Dit artikeltje is geschreven als inleiding voor een boek met schilderijen over het Amerikaanse landschap, maar de observaties hebben een algemene geldigheid.
Frans Verhagen
Wat maakt het Amerikaanse landschap zo fascinerend voor Europeanen? Natuurlijk, het is van een bijzondere natuurlijke schoonheid. Het is wijds, spectaculair en imponerend. Het antwoord op de vraag voor zover het de natuurlijke omgeving betreft, is simpelweg: omdat het zo mooi is. Maar wij Europeanen hebben ook iets met de bebouwde omgeving. Als er mensen wonen in de VS dan zijn Amerikanen heel nadrukkelijk aanwezig. Zoveel ruimte, dan hoef je ook niets op te ruimen. Dus er is een hoop rotzooi langs de weg te zien. Zoveel dingen die gebouwd zijn en gewoon verlaten worden, of tot in alle eeuwigheid gebruikt, zonder dat er aan stadsherstel of herinrichting gedaan wordt.
Dat appeleert helemaal aan ons Europeanen, want daardoor is er in Amerika nog wat over van de stijl die de jaren vijftig typeerde en die we met zijn allen eigenlijk weer heel mooi zijn gaan vinden.
De reputatie van die jaren als oersaai, repressief en totaal oninteressant is gelukkig snel terrein aan het verliezen. Terecht, want het waren juist spannende tijden van verwondering, van vooruitgang. Ieder jaar doken er nieuwe, baanbrekende trends op, soms gestimuleerd door de technologie, soms door marketing. Verrassing en verbazing waren aan de orde van de dag. Er is nog steeds technische vernieuwing, en marketing is inmiddels een miljardenindustrie geworden, maar we zijn er niet meer verbaasd over. We hebben onze onschuld verloren. We verwachten dat over vijf jaar alles anders is, en spectaculair is het niet meer.
De vormgeving van die tijd, een vormgeving die typerender is voor Amerika dan welk ander visueel aspect van de samenleving dan ook, trekt ons aan. Hij was weelderig, showerig, fantasievol en lang niet altijd functioneel. Denk aan de befaamde vinnen van de grote Amerikaanse sleeën, de motels en garages van die tijd, maar ook de theaters. Dat overigens veel van dat spul langs de weg staat, is geen toeval. In die jaren werd Amerika nog mobieler dan het al was. De weg werd de levensader, de auto het middel van voortbeweging – voor iedereen.
Hoewel het niet altijd buiten de steden ligt, associeren we deze vormen ook vooral met het Amerikaanse platteland. Dat past in de trend van terug naar de buitenstadse omgeving en een vaag gevoel van vertrouwdheid en geborgenheid die de jaren vijftig stijl uitstraalt – vooral voor mensen die die tijd niet hebben meegemaakt. Ik vermoed dat we deze landschappen ook zo plezierig op ons netvlies hebben omdat ze meestal in het westen of zuidwesten voorkomen, onder een soort van licht die je in Europa niet kent.
Dat is een vorm van selectieve waarneming. De grote fotografen van de jaren dertig, veertig en vijftig namen dezelfde stedelijke omgeving vaak in andere settings waar er van de vrolijkheid en sfeer weinig overbleef. Ook de aanwezigheid van mensen in hedendaagse leefomstandigheden doet afbreuk aan ons beeld.
Het is een constructie, dat landschap van Amerika dat we in ons hoofd hebben, een fictie. Het is niet echt Amerika, maar Amerika zoals we ervan dromen. En de werkelijkheid, als we die eenmaal gaan bezoeken, komt visueel genoeg in de beurt van de fictie om het fictieve beeld en niet de werkelijkheid te laten bezinken.
Hele hordes rijden tegenwoordig Route 66 af, of wat daar nog van over is, om op plekken waar eigenlijk niets meer is te zien, het droombeeld boven te laten komen. Zo was het.
En zo is het als ze weer thuiskomen. Wie naar Amerika gaat, komt haast automatische terug met een droombeeld – soms in diep zwarte tinten, soms rozig en vrolijk gekleurd. Nooit realistisch. Dat doet Amerika. Het laat mensen dromen. We hebben allemaal onze American Dream