Texas zonder cowboyhoed en met cultuur
Houston wordt steeds leuker, maar de rest van de wereld lijkt het niet te merken. Dat heeft zijn voordelen: het is een van de meest ondergewaardeerde steden van Amerika.
Tekst Frans Verhagen
Een schoonheidsprijs zal Houston wel nooit winnen: een bundel kantoortorens in het vlakke, zompige land van Oost-Texas, meer horend bij het Diepe Zuiden dan bij het droge Westen. Een stad op een onmogelijke plek, een haven op zestig kilometer van de zee, met een klimaat dat ’s zomers niet te harden is, een omvang die maar uitdijt zonder plan of planning, een downtown waar ’s avonds geen levend wezen op straat loopt, meer luchtvervuiling dan Los Angeles en, als klap op de vuurpijl, een elite van nouveau-riche-olieboeren onder aanvoering van de George Bushes en James Bakers van deze wereld.
Zo, bent u er nog? Houston heeft ook een public relations probleem. Want na deze litanie van ellende kan ik met volle overtuiging zeggen: Houston is een hartstikke leuke stad. De downtown is bezig aan een heropleving, mede vormgegeven door een gezellig nieuw honkbalstadion. Houston is ook, voor velen vooral, een stad van plezierige woonwijken, een favoriete bestemming voor homo’s en lesbo’s, een centrum van cultuur en musea, gefinancierd en gestimuleerd door, juist ja, die vreselijke olielui. Verder schijnen bewoners van Houston van alle Amerikanen het meeste uit eten te gaan, zodat de stad kan bogen op een ruim restaurantaanbod. Bovendien is er een authentieke, hooggewaardeerde bluesscene.
Noem het de paradox van Houston. In de gloriejaren van de stad, aan het begin van de jaren tachtig, toen de hoge olieprijzen iedereen verrijkte terwijl de rest van het land in een recessie zat, probeerde de stad uit alle macht, krampachtig soms, zichzelf neer te zetten als een ‘world class city’. Tegen het midden van dat decennium stortte de olie-economie in elkaar, net toen de rest van het land weer uit het dal kwam. Houston haalde diep adem en vroeg zich af wat voor soort stad het nu eigenlijk wilde zijn. Vergeet die wereldklasse maar, was de conclusie, en bevrijd van die druk heeft Houston sindsdien een ontwikkeling doorgemaakt die haar in elk geval plaats in de categorie topsteden van de VS.
Geen plaats voor vooroordelen
Dat blijkt bijvoorbeeld op de hoek van Main en Bissonnet. Vergeet uw vooroordelen over cultuurarme Texanen, want daar staat u voor het door Mies van der Rohe ontworpen Museum of Fine Arts en tegenover de door Isamu Noguchi gemaakte Sculpture Garden en die ligt weer naast het kleine Contemporary Arts museum. Dit is het hart van Houstons Museum District. Vlak bij ligt ook nog het Museum of Fine Arts, waar vorig jaar een prachtige tweede afdeling werd geopend (oliegeld moet vloeien), ontworpen door Rafael Moneo, ook niet onbekend. En het zijn niet zomaar dure gebouwen: er hangt en staat ook mooie kunst. Impressionisten en postimpressionisten, zoals Gustave Caillebotte, een mooie fotocollectie en uitgebreide verzameling van werk van Frederic Remington.
Wie het zich kan veroorloven, doet er goed aan in deze buurt een hotel te nemen. Ik verbleef in het Warwick Hotel, zo ongeveer naast het Museum of Fine Arts. Het toeristenbureau van Houston wilde me een goede indruk geven en dat lukte ze. Het is een klassiek, onopgesmukt hotel, en toch pure luxe. Naar het noorden kijk je uit over downtown Houston, naar het zuiden over Hermann Park, Rice University en het gigantische Texas Medical Center. Typerender was dat ik in het naastgelegen Hermann Park meteen een gigantisch Hispanic Festival kon bezoeken, met allerlei voedsel van over de grens, veel mensen en muziek in de halfronde koepel.
