend, maar hij had niet eens een gitaar om zichzelf van enige allure te voorzien en dus nog minder kans om zijn droeve wens te vervullen. Maar goed, we vonden een leuke kroeg, een stamkroeg voor plaatselijk volk, zelfs in River Street, waar we bier dronken uit literglazen die bijna te zwaar waren om te heffen.'

River Street is inderdaad wel geinig. Het is er leuk wandelen tussen de andere toeristen. Er zijn veel kroegen die tevens als restaurant dienst doen en vice versa. Er zijn ook veel banketbakkers-annex-bonbonswinkels, waar soms de lokale toffee – taffy – ter plekke, in het openbaar, wordt geproduceerd. Er is een pindawinkel met heel veel verschillende soorten nootjes. Er lopen opvallend veel gemengde paartjes rond, wat waarschijnlijk te maken heeft met de nabijheid van het Amerikaanse leger, een van de best geïntegreerde onderdelen van de Amerikaanse samenleving. Er klinkt altijd wel ergens een schuiftrombone of een doedelzak en er zijn meestal ook andere kleine zelfstandigen uit de amusementsindustrie, zoals ballonnenknopers of een acrobaat. ‘Komt dat zien', riep een acrobaat op de kade. ‘Kom kijken hoe ik mezelf geweld aan doe.' Dat bleek een loze belofte te zijn. Hij jongleerde, gezeten op zo'n eenwieler, met drie geplukte maar rubberen kippen en hij bespeelde een accordeon met een fakkel op zijn neus. Bloed of brandwonden bleven echter achterwege.

Slechte smaak

Maar de bedrijvigheid op en aan River Street is eigenlijk toch een vrij triviale toestand. De winkels zijn te formule-matig, te nieuw en te onbijzonder. De souvenierwinkels zijn er natuurlijk sowieso niet opbeurender dan elders, en er zijn nogal wat lullige winkels met potsierlijke potjes en kommetjes, en waterverfschilderijen van bloemetjes en bootjes die duidelijk mikken op aanhangers van slechte smaak. Het is allemaal ook zeer geschikt voor het soort toerist dat het heel wat vindt om, zeg maar, in een T-shirt van het Hard Rock Cafe rond te lopen. Savannah heeft weliswaar geen Hard Rock Cafe maar wel veel andere T-shirts en dat is misschien maar goed ook: zonder de T-shirts, koffiemokken en andere met Savannah-spul bedrukte prullaria, zou je aan de kade nauwelijks weten waar je bent.

Tenzij je struikelt en een been breekt, wat gemakkelijk kan op River Street, waar grijze klinkers voor het comfortabele deel van het wegdek zorgen en grote, werkelijk ongelijk gelegen stenen – geen kinderkopjes maar reuzenhoofden – voor de rest. Dat is bepaald onplezierig voor de lieden in auto's die er toch niets te zoeken zouden moeten hebben, maar niettemin met parkeerplaatsen op hun wenken worden bediend. Het zal beslist ook voor versnelde spijsvertering zorgen bij de baby's wiens ouders hun kinderwagens met terreinvoertuigen verwarren. De in avondjurken en hoge hakken uitgedoste middelbare scholieren, op weg naar hun afstudeerbal, balanceren als trapeze-artiesten met moeite en steun van hun in smoking gestoken vriendjes over het wegdek. En voor de gedeeltelijk verlamde bejaarde in de rolstoel is het ook niet handig maar daar gaan we hier natuurlijk niet vrolijk over doen.

In elk geval is het wegdek wat de winkels niet zijn: authentiek. En wie zich kan losweken van die winkels, de straat over steekt, de kade oploopt richting rivier en zich omdraait, kan zien dat de winkels in ieder geval in prachtige oude gebouwen gevestigd zijn. De gebouwen zijn drie- tot vierhoog, van verweerde, nu grijs-beige stenen en werkelijk glorieus. Dat glorieuze geldt ook voor de rest van Savannah.

