Voyageurs National Park

 

In lange, ploeterende halen peddelen we oostwaarts over Rainy Lake, zwalkend zoals kano’s wel vaker doen op ruw, open water. We slalommen om een paar eilanden nabij de kust en passeren de boeien die de grens met Canada aangeven. In het smallere Namakan Lake is de te varen route duidelijker, maar deinen we op de golven van de speedboten die wel erg dichtbij komen. In plaats van een heiige, vaag omlijnde verte, zien we nu oevers, met aanlegsteigers en af en toe een zomerhuisje. Een kanovaarder ervaart dit soort landschap al snel als benauwd en we beginnen te klagen.

Maar Esther Kellog is geen klager en zij kalmeert ons gemoed. Ze wijst op andere plaatsen zoals de Boundary Waters Wilderness en Canada’s Quetico Provincial Park, een stukje naar het oosten. Die zijn afgelegen en betoverend, maar zonder reservering zijn ze niet toegankelijk. Hier in Voyageurs kun je echter gewoon komen als je er zin hebt, vindt Esther.

En inderdaad, als u gewoon welkom wilt zijn dan moet u Voyageurs National Park eens proberen, een van de jongste parken, gelegen in een van de oudste landschappen van Amerika. We horen veel over te volle parken, over Amerika’s kroonjuwelen die populairder zijn dan goed voor ze is. Het is een park dat populariteit verdient. Hier deelt u zonsondergangen met broedende adelaars, glijdt u langs futen die op het water dobberen, hier ontwaakt u met vogelgezang en begeleidt een koor van bosdieren u tijdens wandelingen op lange zomerdagen. U kunt bessen plukken, afhankelijk van het seizoen en als de beren u niet voor zijn geweest. U kunt uw kamp opslaan op meer dan honderd plekken langs kilometers kust, zonder reservering, zonder registratie, zonder betaling. U kunt een kampvuur maken en wachten op de schemering van het noorderlicht en op het huilen van de wolven in de donkere uren. Kosteloos kunt u gebruik maken van een stuk of tien kano’s en open boten in parkeigendom op de zes binnenmeren, waarvan een aantal bekend staan om hun aantrekkelijkheid als viswater.

Park voor motorboten

Met de auto kunnen zomerbezoekers het park alleen langs de kanten verkennen. Om binnen te komen, heeft u iets nodig dat kan drijven op de vier grote, met eilanden bezaaide meren, waar de Frans-Canadese bonthandelaren rondreisden naar wie het park is genoemd. In de tijd van de voyageurs, ruwweg van de zeventiende tot de negentiende eeuw, waren er geen wegen. En ze zijn er nog steeds niet, afgezien van overwoekerd rakende sleeproutes die ooit zijn weggehakt voor de houtkap.

De vis in deze meren zorgde sinds mensenheugenis voor de voedselvoorziening van Indianen, voyageurs, houthakkers, mijnbouwers en arbeiders in de zaagfabriek. Lang voordat her park tot stand kwam, trok de uitgestrektheid van de grote meren al boten met sterke motoren aan. ‘Je kunt hier best kanoën’, had Superintendent Ben Clary me verteld, ‘maar Voyageurs is eigenlijk een park voor motorboten.’

En inderdaad lijkt het erop dat de hedendaagse bezoekers soms wel erg veel vaart maken met hun buitenboordmotoren. Anderen varen meer op hun gemak met huisboten. Ze staan dichter bij de geest van de voyageurs dan ikzelf met mijn voorkeur voor kano’s. De voyageurs brachten lange dagen door met hun peddels en zwoegden onder ladingen van wel tachtig kilo. Zij wisten wat het betekende om ‘hard te leven, hard te liegen, hard te slapen en honden te eten’ – en ze zouden zeker de voorkeur hebben gegeven aan gemechaniseerd vervoer. Maar aangezien dit nationaal park is genoemd naar kanovaarders, lijkt peddelen me toch een betere manier om het te exploreren.