Op loopafstand ligt dan ook nog de ongelooflijke Menil Collection, een soort kunstcampus midden in een woonwijk. Het is een heel persoonlijk museum, de verzameling van John en Dominique de Menil. Deze erfgenamen van het Schlumberger kapitaal kochten alle huizen in twee naast elkaar gelegen blokken, verfden die grijs en huisden er een hele kolonie creatieve lui en kunstorganisaties in. Voor zichzelf kochten ze een indrukwekkende verzameling bij elkaar. Vervolgens bouwden ze op het terrein de Rothko Chapel, een meditatieve ruimte waarin de veertien donkere werken van deze schilder goed tot hun recht komen. Voor de kapel staat een prachtig Martin Luther King Memorial en her en der op het gras zetten ze beelden neer van Barnett Newman en Mark di Suvero.
Na de dood van haar echtgenoot gaf mevrouw de Menil opdracht aan Renzo Piano een museum te ontwerpen om de familiecollectie onder te brengen, een eigenzinnige combinatie van surrealisme, byzantijnse kunst, tribal culture en moderne kunst. Piano, een van de architecten van het Centre Pompidou, kwam met een soort grote houten bungalow, grijs zoals de huizen die er ooit stonden, niet massief en uitstekend passend in een relaxte woonwijk. Het museum heeft een gecompliceerd en fascinerend systeem van belichting door middel van beweegbare platen (in Texas is het harde licht altijd een probleem). Binnen geven de donkere houten vloeren een warm en ruim gevoel. En de collectie is absolute wereldklasse.
Mevrouw de Menil kon er niet genoeg van krijgen en aan geld was blijkbaar geen gebrek, want vervolgens liet ze de Cy Twombly Gallery ontwerpen, aan de overkant van de straat. Het is een uniek eerbetoon aan een nog levende schilder, al zijn Twombly’s ‘blackboard paintings’, hangend in negen met elkaar verbonden kamers, aan mij niet besteed. Wel vond ik het een mooie gebouw: hier is het licht diffuus gemaakt door katoenen zeilen te spannen onder het plafond. Tenslotte mocht zoon de Menil een Byzantine Fresco Chapel Museum bouwen, waar de sfeer rondom de originele fresco’s meer contemplatief is, een beetje als de Rothko Chapel.
Wie zoveel kunstmusea allemaal wat te veel van het goede vindt, kan zijn hart ophalen in het Museum of Natural Science. Houston zou geen oliestad zijn als hier niet uitgebreid werd ingegaan over olie, olievorming en oliewinning. Ook zitten ze hier goed in hun dinosaurussen, die, getuige de rijen op zondag, razend populair zijn, net als het Imax theater. Maar het meest was ik onder de indruk van het Cockrell Butterfly Center, dat als een glazen stolp naast het museum is gebouwd. Je loopt er rond als in een volière, met regenbogen aan vlinders landend op je schouders.
Leuke woonwijken
Het had heel anders kunnen uitpakken met Houston. De groeispurt die de stad doormaakte in de jaren zeventig had goed zijn ondergang kunnen worden. Waar in de jaren vijftig zo’n half miljoen mensen woonden, ligt nu de vierde stad van het land, met acht miljoen zielen. Houstons vlakheid en gebrek aan natuurlijke grenzen – de stad beslaat meer oppervlakte dan Los Angeles – geeft mogelijkheden te over voor architecten en projectontwikkelaars. Helaas doen de meesten er niets bijzonders mee en zijn de suburbs van een afstompende eentonigheid.