Wie de kade verlaat via de brede stenen wegen of steile smalle trappen langs de hoge kademuren en de stad inloopt, komt niet terecht in een bruisende omgeving maar in een prettige gezapigheid. Niet dat er helemaal niets gebeurt. Er zijn galerieën: de Savannah College of Art and Design heeft er alleen al acht. Savannah zit ook vol met antiekwinkels, waar oude dames met strohoeden, olielampje in de hand, voorzichtig rondschuifelen. Old Town Trollies, Historic Tours of Savannah en andere verzorgers van rondtochten vervoeren letterlijk karrenvrachten toeristen door de stad in hun trollies of door paarden getrokken rijtuigen. De Six Pence Pub heeft een rode Engelse telefooncel op de stoep, evenals parasollen van Heineken en Buckler. Een dunne blanke jongevrouw in trimpakje wandelt door Savannah's vrij gebruikelijke hitte met een sledehond. En wat heeft de stapel dunne palmbladen over de schouder van de lange, magere zwarte man te betekenen?

‘Het zijn palmbladen', zegt hij, ook al vindt hij het duidelijk een rare vraag.

Maar waarvoor? Hij slaat met zijn vlakke hand tegen zijn petje, wat ik interpreteer als een rare gewoonte, niet als een antwoord.

Waar ze voor zijn?

Hij slaat weer op zijn hoofd, wat dus een heel hardnekkige rare gewoonte is of iets anders, zoals een verwijzing naar de van een palmblad gevlochten bloem die ik uiteindelijk uit zijn petje zag steken.

Een enorme tuin

Savannah's grootste attractie is echter gewoon de stad zelf. Savannah, dat 143.000 inwoners heeft, noemt zichzelf een van de ‘Top Tien Wandelsteden In De Verenigde Staten' en dat lijkt me een goede schatting. Kriskras Savannah van de Oglethorpe Bench naar Oglethorpe Avenue naar Oglethorpe Square naar de Oglethorpe Club en naar het monument van Oglethorpe, James, en je passeert niet alleen de woonhuizen van overleden twintigste-eeuwse literaire iconen als Flannery O'Connor en Conrad Aiken maar ook die van veel langer geleden gestorven lui, die duidelijk niet bang waren met hun vele geld te pronken middels vaak grote en bijna altijd smaakvolle villa's en herenhuizen.

Het zijn niet van die houten kasten met de enorme veranda's waar het Zuiden bekend om staat, maar vaak huizen van steen en pleisterkalk, soms met veranda's maar vaker met een façade die door trappen en balkons wordt gedomineerd. De aan elkaar gebouwde herenhuizen, meestal drie hoog en soms met erkers, liggen aan de stoep, vaak met twee stel trappen, links en rechts, langs de voorkant van het huis, die bij een plateau voor de voordeur op de tweede verdieping bij elkaar komen; onder de trappen leidt dan een deur naar de eerste verdieping of een souterrain.

De grotere, vrijstaande villa's liggen rond Savannah's vele kleine parken en hebben een tuin rond het huis. De trappen zijn hier niet zelden halve wenteltrappen. Overal is er smeedijzer, van strak deco-achtig werk tot uitvoerig maar kunstig gefriemel. Het doet koloniaal aan, ook vanwege de bomen, bomen, bomen, die van sommige straten prachtige lanen maken waar je je gemakkelijk rijtuigjes kunt voorstellen vol met meiden in hoepelrok en bakkebaardige, wellicht bepruikte heren. Het is net een openluchtmuseum van relatief sobere maar elegante achttiende-eeuwse huizen en van tierelantijntjes voorziene negentiende-eeuwse Victoriaanse architectuur. De bomen, bomen, bomen en struiken, niet alleen eiken met Spaans mos maar ook karnoelje en oleanders en azalea's en andere uitbundige flora, maken van Savannah eigenlijk een enorme tuin. Met steden als Charleston, Natchez in Mississippi en delen van New Orleans is Savannah een van de oases in de vaak kale grijze lelijkheid, zo kenmerkend voor veel Zuidelijke steden, wier ontwikkeling dateert van na de Tweede Wereldoorlog.