Oog voor schoonheid

Daarom zocht contact met Martin Kellogg in St. Paul, Minnesota. Martin vindt dat echt genieten – dat wil zeggen, contact houden met water, land en lucht – alleen maar per kano kan. Martin vroeg Esther, zijn vrouw en boegpeddelaar, mee te komen, net als zijn zoon Joe en Joanne Peterson, Joe’s vrouw en boegpeddelaar. Op een heerlijke zomerochtend vertrokken we van Rainy Lake Visitor Center op een reis die drie van de vier meren zou doorkruisen, een route van 130 kilometer rondom Kabetogama Penninsula, het hart van het park. Op mijn verzoek zouden de Kelloggs hun familiegeheimen openbaren.

Wat kano’s betreft, hadden we van alles wat. Zelf ben ik verknocht aan een vroege aluminium Grumman, een gebutste 17-footer die ik in de jaren vijftig tweedehands verwierf. Martin is een verzamelaar, met een oog voor de schoonheid en de manier waarop een kano aanvoelt, zijn materiaal, zijn voorgeschiedenis.

Ik zit met Martin en Esther in hun honey-hued `woodie’, een ruime 19-footer, gemaakt door een middelbare scholier in St. Paul. De jonge bouwer had hem gevormd van ceder-strips van een centimeter breed, samengelijmd aan de randen. Een doorzichtige laag van fiberglas en vernis versterkt de lichte tonen van het cederhout. Joe en Joanne peddelen in de groene Seliga van de Kelloggs, een raspaardje van hout en canvas, gemaakt door de inmiddels tachtigjarige bouwer Joe Seliga, in Ely, Minnesota.

In noordwaartse richting steken we de Black Bay Narrows over, waarna we een draai nemen naar het oosten voor de tweeënhalve dag durende tocht over Rainy Lake. De naam lijkt te slaan op de vele regen die hier kan vallen maar in feite komt hij van een woord van de Cree Indianen dat verwijst naar de mist boven de watervallen van de Rainy River, twintig kilometer naar het westen. Helaas zijn de watervallen aan het begin van de twintigste eeuw weggestopt onder een dam, die nog steeds de elektriciteit verschaft voor de papierfabrieken en houtverwerkers in deze regio. Een vlucht witte pelikanen hangt hoog boven ons, schijnbaar willekeurig van formatie wisselend. Met hun spanwijdte van drie meter zijn deze dieren de grootste watervogels van Noord-Amerika. Ze komen alleen naar Voyageurs om te vissen, broeden doen ze ergens anders.

Oudste rotsbodem van Noord-Amerika

Een donkere rechthoek aan de waterrand bij Busyhead Island herinnert ons aan de korte goldrush die hier had gewoed. De koorts brak uit in 1893: gelukzoekers haastten zich hierheen, te voet, per hondenslee of per trein. Helaas, de beste mijn leverde uiteindelijk maar 4600 dollar aan goud op. Vandaag de dag bewonen vleermuizen en muggen de met water gevulde schacht op Busyhead.

Volgens de krant uit die tijd komt het eiland aan zijn naam ‘omdat het krachtig uit het meer oprijst…en gekroond is met een weelderige tooi van dennen, waardoor het er bossig uitziet, als een groene emerald in een zee van glas.’ Deze zee heeft duizend eilanden, waarvan er zo’n zeshonderd binnen Voyageurs liggen en de meeste er zo uitzien. Je kunt ze niet gemakkelijk uit elkaar houden: een opening die de rand van een eiland lijkt, kan even goed een inham zijn – maar dat ontdek je pas als je doodloopt. We gokken heel wat af, met kaart en kompas en het profiel van de eilanden.

