Over de noodzaak van goede, pentrerende en uitdagende journalistiek

Goed dat we ouderwetse journalistiek hebben. Twee onderwerpen die vandaag opzien baren: de onthulling van The New York Times dat Hunter Biden – daar is ie weer – via ambassades het State Department hulp vroeg bij zijn lobbyactiviteiten voor het Oekraïnse Burima. De ambassades krijgen wel vaker dat soort verzoeken maar als de zoon van de vice-president aanklopt, ligt dat toch anders dan bij andere burgers. Een beetje zoon met een beetje moreel besef zou zich daarvan bewust zijn.

Dat is natuurlijk aan Hunter niet besteed. Hij wist wat hij deed, hij wist dat hij enkel geld verdiende dankzij zijn naam en de koppeling aan de vice-president. Dat was niet het enige nieuws. Het ging er vooral om dat de NYT er eindelijk in slaagde om de informatie over deze activiteiten openbaar te krijgen, na letterlijk jaren pogen. Vorige week gaf het State Department eindelijk toe.

Zou dat ook gebeurd zijn als rollatorman nog steeds presidentskandidaat was geweest? Ik ben geen gelover in samenzweringen zonder bewijs, maar ik ben ook niet naïef (meestal niet, maar mijn gedachte dat Twitter een functioneel medium was, roept twijfel op). Toeval dat deze informatie pas openbaar wordt nu president Biden opzij is gestapt (opzij gezet in een coup van de Democraten volgens de steeds dieper zinkende beschouwer van de foute krant van Nederland, de onvergelijkbare Leon de Winter)? Nee, natuurlijk niet. Dit is vastgehouden door het State Department en wat mij betreft mag die Congrescommissie daar diep op ingaan. 

Het is noodzakelijk om goede journalisten te hebben die ongeacht hun persoonlijke voorkeuren (journalisten zijn niet ‘objectief’ in de zin dat ze helemaal geen opinies hebben, maar ze hebben wel een beroepscode) informatie zoeken en openbaren, zonder al te lang na te denken over de consequenties. En hun opinies niet laten meetellen in het rapporteren van wat gerapporteerd moet worden. Toevallig was vorige week ook vijftig jaar geleden dat die andere crimineel, Richard Nixon, moest aftreden. De Washington Post deed toen zijn werk. 

Research journalistiek is een vak apart. Het is ook iets dat kranten moeten willen omdat het duur is om een aantal mensen langdurig met een onderwerp bezig te laten houden. De drie Amerikaanse kranten, NYT, Wall Street Journal (betere journalistiek dan opinieschrijverij) en de Washington Post doen dat voorbeeldig. We hebben ze nodig.

In Nederland is de NRC buitengewoon goed op dit terrein. Iedere week wel een diep verhaal waarin veel tijd en energie is geïnvesteerd. 

Dat is het tweede onderwerp waarover we vandaag geïnformeerd werden: ITA, het Amsterdamse top toneelgezelschap, blijkt een hel voor de mensen die er werken. Ik heb het met afgrijzen gelezen, ook al omdat het bij mij, over het geheel genomen fan van het theater dat ITA maakt, vragen opriep over de voorstellingen. Klik hier voor het verhaal.

Onder met name Ivo ten Hove, lang vereerd theatermaker, werden acteurs gebruikt (ik heb er geen ander woord voor) om in your face theater te maken. Het leverde vaak geknetter op, en vaak heb ik als toeschouwer daarvan genoten. Het leverde blijkbaar ook blauwe plekken op, fysiek en psychisch. En gebroken voeten. Klachten werden genegeerd, weggemoffeld of beschouwd als deel van het proces.