Geïnspireerd op Londen

Het gekriskras door Savannah maakt ook meteen duidelijk wie aan de basis stond van al het schoons: James Oglethorpe. De Engelse generaal en gevangenishervormer overtuigde Koning George II ervan een nieuwe kolonie genaamd ‘Georgia' te stichten ten Zuiden van South Carolina. Als leider van een scheepslading mannen, vrouwen, kinderen, varkens, kippen, geiten en ganzen arriveerde hij in 1733 aan de monding van de Savannah, waar opperhoofd Tomochichi van de Yamacraw Indianen het gezelschap toestemming gaf zich te vestigen. Oglethorpe ging meteen aan de slag. Hij stichtte Georgia en ontwierp Savannah als een uniek symmetrisch raster van haaks op elkaar liggende brede boulevards en nauwere zijstraten, waarbij om de paar honderd meter het stratenplan wordt onderbroken door een vierkant park waar de straten traag omheen lopen.

Oglethorp was geïnspireerd door zeventiende-eeuwse Londense wijken en nadat hij zelf het eerste deel met vier parken had aangelegd, werd zijn ontwerp voortgezet totdat er 24 parken waren. Daarvan zijn er nog 21 over. Het leverde hem een beeld op midden in Chippewa Square. Een hoop van de parken hebben beelden van lieden die het blijkbaar verdienen, zij het dat Savannah verder naar het zuidoosten, richting zwarte wijk, naar het schijnt met een gebrek aan verdienstelijk volk werd geconfronteerd. Niet alleen zijn er hier geen beelden maar de parken zijn ook minder groots – alhoewel, vanwege Oglethorp's strakke plan, niet minder groot – en hebben ze Crawford Square gewoon veranderd in een speeltuintje en basketbalveld.

De Victoriaanse huizen van rond de eeuwwisseling zijn hier ook kleiner, veelal wel van hout, minder fraai gerestaureerd of zelfs vervallen, maar toch elegant. Even verder liggen de monotone woningwetwoningen, de enclaves waar veel van Savannah's arme zwarten werden opgeborgen nadat de renovatie van de oude historische buurten de huren te hoog maakte, waarna ze werden vervangen door rijkere, meestal blanke huurders en kopers. De zwarte dichter Aberjhani is er niet gelukkig mee. In tegenstelling tot Savannah's architecturale juwelen, die, zo dichtte hij in 1997, schaamteloze huichelarij versieren, is dat stukje geschiedenis niet gepreserveerd. Want de levens van deze mensen, stelde hij met reden, weerspiegelden nu eenmaal niet die van het vlinderdasjesvolk dat waardig werden bevonden voor Berendt's boek.

Bemoeizuchtige oude taarten

Savannah gaat binnen Amerika door voor een schoolvoorbeeld van stadsconservering. De stad begon eind negentiende eeuw te vervallen, wat enorme vormen aannam toen bewoners van de achttiende- en negentiende-eeuwse wijken in de jaren twintig naar nieuwe suburbs vertrokken. Na de Tweede Wereldoorlog was Savannah een verzameling ongeverfd en rottend hout, ingevallen daken en kapotte, al dan niet dichtgespijkerde ramen.