Vanaf het water zie ik het niet, maar deze eilanden hebben meer gemeen dan alleen bossige tooien. Een week later wijst Lee Grim, een leraar die ’s zomers werkt als parkbioloog, dat groepen eilanden gelijksoortige vormen hebben en ruwweg in een slagorde liggen, als scholen vis. Dit patroon vertelt geologen een stukje geschiedenis van de aarde, geschreven pakweg 2,7 miljard jaar geleden. Toen schoven de platen van de aardkorst tegen elkaar vanuit het noorden en het zuiden en duwden ze de bergen omhoog. De eilanden zijn daar de restanten van, legt Lee uit. Het graniet, het schistgesteente en het dioriet (groen gesteente) vormt hier de zuidflank van het Canadian Shield, de oudste rotsbodem van Noord-Amerika.

Wilde wind op kop

Bij gebrek aan beter oriënteren we ons geregeld op de cijfers op de boeien en de corresponderende nummers op de kaart. Ze markeren tevens de Canadees-Amerikaanse grens, die indertijd door de voyageurs is bepaald. Na tientallen jaren van geruzie legden de politici de grens uiteindelijk langs deze bekende bonthandelroute, van de rijke bevergronden in het noordwesten naar de Grand Portage in het oosten, de verzamelplaats op de noordoostpunt van Minnesota.

De reisboeken waarschuwen voor de winden op Rainy Lake. Noordwester stormen kunnen zo binnenzwieren, de golven flink opjagend, het water opstuwend in Brule Narrows. Net daarachter, hopen we, wachten de beschermde en rustige wateren van Saginaw Bay. Rainy Lake leek simpelweg een kwestie van doorzetten, tot we Saginaw Bay zien. Daar krijgen we de wind uit het zuiden op kop en staan de koppen op de golven. Een oud verhaal. ‘C’est le vent frivolant…qui vole, qui frivole’, zongen de voyageurs.

Die ‘frivole’ wind dwingt ons tot een stevige trek van drie kilometer voordat we een schuilplaats vinden op het kleine Finlander Island. Zonder omwegen en verdwalen gerekend, hebben we bijna dertig kilometer van Rainy Lake achter de rug, een vermoeiende dag maar niet te vergelijken met die van een voyageur. Een dagboek uit die tijd verhaalt over kanoërs die van drie uur ’s nachts tot half tien ’s avonds peddelden: 57.600 slagen voor 135 kilometer. ‘Geen enkel mens, behalve de Frans-Canadezen, kon dit verdragen’, schreef de trekker Thomas McKenney. En ook niet zomaar elke Frans-Canadees: ‘Als hij langer wordt dan één meter zestig, kan hij nooit meer een voyageur worden. In de kano’s is geen ruimte voor de benen van mensen van deze lengte. Maar als hij stopt met groeien voor de één meter zestig en ook nog een goede stem heeft…dan vindt men dat hij onder een goed gesternte is geboren.’ De ritmsiche liederen van de voyageurs verlichtten hun ploeteren: wie een goede stem had, kon wat extra verdienen.

Aanval van zwarte vliegen

Mooie stemmen zingen voor ons op Little Finlander: een melancholieke deun met uitgerekte noten, de lethargie van de midzomer weergevend. Poor Sam Peabody Peabody Peabody, zingen de mussen met hun witte kelen. Althans, zo hoort men het ten zuiden van de grens, daarboven herkennen mensen het als Sweet Canada Canada Canada. Overal in het park hoord ik deze melodie, maar de zangers zie ik niet.

Vanuit Little Finlander sluipen we door Kempton Channel, een barrière van eilanden tussen onszelf en de grote massa van Rainy Lake houdend. Plompe blauwe reigers en loom zwevende haringmeeuwen en snelle aalscholvers bevolken de hemel; op het water zwermen groepjes eendenkuikens rondom hun ouders. Als we langs een eenzaam zwemmende fuut varen, imiteert Joanne een bijna geloofwaardige futenroep. In elk geval vliegt de fuut op om zijn domein te verdedigen.

Futen broeden in Voyageurs met wisselend succes. Ik zie kuikens in Rainy Lake, waar het verschil tussen hoog en laag water minder is dan elders. In de andere grote meren – Namakan, Sand Point en Kabetogama – gaat het water vaak meer op en neer en overstromen de nesten van de futen vaak. De niveaus hebben ook invloed op de nakomelingen van verscheidenen vissoorten.