Nee, de interessante wijken zijn toch in de oude stad te vinden. Primair in de vorm van leuke woonwijken, maar ook van visionaire projecten. Neem bijvoorbeeld Project Row Houses, in east-central Houston, een van de zwarte wijken van de stad. Sinds 1992 hebben Rick Lowe en zijn mede-kunstenaars een verlopen straat van kleine huizen (Holman Street) gerenoveerd en de helft ervan beschikbaar gesteld aan artiesten. In de andere helft wonen alleenstaande moeders, die geholpen werden bij kinderopvang en begeleiding van hun schoolgaande kinderen. Hij kreeg ook een groep van studenten van Rice University zo ver dat ze een nieuwe behuizing voor alleenstaande moeders bouwden en verwierf de El Dorado Ballroom, waar eens de zwarte musici hun muziek maakten. In een stad waar sociale woningbouw niet direct prominent figureert, is het een opmerkelijk project.
Downtown Houston, dat eens reddeloos verloren leek voor elke vorm van leven na werktijd, maakt het nu een snelle ontwikkeling door. De ommekeer kwam in 1996 toen de stad besloot om het oude Rice Hotel niet af te breken, zoals hier de gewoonte was met oude gebouwen, maar er appartementen in te vestigen. Het was de eerste stap om weer mensen te laten wonen in de binnenstad, zodat de stad niet uitgestorven is als het kantoorvolk is verdwenen.
Sindsdien gaat het hard en het ziet er goed uit. In het Market Square gebied worden mooie lofts omgevormd tot appartementen en het aantal mensen op straat stijgt gestadig, met een gelijkopgaande ontwikkeling van winkeltjes. Het is nog even wennen en al deze nieuwe ontwikkelingen van restaurants, tapas bars, bioscopen en kunstgalerieën hangen aan de rand van de binnenstad, tussen de kantoorcanyons en het nieuwe honkbalstadium. Als dit het nieuwe stadscentrum moet worden dan is het begin in elk geval veelbelovend. Wel weer typisch Houston, zo liet ik me vertellen, is dat het op zondagavond nogal rustig is. Je zou het haast vergeten, maar dit is een zeer christelijke stad – nou ja, op zondag tenminste.
De beslissing om het honkbalstadion in een van die lege plekken bij downtown neer te zetten was een gouden greep. Bij thuiswedstrijden van de Astros lopen mensen van hun werk naar de wedstrijd of drinken nog wat na de ballgame. Typerend is dat het oorspronkelijke gigantische stadion, het Astrodome, toentertijd aan de rand van de stad werd gebouwd en werd gepromoot als het achtste wereldwonder. Nu dient het voor rodeo’s en rock concerten.
De uitgaanscentra, de opera, het orkest, ballet en theater waren er al, maar nu is er dus ook steeds meer na de voorstelling te doen. Het herbergt een belofte, want voorlopig blijft het toch een Houston-downtown. Wie gaat er nou wandelen langs Buffalo Bayou, het sullige riviertje dat hier loopt? De River Loop van San Antonio krijgt vooralsnog geen concurrentie. Ook is het een probleem dat de winkels in Houston niet in downtown zitten. Dat heeft te maken met het succes van de Galleria, een paradijs voor mall-liefhebbers aan de rand van de ringweg rondom Houston, dat lange tijd het voorbeeld voor de rest van Amerika was.
Rondom de Galleria, aan de westside van Houston en al gauw een half uur rijden van downtown, is een hele nieuwe stad opgetrokken, steriel zoals alleen zo’n kantoren- annex winkelwijk kan zijn, Post Oak Galleria. Het complex bevat meer dan driehonderd winkels en restaurants, plus bioscopen en een ijsbaan. De Galleria is er trots op dat je alles van een haarband van vijftig cent tot een diamant van vijftig karaat onder één dak kunt vinden. Het is maar net wat je wilt: veel aardiger zijn de losse winkels, bijvoorbeeld op de hoek van Alabama en South Shepard, dat een plezierige jaren vijftig uitstraling heeft. Er ligt bijvoorbeeld een gigantische (en goede) Barnes & Nobles in een oud filmtheater, met daarnaast Cactus Music. En op diverse plekken langs Westheimer zijn plezierige clusters te vinden. Het is een beetje als met Los Angeles: veel rijden, veel oninteressants, maar plenty dat de moeite waard is.