Naoorlogse projectontwikkelaars, gestimuleerd door economische groei, meenden er wel raad mee te weten. Ze hadden visioenen van lucratief geachte kale grijsheid met veel cement, asfalt en verkeer. Zo ging in 1954 de City Market tegen de vlakte om plaats te maken voor een parkeergarage. ‘The City Market was het kloppende hart van de binnenstad in 1953', schreven Emmeline King Cooper en Polly Wylly Cooper in hun boekje A Visitor's Guide to Savannah. ‘Het enorme gebouw krioelde van kopers en verkopers van alles van verse vis tot okra tot pinda's (gekookt en gebrand), en bloemen tijdens het seizoen. Waren intelligente mannen en vrouwen in staat zo'n juweel te slopen en te vervangen met een parkeergarage?' Jazeker. Daarna was het de beurt aan het vroeg-negentiende-eeuwse Davenport House, ook een juweel natuurlijk. Het was toen een bouwval waarin elf families woonden maar niettemin een vooraanstaand voorbeeld van de Romaans-Neoclassicistische architectuur die eind achttiende-eeuw opgang maakte in Amerika. Stadsvernieuwing schreef voor dat het diende plaats te maken voor een parkeerplaats.

Enkele uren voordat de slopers aan het werk zouden gaan, werd het pand, tegenwoordig een museum, gered door zeven blauwbloederige maar strijdlustige dames, die nu legendarisch zijn maar toen door de ontwikkelaars ongetwijfeld als bemoeizuchtige oude taarten werden beschouwd. ‘De Zeven', zoals ze nu worden genoemd, richtten vervolgens de Historic Savannah Foundation, Inc. op om hun bemoeizucht kracht bij te zetten. Eenderde van de oude stad was toen al gesloopt – soms simpelweg om de unieke, grote grijze bakstenen te verkopen – en daar zou het niet bij blijven. Uiteindelijk slaagden de stichting en een tweede organisatie, de Savannah Landmark Rehabilitation Project, erin het tij te keren.

Schot hagel

City Market was na de sloop een grote open plek en kreeg inderdaad een geheel grijze parkeergarage. Maar een groot deel van de open plek is nu een leuk plein, ook City Market geheten, dat enkele straten verwijderd van River Street en Oglethorpe's Savannah een van drukste punten in de stad is. Het is er intiem en, jawel, schilderachtig, tussen de omringende huizen van twee-hoog. Toeristen en lokale lieden eten en drinken er op terrassen en in restaurants en luisteren naar r&b covers of pop covers, live in de openlucht. Er zijn boetieks en souvenierwinkels en het Art Center at City Market, dat de naam is voor de twee galerijen van galerieën en ateliers op de eerste en tweede verdiepingen van de huizen rond het plein. De kunst varieert van gewaterverfde bootjes en eendjes tot Helen Wootens prachtige hangende ‘beelden' van mannen en vrouwen, gemaakt van planken, stoelpoten en vooral veel touw.

John Mitchell, in zijn atelier aan het eind van een galerij, schildert en maakt collages. Hij maakt ook interessante houten assemblages met als thema de Zuidelijke shot gun shack, de rechthoekige houten hutten van arme Zuiderlingen waar je een schot hagel door kunt knallen zonder iets te raken. Maar het was eind mei en Mitchell was aan de slag met een stel houten bloembakken, voor de zomertoeristen, als bijverdienste, en aldus zaten zijn schilderijen, collages en assemblages onder een dikke laag zaagsel en stof. ‘Maar dat krijg je er gratis bij', verzekerde hij het winkelende publiek. Een dame uit Alabama had interesse in een schilderij van een juke joint, een bluestent. Mitchell verwijderde de stof, het doek verscheen en verkocht nog ook. ‘Jij brengt me geluk', beweerde hij tegen mij nadat de vrouw was vertrokken en pakte een vluchtige maar mooie, op onbedrukt krantenpapier geschilderde voorstelling van een paar shacks. ‘Hier, die geef ik je.'