Aan het eind van de tweede dag zijn we aan de rand van Anderson Bay. ’s Avonds, op de granieten hoogte boven de baai, kunnen we optimaal genieten van Voyageurs. We zien de beboste eilanden vervagen tot silhouetten op een grote zilveren zee, afgebakend tegen een roze- en paarskleurende westelijke hemel. Dan worden we aangevallen door een bloeddorstig leger zwarte vliegen. Niemand kan uitleggen waarom ze met zovelen zijn en wat hen bezielt – misschien is het de ongewone hitte of een ongebruikelijk broedsel. De vliegen vinden natuurlijk precies die stukjes huid waar de kleren niet reiken of het afweermiddel ontbreekt; in dikke klonten zitten ze op onze kleding. We springen in het meer, maar als we opduiken om lucht te happen, zitten ze in ons haar, op ons gezicht en op onze nek. Gelukkig steekt er een nachtwind op die deze venijnige horde wegjaagt. Als herboren strekken we ons uit op onze rots en eindigen de dag met een lome blik op het sterrenbeeld Zwaan dat aan de hemel twinkelt.

Zwemmende beren

De volgende dag nemen we een pauze bij Kettle Falls, onze eerste portage (landbrug waar de kano’s overheen gedragen moeten worden), om het beruchte hotel van die naam te bezoeken. Ooit ontmoetten arbeiders van de dam, houthakkers, vissers, toeristen, illegale drankhandelaren en prostitueés elkaar hier. Aan het eind van de jaren tachtig heeft het park het oude hotel gerenoveerd en hersteld als een parkconcessie. We wandelen erdoorheen, waarbij vooral de bar onze aandacht trekt, gevuld als hij is met herinneringen aan die wilde jaren twintig en dertig.

Joe en Martin Kellogg dragen de kano’s, terwijl wij de rugzakken en voorraden over de paar honderd meter van het draagpad sleepten. Daarna gaan we verder naar het zuiden en westen door Namakan Narrows, Kabetogama in. Soms nemen de speedboten snelheid terug om golven te voorkomen, anderen racen voorbij, on uitlachend. In de buurt van een eiland draait er één om. Een Duitse toerist waarschuwt ons: ‘Pas op, er zwemt een beer midden in het meer’. Nu zijn beren juist het soort dieren dat je in een park als dit wilt zien, dus we haasten ons naar de aangewezen plek. Helaas zien we in de verte de beer het water uitklauteren.

We zijn van plan het Kabetogama Peninsula in te wandelen en de meren in het binnenste gedeelte te exploreren met de parkkano’s die daar liggen, maar de wind jaagt het water rond ons kampement op Sheep Island nogal op. We zijn vastgepind, dégradés, zouden de voyageurs hebben gezegd. Dus dutten we wat, slaan insekten dood, luisteren naar de sissende en kreunende esdoornen en espen en naar de golfslag die op de kust slaat.

Beter dan een rendier

We zien die dag de binnenmeren niet, maar ik ken van een eerdere tocht. Aan het einde van de winter had ik Jerry Snyker en leden van de Voyageurs Region National Park Association vergezeld op een langlauftocht. We vertrokken tegen zonsopgang, bij een temperatuur van min dertig graden en een snijdende wind. Maak je geen zorgen, we zijn zo in de bossen, beschut tegen de wind, zei Snyder. Hij is een marathonverslaafde, die vlot dertig kilometer naar een restaurant skiet waar zijn vrouw hem ophaalt. We skieden een paar kilometer naar de rand van het park, via een spoor dat Jerry en de Polar Bears-skiclub uit International Falls hadden aangelegd. We volgden de sneeuwvrij gemaakte ijsweg, langs vissers die geduldig naast de gaten in het ijs zaten. We kozen een heuvelachtig tien kilometer lang spoor door bossen van witte en rode dennen en zwarte sparren en espen. De tocht maakte me tot een hivernant, het woord voor de geharde, ervaren voyageur die overwinterde in de wildernis.