Een zuidelijke uitstraling
Volgens bewoners is het weer van Houston iets waar je op kankert of waar je bij zweert. Deze keer kwam ik in mei en ik had geen reden tot klagen, integendeel. De winters zijn hier mild, de lente en de herfst plezierig. Maar die zomers! Ik ben hier eens op een conventie geweest en zelfs voor iemand die gewend was aan de natte deken waarin Washington gewikkeld ligt, was het hier warm en vooral erg benauwd – en Republikeinen op verkiezingsbijeenkomst benadrukken dat nog eens. ’s Zomers leven mensen hier dan ook in een gekoelde luchtbel. In hun huis draait de airconditioner op volle toeren, ze rijden in hun gekoelde auto naar het werk, waar de kantoren frisjes zijn. Om de diverse kantoorgebouwen te verbinden, kent downtown een uitgebreid netwerk van onderaardse gangen. Zo hoef je niet naar buiten als het niet echt nodig is.
Dit stuk van Texas hoort eigenlijk meer bij het Zuiden, bij staten als Louisiana en Mississippi dan bij het Zuidwesten. Dat geldt zowel voor het klimaat en de begroeiing als voor de mensen die hier thuishoren. Hier dragen ze geen grote cowboyhoeden (een enkele poseur daargelaten) maar wel cowboylaarzen – onder een blauwe krijtstreep. Wat dat betreft was James Baker, de jurist en ex-minister, die George W. de verkiezingsoverwinning in Florida bezorgde, een perfecte representant van Houston. Een zuidelijke ‘twang’ als hij spreekt, een noordelijke zakelijkheid en cowboylaarzen met neuzen zo scherp als zijn juristerij.
Ook de mensen in Houston hebben een zuidelijke uitstraling. Ze zijn vriendelijk, met de wat lome gastvrijheid die daar te vinden is. Houston is een verrassend gemengde stad, een erfenis van de boom-jaren zeventig toen iedereen die wat wilde verdienen hierheen kwam. Etnische diversiteit zorgt voor een tolerantie die Europeanen niet direct met Texanen associëren – onterecht, zoals president Bush in zijn benoemingenbeleid heeft laten zien. De stad heeft sinds 1998 een zwarte burgemeester, Lee Brown. Hoewel er heel wat kwaad bloed was tussen zwarten en Hispanics, realiseerden de drie grote minderheden in de stad (Hispanic, zwart en blank) zich dat geen enkele groep gediend was bij onderlinge ruzies. Zo sloten ze de coalitie die Brown burgemeester maakte. En zo waren ze de enige stad in de VS die tegen de afschaffing van positieve discriminatie stemde.
De open en praktische instelling (‘laat maar zien wat je waard bent’) verklaart misschien waarom Houston onder gays geldt als een van de leukere steden van Amerika. In elk geval is de gay community bijzonder levendig, vooral rond Montrose, waar op zondagochtend de ontbijttenten vol gelukkige stelletjes zitten. Volgens mensen die het kunnen weten, is het circuit van clubs, restaurants en andere hang outs bijzonder aantrekkelijk.
Excentriekheid of afwijkendheid stoort Texanen niet, ze koesteren het. De voorgangster van gouverneur Bush was de stevig drinkende en grofgebekte Ann Richards, een ouderwetse big hair lady, maar dan wel een die zich graag liet fotograferen met een Harley Davidson. Ze past in een lange traditie van bizarre lieden die het in Texas schopten tot gouverneur, senator of zelfs president.
De meeste malloten blijven thuis, in de staat die hen waardeert. Een curieus geval is de Orange Show. Deze aan de exit Telephone Road van de I-45 gelegen structuur, bestaande uit tunnels, voorstellingen, sculpturen en een museum is gewijd aan de promotie van de sinasappel. Het bizarre monument is gemaakt door Jeff McKissack, een postbode die geloofde dat sinasappels de sleutel tot het universum waren. Hij bouwde het geheel uit schroot onder het motto: be smart, eat oranges. Ik benijd iedereen met een dergelijk vaste geloofsovertuiging en in elk geval maakt het de Orange Show aardig om te bezoeken, al lukte me dat niet zonder te verdwalen (het is de exit vanuit downtown, niet vanuit het zuiden).