Travestiet met zuurstok

Even verderop, aan een zijstraat van City Market, ligt Savannah's meest recente toeristentrekker, Club One. De nachtclub bestond al vòòr Berendts boek maar werd toen gemeden door de heterofiele medemens. Berendt maakte een van de clubs belangrijkste attracties, The Lady Chablis, een beroemdheid door een heel hoofdstuk aan de zwarte travestiet te wijden. Chablis – net als ik wonend in South Carolina's hoofdstad, Columbia – is duidelijk een vervelend mens, zoals blijkt uit het boek, maar dat schijnt niets uit te maken. In Eastwood's film speelde ze zichzelf en dat was dus geen verbetering. Wellicht dat ze draaglijker is in haar onvermijdelijke autobiografie, Hiding My Candy – Mijn Verborgen Snoepgoed, zeg maar, in zijn/haar geval een zuurstok – maar dat boek heb ik nooit gelezen. Hoe dan ook, ze is nu beroemd en wanneer ze optreedt in Club One is de tent meteen uitverkocht, voor 25 dollar per stoel.

‘Je mag gerust naar binnen sluipen', zegt Mary, die in de hal van de nachtclub achter de toonbank staat terwijl Chablis aan haar eerste voorstelling van de avond, die van half negen, was begonnen. Club One, vertelde ze eerder, is de grootste nachtclub tussen Atlanta, Orlando en Charleston. Ze had gewezen op al de beroemdheden aan de muur van het voorportaal, zoals Bruce Willis, Demi Moore, Tom Hanks en Julia Roberts.

‘Sommigen zijn hier binnen geweest en anderen, nou ja, ze zijn hier allemaal binnen geweest, maar voor sommigen hebben we dingen gedaan. Toen Demi Moore hier in Savannah een film opnam, organiseerden wij haar openings- en afscheidsfeest.' Op de tweede verdieping klinkt inmiddels gelach en luid applaus. ‘Chablis is met haar tweede nummer bezig.' Het publiek giert weer terwijl de broodmagere Chablis op de foto gaat met sommige gasten. ‘Als je een heteroseksueel bent en hier voor de eerste keer komt', roept ze tegen het publiek, ‘dan kan ik je vertellen dat je voor je toegangsbewijs hebt betaald om een homosexueel uit Columbia, South Carolina, te zien.' Er wordt weer hard gelachen, ook door Gewone Amerikanen – pa en ma zonder de kinderen, van middelbare leeftijd en ouder – waar minstens de helft van het zaaltje mee vol zit.

Chablis introduceert haar eerste collega, de eveneens magere en zwarte Tiffany DuBois, die natuurlijk, in play-back, Proud Mary nadoet terwijl ze haar kontje heen en weer wiebelt. Dan volgen Venus en Dawn DuPree en Destiny en wordt er nogal wat Streisand-achtig spul nagedaan. Homofiele jongens en streng kijkende, uit de kluiten gewassen potten met stekelig haar en neus- en oorringen komen naar het podium om met de sterren bankbiljetten te verruilen voor een kusje op de wang en een aaitje onder de kin. Daarna is Chablis weer aan de beurt en een gelukkige mag zijn geld zelfs tussen haar BH en borstbeen steken. De financiële transacties doen denken aan een stripshow maar de allesverhullende avondjurken en overdreven maniertjes lijken meer op het galagedeelte van een Miss America-verkiezing. Al met al is het een vrij lamme bedoeling.

Chablis' tweede show, om half elf, is ook nogal tam, zeiden Tiffany DuBois en Venus, terwijl ze tussen de shows door een sigaretje rookten en drankje nuttigden in de bar van de club. De derde show, zonder Chablis, om half een, is een stuk ruiger, beweerden ze. ‘Dan laten we heel wat meer zien', zei dame DuBois. ‘Heel wat meer.' Zoals? ‘Een hoop vlees.' De Gewone Amerikanen komen voor Chablis en sommigen beklaagden zich in het verleden nadat de namaakmeisjes ook tijdens de Chablis-shows veel vlees en een beetje snoepgoed hadden laten zien. Vandaar dat ze het nu rustig aan doen. ‘En verder', voegde dame DuBois er minzaam aan toe, ‘kunnen we natuurlijk ook niet de show stelen van Chablis.'