Het zette me aan het denken over mijn theater ervaringen. Vaak geweldig, zoals de drie Couperusbewerkingen. Ibsens huis was fantastisch. Dokter geweldig. Maar ook vaak, overdreven vaak, naakt en veel bloed, vooral veel bloed, of modder. Fysieke confrontaties. Zozeer dat het me ging tegenstaan. Volgens Ten Hove, volgens de NRC, kun je alleen maar goed toneel maken als het zo knalt en hij zette bewust mensen bij elkaar die botsten. ITA koos ook voor scenario’s waar geweld deel is van het verhaal. Een klein leven  bijvoorbeeld, naar het boek van Hanya Yanagihara dat ik tegelijk fascinerend en veel te lang en veel te slachtofferig vond. Ik liet het toneelstuk ervan aan me voorbij gaan. Geen zin in.

Phentalisea, geregisseerd door de opvolgster van Ten Hove, werd wat mij betreft verzwakt door de muzikale elementen. Het werd een show met matige muziek en uit de lucht vallende drumstellen, terwijl het acteerwerk ook zonder dat geweldig was. 

We gingen niet naar Het jaar van de Kreeft. De omschrijving van anderhalf uur of zo fysiek en verbaal geweld tussen twee mensen sprak niet aan. Met wat ik nu weet, is mijn theaterervaring met Judas, met Hans Kesting in de hoofdrol, misschien beter te plaatsen. Ik vond het heftig en was, eerlijk is eerlijk, enthousiast. Tegelijktertijd besloot ik dat ik genoeg had van stukken met Kesting – ik herinner me dat ik het er met mijn vrouw over had.

We gingen eerder dit jaar naar een avond met vier acteurs en een gespreksleider, speciaal voor vrienden van ITA. Het was interessant, spannend en meeslepend om een beeld te krijgen van hoe ze werken. We waren verrast. Het is een ensemble en de acteurs kunnen niet zelf beslissen over welke rol ze krijgen, laat staan welke stukken ze spelen. Het is een disciplinaire machine, van boven aangestuurd. Ze vertelden dat ze daar soms moeite mee hadden. Achteraf krijg ik het gevoel dat we iets hoorden dat een tipje van de sluier oplichtte. 

Ivo ten Hove heeft fantastische theater gemaakt, soms te lang, soms te geforceerd, maar is zijn methode ook nodig? Kun je alleen zo goed theater maken? Ik geloof er niets van. De acteurs zijn te goed. Ze kunnen ook vrijwel zonder decor en zonder opzetjes geweldig acteren (bij de vriendenavond deden ze dat ook). Overigens zijn het niet alleen de acteurs en actrices die klaagden. De hele organisatie van ITA lijkt een strakke organisatie, te scherp aan de wind zeilend om iedereen aan boord te houden. Te wreed om dat zelfs te proberen.

De rijkssubsidie van ITA was al gekort, onder meer naar aanleiding van eerdere berichten. Het zal me benieuwen of ze dit overleven. Het verhaal laat ook zien dat Ten Hove en zijn opvolgster druk aan het schnabbelen zijn. Als vriend van ITA krab je je wel even op het hoofd: wil je daaraan bijdragen?

Terug naar het begin: goede journalistiek vereist een open mind en de bereidheid om te gaan waar het niet gemakkelijk is. Een correspondent moet weten waar hij of zij het over heeft, en zijn eigen oordeel over de ontwikkelingen opzij zetten. Daar nemen de opinieschrijvers het over. Althans, bij een goede krant. De Telegraaf is zo’n krant niet. De correspondent in de VS, voormalig hoofdredacteur Paul Janse benoemde zichzelf daar, schrijft vooral tegen de Democraten, soms lijkt het alsof hij enkel de Trump persberichten doorlepelt. Over Hunter als dat niet relevant is, maar als de Trump campagne wat zegt. Klagend dat Kamala geen persconferentie geeft in plaats van over de one man psycho show die Trump deed (alsof hij ooit persconferenties hield voordat hij de aandacht kwijt was van het publiek). De lezers van de wakkere krant moeten een raar beeld hebben van de Amerikaanse verkiezingsstrijd. 

Nee, dan die echt goede kranten met hun onderzoeksjournalistiek en hun bereidheid zichzelf en hun lezerspubliek uit te dagen. Kudo’s voor de NYT en de NRC, deze week.