Een blues hemel
Nergens blijkt Houstons zuidelijke karakter duidelijker dan in de bluesclubs. De Texas Blues, die zijn hoogtijdagen beleefde in de jaren vijftig, werd in Houston geboren, zij het dat de peetvaders ervan uit de Mississippi delta en Arkansas kwamen. Deze zwarte ex-slaven ontvluchtten het verstikkende Zuiden rond 1900 toen de olievondsten in Texas tot grote welvaart leidden en veel banen. Hoewel Chicago en Memphis veel bekender zijn, geldt Houston als een blues heaven bij uitstek.
De Richmond Strip is de place to be. Langs Richmond Avenue, net buiten West Loop 610 liggen een aantal eettenten annex muziekplaatsen. Billy Blues heeft een twintig meter hoge blauwe saxofoon voor de deur staan: wie dolend is op Richmond Avenue vindt het vanzelf. De Big Easy Social and Pleasure Club ziet eruit alsof hij zo is overgeplaatst uit New Orleans. Hij ligt aan de rand van University Park en trekt een gemengd publiek van zwarten, suburbbewoners en studenten.
De blues scene heeft zijn hoogtepunt op zondagmiddagen, uitlopend in de avond en dan vooral in zwarte buurtkroegen als Etta’s Lounge & Restaurant. Deze dagen zijn een restant van de zogenoemde Blue Mondays die vroeger bestonden in alle getto’s in Amerika. Ze begonnen om een uur of elf op maandagochtend als de kappers, chauffeurs, dienstmeisjes en ander personeel zijn vrije dag had. Feestgangers gingen van club naar club, zich bedrinkend aan gratis bier dat concurrerende bierbedrijven aanboden. Het duurde tot middernacht, als de werkweek weer begon. Volgens Clarence Davis, de eigenaar van C. Davis Bar-B-Q in het Sunnyside District, waren dat de beste tijden voor de blues.
Stad van buurten
De verleiding is groot om Houston te beoordelen op zijn museum district, zijn downtown en de Galleria, respectievelijk fantastisch, hoopvol en hopeloos, maar dat miskent het feit dat Houston een stad van buurten is. Buurten waar gewone mensen heel plezierig wonen. Buurten met namen als Montrose, West End, North en South Boulevards, West University Village, the Heights en River Oaks. Neem de auto en rijdt door deze wijken. Ze laten een heel ander beeld van Houston zien, dorpser, plezierig en kinderen spelend op straat. Zo begrijp je ook waarom mensen enthousiast zijn over wonen in Houston.
Maar laten we niet te lyrisch worden. Feit is dat de overgrote meerderheid van de bewoners van Houston gewoon in suffe suburbs woont die even oninteressant zijn als die van Los Angeles of van Washington DC. En helaas liggen, naar goed Amerikaans model, tussen de wijken grote desolate open stukken van onderontwikkeling. Zelfs vlak bij downtown, aan de zuidkant van de freeway, ligt een verlaten industrieterrein dat blijkbaar door de projectontwikkelaars is vergeten. Je komt er niemand tegen, op de enkele politieauto na die je wantrouwend bekijkt. Onbegrijpelijk dat op een steenworp afstand van de kantoorflats en de nieuwe downtown een soort wildernis ligt.
Noem dat dan maar de nieuwe paradox van de stad: geen schoonheidsprijzen en een stevig public relations probleem, maar juist daardoor authentiek en leuk. De uitdaging zal zijn het leuk te houden en te zorgen dat de eilanden van aantrekkelijkheid meer samenhang gaan vertonen. Het potentieel is er.