In opdracht van Spanje zocht Christopher Columbus, een Italiaanse zeeman, een nieuwe handelsroute naar het Verre Oosten. Twee maanden na zijn vertrek bereikte hij de Bahamas. Hij was niet de eerste die Noord Amerika vanuit Europa bereikte – de viking Bjarni Herjolfsson was al in 985 in het tegenwoordige Labrador (Canada) geweest – maar Columbus maakte Europa bewust van het continent. Bartolome de las Casas, een priester die zelf in 1502 met Columbus meevoer, op diens derde reis, publiceerde in 1530 een transcript van de dagboeken van Columbus, die naar zichzelf verwijst als ‘de admiraal’.
“Dinsdag 11 oktober
De koers was WZW en de zeegang was sterker dan ze de hele reis hadden ervaren. Ze zagen strandlopers en een groene rijstvogel nabij het schip. De mensen aan boord van het karveel Pinta zagen een suikerrietstengel en een paal, en ze pikten een kleine stok op die bewerkt leek met ijzer; verderop nog een stok, een landplant en een kleine plaat. De bemanning van het karveel Niña zag ook tekenen van land, en een kleine tak met besjes. Iedereen was opgelucht en verheugd bij het zien van deze tekenen. Tot aan zonsondergang voeren we nog zestig zeemijlen.
[…]
Omdat de Pinta sneller voer ging die voor op het schip van de admiraal en zij trof het land en gaf de signalen die de admiraal had bevolen. Het land werd voor het eerst gezien door een zeeman met de naam Rodrigo de Triana. Maar het was de admiraal die zich om tien uur op het achterkasteel bevond, die een licht zag, al was het zo onduidelijk dat hij niet kon bevestigen dat het land was. Hij riep Pero Gutierrez, een heer van de Koning, en zei dat er een licht leek te zijn en dat hij ernaar moest kijken. Dat deed hij en hij zag het. De admiraal zei hetzelfde tegen Rodrigo Sanchez uit Segovia, die de koning en de koningin met de vloot hadden meegestuurd als inspecteur, maar hij zag niets omdat hij niet op een plek stond waar iets te zien was.
Nadat de admiraal had gesproken zag hij het licht nog één of twee maal en het leek op een kaars die omhoog en omlaag bewogen werd. Weinigen zagen het als een aanwijzing dat er land was, maar de admiraal verzekerde zich ervan dat land nabij was. Toen zij het Salve [Salve Regina – een Wees Gegroet] uitspraken, dat alle matrozen gewoon waren op hun eigen manier te zingen, gaf de admiraal opdracht om een goede uitkijk te houden op het voorkasteel en te speuren naar land; en aan degene die het eerst zou uitroepen dat hij land zag, zou hij een zijden wambuis geven, alsmede de andere beloningen die de Soevereinen hadden beloofd, zoals 10.000 maravedis [Spaanse munten] voor hem die het land het eerst zou zien. Om twee uur na middernacht zagen we land op een afstand van zes mijl.”
Columbus gaf de drie schepen opdracht halt te houden en te wachten op daglicht voordat ze zich verder zouden wagen.
“Vrijdag 12 oktober
De schepen wachtten op daglicht. Op vrijdag kwamen ze aan op een klein eiland van de Lucayos, dat in de taal van de Indianen Guanahani werd genoemd. Opeens zagen ze naakte mensen. De admiraal ging aan wal in de gewapende boot met Martin Alonso Pinzon, en Vincente Yanez, diens broer, die kapitein was van de Niña. De admiraal nam de koninklijke standaard mee, en de kapiteins twee banieren van het groene kruis, die de Admiraal in alle schepen meenam als een teken, met een F[erdinand] en een Y[sabella] en een kroon boven iedere letter, de een aan de ene kant van het kruis, de ander aan de andere kant.
Nadat ze geland waren zagen ze bomen die heel groen waren en veel water, en fruit van diverse soorten. De admiraal riep naar de twee kapiteins en naar de anderen die aan land sprongen, en naar Rodrigo Escovedo, de secretaris van de hele vloot, en naar Rodrigo Sanchez uit Segovia, en zei dat hij, in aanwezigheid van allen, bezit had genomen, zoals hij nu deed, van het genoemde eiland voor de koning en de koningin, de verklaringen had afgelegd die vereist waren, zoals nu is neergelegd in de getuigenissen die toen in schrift werden neergelegd.”
Kort na de landing verzamelden kwam een aantal inwoners van het eiland naar het strand en Columbus schonk hen giften van rode hoeden en kralen. De inboorlingen reageerden met giften van papegaaien, katoen en andere goederen. Columbus beschreef hen.
“Ze zijn zo naakt als toen hun moeder hen droeg en dat geldt ook voor de vrouwen, hoewel ik niet meer dan één meisje zag. Ze zijn heel goed gebouwd, met zeer mooie lichamen, en heel goede gelaatstrekken. […]
Een groot aantal van de mannen die ik zag hadden littekens op hun lichamen, en toen ik met gebarentaal probeerde uit te vinden hoe dat was gekomen, gaven ze aan dat mensen van andere nabijgelegen eilanden naar San Salvador waren gekomen om hen gevangen te nemen; ze verdedigen zich zo goed als ze kunnen. Ik geloof dat de mensen van het vasteland hier komen om hen als slaven te halen. Ze zijn waarschijnlijk goede en kundige hulpen, want ze herhalen snel alles wat we ook maar tegen hen zeggen. Ik denk dat ze gemakkelijk goede Christenen gemaakt zouden kunnen worden, want ze lijken geen geloof te hebben. Als het de Heer behaagt, zal ik zes van hen meenemen naar Uwe Hoogheid als ik vertrek, opdat ze onze taal kunnen leren. De mensen zijn niet bekend met wapens, zoals Uwe Hoogheid zal zien. Met vijftig man kunnen ze allemaal onder de duim gehouden worden, en doen ze alles wat je zou willen.”
Guanahani was deel van wat nu de Bahamas is. Columbus noemde het eiland San Salvador. Columbus maakte nog drie latere reizen. In 1502/1503 verbleef hij een jaar op wat nu Jamaica heet. De verhalen over grote hoeveelheden goud bepaalden de latere ontwikkelingen. De Europeanen brachten ziekten naar Amerika, maar importeerden zelf syfilis naar hun thuislanden.
Bron:
The Voyages of Christopher Columbus, ed. Cecil Janes, 1930.