Mijn gezelschap vond dat het park meer skisporen zou moeten hebben en besteedde heel wat energie om parkofficials daartoe over te halen. Het probleem is dat sneeuwmobielen hier populair zijn. Op uitnodiging van het park gebruikte ik er ook een om door het park te snellen. Ik moet toegeven, het is een hele verbetering vergeleken met een rendier. Maar als een recreatievehikel in het achterland is de sneeuwmobiel controversieel. De wetgeving waarbij Voyageurs werd ingesteld, stond het blijvend gebruik van sneeuwmobielen toe. Lokale mensen eisten dat en ze hoopten dat het bezoekers zou trekken. Dat is een argument dat parkmensen aanspreekt, want ik hoorde dat het bezoekersaantal van Voyageurs altijd is achtergebleven bij de voorspellingen van de National Park Service.

Jonge adelaars

Als leider van de Associatie had Martin Kellogg in de jaren zestig meegeholpen bij de acties om het park in te stellen. Eén van de doelstellingen was het lokken van toeristen naar Minnesota, maar Martin moet niets hebben van de sneeuwmobielen. In de praktijk betekenen ze namelijk dat je een weg aanlegt. Kellogg vindt dat het gebruik van sneeuwmobielen beperkt moet blijven tot de grote meren.

Mijn wintertocht viel samen met de komst van de eerste bald eagles, die kwamen voor hun broedseizoen. Tijdens onze kanotocht, midden in de zomer, staan de donkergekleurde adelaartjes klaar om uit te vliegen. Op de vijfde dag komen we toevallig terecht op een kampeerplaats aan de Northland, omringd door eilanden, schaduwrijk dankzij dikke bossen witte dennen, omringd door boomklevers, nachtegalen en kolibries, en van extra kleur voorzien door rijpe, rode frambozen. Op een eilandje net voor de kust zitten twee jonge adelaars op de rand van het platformnest. Hun ouders, met de karakteristieke sneeuwwitte koppen, kijken vanuit de bomen in de buurt toe hoe hun nageslacht de wijde wereld ingaat.

Een paar kilometer van onze Northland kampeerplaats dragen we onze kano’s en rugzakken over een smalle landrug die bekend staat als Gold Portage. Vingers van water leiden naar de rug, gevuld met mallards, eenden en sandpipers. We komen nu in Black Bay, waar witte pelikanen kalm ronddrijven, af een toe duikend en een vis oplepelend. Ze zijn heel wat minder opgewonden dan hun kamikazevluchten maken bruine soortgenoten.

Net voorbij dat rustige punt, ongeveer vijf kilometer voor onze eindbestemming, wordt de Black Bay opeens behoorlijk ruw, opgejaagd door de wind. We leggen aan op een afgeschermd stukje oever en wachten daar een uur of drie. Als we er genoeg van krijgen, vertrekken we toch, de wind trotserend. Als het water rustig is, kan de derde persoon in de kano zich ontspannen, naar vogels kijken, foto’s maken – duffin, zoals de Kelloggs het noemen. Maar niemand loopt er nu de kantjes vanaf. We gaan omhoog, omlaag, naar alle kanten, in de golven van al gauw een halve meter hoogte. Hoe hard we ook peddelen, we lijken geen meter op te schieten. Een paar keer schieten we het hoge gras aan de oever in om op adem te komen. Zo kruipen we langs de kust om onze tocht van 130 kilometer tot een goed einde te brengen, de bemanning uitgeput.

Een paar dagen later benig  opnieuw op pad, nu als coureur de bois, oftewel een houtloper. In de dagen van de voyageurs was dat het woord voor de handelaren die in de wildernis rondzwierven. Bioloog Lee Grim en fotograaf Richard Olsenius vergezellen me op een vijftien kilometer lange voettocht door het oostelijk deel van Kabetogama Peninsula, van Lost Bay naar Anderson Bay. Hier hebben de gletsjers het oppervlak geschuurd tot gladde, onbegroeide rots, waarin het graniet en schist goed zichtbaar is. Toen de ijsvelden zich 12.000 jaar terugtrokken ontstond hier oerbos.

Aan het begin van de twintigste eeuw leverde het schiereiland miljoenen meters gezaagd hout op. Witte dennen hadden de voorkeur omdat die drijven. De stammen werden met sledes over de bevroren meren vervoerd naar voorraadplekken of op het ijs opgestapeld om op de dooi te wachten. Dan werden ze samengebonden tot grote houten eilanden. Rumoerige houthakkerskampen schoten op en verdwenen weer zodra het omringende bos was gekapt.

Naarmate het zaaghout opraakte, begonnen de houthakkers pulphout te oogsten: balsa, berken en de tot dan toe genegeerde espen. Het werd als vooruitgang gezien dat grote machines de bomen tot houtchips vermaalden en de trucks inbliezen. In 1971, het jaar dat het Congres het park toestond, hakte Boise Cascade nog duidenden bomen op het Kabetogama Peninsula.

Nu komen het groene leven en het wild terug. Brutale en ongeduldige jonge bomen overgroeien de oude houthakkerswegen en de bevers laten die onderlopen. We moeten geregeld heenlopen om de meertjes die de bevers hebben aangelegd. We bewonderen hun dammen en lodges. Aan het begin van de twintigste eeuw waren de bevers hier bijna verdwenen. Nu zijn er honderden, verspreid over het schiereiland.

Maar de wereld van de bevers is niet altijd rozengeur en maneschijn. We zien ook lekkende en ingestorte dammen. Bevers zijn een gemakkelijke prooi. ‘Ze lijden onder roofovervallen door otters’, zegt Lee als we een door onkruid overwoekerd beverhol tegenkomen. In de zomer zijn ook wolven een bedreiging, maar ’s winters komen ze er niet doorheen. ‘Dan zie je sporen in de sneeuw die bij het hol samenkomen’, vertelt Lee verder. ‘De wolven snuiven rondom het luchtgat maar er is geen enkele manier waarop ze bij de bevers kunnen komen en meestel zijn ze veilig.’

Een havik zeilt rond het meer. Raven deinen op de luchtstromen. Lee maakt geluiden in de richting van een onzichtbaar blijvend goudhaantje. We horen de veel hogere kreet van een houteend, die met haar broedsel op het bevermeer zwemt. Lee probeerdt ook haar te lokken maar ze was peddelt rustig verder met haar kinderschaar. We komen langs de aromatisch bloeiende heester die sweet fern wordt genoemd. Lee verzamelt die buiten het park om zijn sauna van geur te voorzien. Alles wat wild kan bloeien, staat in bloei.

Zonder moeite kun je verdwijnen in dit bosland: minder dan een kilometer gaans van de wateren van Voyageurs Park, zitten we aan een donker, rustig meer dat is omringd door granieten knobbels, groene planten, berken en espen. Geen huis, geen aanlegsteiger, geen boot te zien. ‘Hier zou ik wel willen zitten om de eerste sneeuwval te zien komen’, zegt Richard. ‘Ik zou het eerste ijs willen zien vormen en het zijn opbreken op de golven.’

Geologen noemen het golvende land dat onder de ijskap vandaan kwam swell-and-swale-topografie. We wandelen langs poelen met spaghnummos en lariks, onder watervallen door. We steken poelen met lelies over, wandelen over hoge winderige richels, over rotsen bedekt met korstmossen. Lee Grim heeft iets met korstmossen en hij geeft college als we stilhouden bij een stukje met kleine, roodgetopte en helder groene kopjes. Het park heeft vierhonderd soorten korstmos, inclusief grote hoeveelheden Cladonia, beter bekend als elandmos. Een eland kan er wel zes kilo per dag van eten. Niet dat er hier elanden zijn, maar ze waren er ooit en zullen er ooit weer zijn. Het park doet onderzoek om ze te herintroduceren.

We volgen voornamelijk de oude houthakkerspaden over het schiereiland, soms zo overgroeid dat zelfs Lee, die de paden mee heeft uitgezet, moeite heeft ze terug te vinden. Ongeveer in het midden van onze tocht kamperen we aan Cruiser Lake, dat zijn naam dankt aan de mensen die vroeger de omvang en de waarde van stukken bos bepaalden. Aan de overkant van het meer lag ooit een houthakkerskamp. We wandelen eromheen: alles wat resteert zijn stukken schoorsteen en geroest metaal.

In dit gebied zijn nu ook weer zo’n twinting wolven, in drie roedels. Het vergt geduld en de vaardigheid om te huilen om ze te kunnen zien, maar Lee en Richard hebben ze ’s nachts geregeld horen huilen.

Minder dan een halve eeuw geleden werd Kabetogama Peninsula nog beschreven als een ‘waardeloze hoop rotsen’. Nu kun je op dit land en langs de oevers van de eilanden de wolven horen huilen, de futen horen kleppen, de mussen horen kwetteren, de adelaars horen schreeuwen. Geluiden die het waard zijn om naar te luisteren.

Praktische informatie

Voyageurs National Park is te bereiken via US 53 vanuit Virginia uit het zuiden, of vanuit International Falls vanuit het noordwesten. Twee korte wegen leiden naar de rand van het park en vandaar moet u per boot verder, naar een punt om te wandelen. Het park ligt op de grens van Canada en Amerika, in een gebied dat bekend staat om zijn meren.

Het hart van het park zijn zo’n dertig meren. De vier grootste zijn Rainy Lake, Kabetogama Lake, Namakan en Sand Point Lake. Een derde deel van het park bestaat uit water. Het grootste stuk land is het Kabetogama Peninsula, een lange landmassa omringd door water, die de overkant is van het Kabetogama Lake waar de bezoeker arriveert.

Boten zijn overal te huur en u heeft die absoluut nodig om het park te genieten. Motorboten zijn het meest gebruikt, maar zijn verboden in de naastgelegen Boundary Waters Canoe Area Wilderness. Vissen is een druk beoefende bezigheid hier. De kreten van de fuut zijn overal te horen en van alle parken in de continentale Verenigde Staten is de kans op het zien van een nestelende bald eagle of een wolf het grootst.

Het park is het hele jaar toegankelijk, maar de beste periode loopt van de lente tot de vroege herfst. De winter kan tamelijk ongenadig zijn in deze contreien. ’s Winters is het mogelijk bij Rainy Lake een weg van tien kilometer over het ijs te volgen, naar stukjes park die normaal gesproken alleen per boot of per vliegtuig zijn te bereiken.

Kabetogama Lake, Rainy Lake, Crane Lake en Ash River zijn particuliere resortoorden die, hoewel ze niet in het park liggen, fungeren als entreepunten. Planning moet beginnen met het kiezen van een ingang, ze liggen ver van elkaar en bieden heel verschillende ervaringen. Kabetogama Lake Visitor Center is de beste plek voor mensen met beperkte tijd en beperkte ambitie om het park in zijn geheel te zien.

Park Headquarters

 

HCR 9, Box 600, International Falls, Minn. 56649, Tel. (218)283-9821

 

Het Visitor Center is van 1 mei tot 15 oktober dagelijks geopend.

 

 

Hotels en motels

 

Binnen het park: Kettle Falls Hotel, Ash River Trail

 

Buiten het park: Holiday Inn, aan US 71, (218)283-4451

 

Island View Lodge, aan Rainy Lake, (218)286-3511

 

Thunderbird Lodge, aan Rainy Lake, (218)286-3151

 

North Star Resort, in Ray, (218)875-2175

 

Rocky Point Resort, in Ray, (218)875-2411

 

Voyageur Park Lodge

 

 

In de buurt: Superior National Forest, Duluth, Minnesota

 

Quetico Provincial Park, Canada

 

Chippewa National Forest, Cass Lake, Minnesota

 

Agassiz National Wildlife Refuge, Middle River, Minnesota