2002
De oorlog in Irak en 9/11
Onmiddellijk na de aanslagen van elf september greep een aantal mensen binnen de regering Bush de gelegenheid aan om de focus naar Irak te verleggen. Een aantal van de mensen die in 1996 hadden meegeschreven aan een rapport dat pleitte voor een aanval op Irak, zat in 2001 in de regering. Zij probeerden de link te leggen tussen de aanvallen en de Irakese dictator. Hoewel ze nooit harde bewijzen overlegden, praatten ze er zo vaak en met zoveel zekerheid over, dat in 2003 zestig procent van de Amerikaanse bevolking inderdaad meende dat Irak met 9/11 te maken had.
Op 16 september 2001 verscheen vice-president Dick Cheney in het discussieprogramma Meet the Press waar hij werd ondervraagd door Tim Russert.
“Russert: Saddam Hoessein, uw oude vriend, had dit te zeggen: ‘De Amerikaanse cowboy plukt nu de vruchten van zijn misdaden tegen de menselijkheid.’ Als we kunnen vaststellen dat Saddam Hoessein terroristen onderdak heeft geboden, en er is bewijs daarvan, zouden we dan enige terughoudendheid hebben om achter Saddam Hoessein aan te gaan?
Cheney: Nee
Russert: Hebben we bewijs dat hij onderdak heeft geboden aan terroristen?
Cheney: Er is … in het verleden zijn er sommige activiteiten geweest die gekoppeld zijn aan terrorisme door Saddam Hoessein. Maar op dit tijdstip, weet u, is de focus hier op Al Qaida en de meest recente gebeurtenissen in New York. Saddam Hoessein kan op dit moment geen kwaad, maar het is duidelijk dat we een tamelijk stevig beleid blijven voeren waar het de Irakezen betreft.
Russert: Hebben we enig bewijs dat Saddam Hoessein of de Irakezen koppelt aan deze operatie?
Cheney: Nee.”
Op 9 december 2001, drie maanden na de aanslagen verscheen Cheney opnieuw in Meet the Press. In de tussentijd was een ex-directeur van de CIA, James Woolsey, zelf een neoconservatief uit de groep waartoe veel regeringsofficials behoorden, naar Londen gestuurd om de mogelijke rol van Saddam Hoessein in 9/11 te onderzoeken. Cruciaal was een ontmoeting die Mohammed Atta, de leider van de terroristen die 9/11 uitvoerden, in 2000 in Praag gehad zou hebben met vertegenwoordigers van de regering van Irak.
“Russert: Laten we het over Irak hebben. Toen u hier de laatste keer was, op 16 september, vroeg ik u of er enig bewijs was dat Irak betrokken was bij de aanval en u zei nee. Sindsdien zijn een aantal artikelen verschenen waarop ik uw reactie wil. Het eerste: de minister van Binnenlandse Zaken van Tsjechië zegt vandaag dat een agent van de Irakese inlichtingendienst een ontmoeting had met Mohammed Atta, een van de leiders van de aanvallen, slechts vijf maanden voordat de gesynchroniseerde kapingen en massamoorden werden uitgevoerd. En dit is wat James Woolsey, ex-directeur van de CIA zei: ‘We weten nu dat bij Salman Pak, in het zuidelijk deel van Bagdad, vijf verschillende ooggetuigen – drie Irakese overlopers en twee Amerikaanse VN inspecteurs – hebben gezegd, en nu zijn er luchtfoto’s die het tonen, dat daar een Boeing 707 stond die werd gebruikt voor de training van de kapers, ook de niet Irakese kapers, die er in het diepste geheim trainden om vliegtuigen over te nemen met messen.’ En we hebben foto’s. Zoals u kunt zien dat kleine witte stipje en daar is het.
Russert. Het vliegtuig op de grond in Irak dat werd gebruikt om niet-Irakese kapers te trainen. Gelooft u nog steeds dat er geen bewijs is dat Irak betrokken was bij 11 september?
Cheney: Wel, wat we nu hebben, dat zich heeft ontrold sinds jij en ik dat laatste keer praatten, Tim, was natuurlijk dat rapport dat behoorlijk goed onderbouwd is, dat hij inderdaad naar Praag ging en dat hij wel degelijk een gezaghebbend lid van de Irakese inlichtingendienst ontmoette in Tsjecho-Slowakije [sic] afgelopen april, een paar maanden voor de aanval. Ik weet niet wat het doel daarvan was, wat er tussen hen is besproken, dat weten we op dit moment eenvoudigweg niet. Maar dat is duidelijk een spoor dat we moeten volgen.”
In april 2003 vielen de Verenigde Staten Irak binnen. Na een snelle opmars naar Bagdad, dat binnen drie weken veroverd werd, verloren de Amerikanen de controle over de volgende stappen. Er werd wijd en zijd geplunderd waaronder de infrastructuur van het land zwaar te lijden had. Niettemin leek de aanval in eerste instantie een succes.
Op 14 september 2003 was Cheney opnieuw te gast bij Meet the Press.
“Russert: The Washington Post vroeg de Amerikaanse bevolking naar Saddam Hoessein en dit is wat ze zeiden: 69 procent dacht dat hij betrokken was bij de aanvallen van 11 september. Verbaast u dat?
Cheney: Nee. Ik denk niet dat het verrassend is dat mensen die link leggen.
Russert: Maar er is een link?
Cheney: We weten het niet . Jij en ik praatten er twee jaar geleden over. Ik herinner me dat je me deze vraag stelde een paar dagen na de oorspronkelijke aanvallen. Toen zei ik nee, we hadden daarvan geen enkel bewijs. Daarna hebben we een aantal dingen uitgevonden. We hebben meer en meer ontdekt dat er een relatie was tussen Irak en Al Qaida die zover terug als gedurende bijna de hele jaren negentig, dat het ging om training, bijvoorbeeld op biologische wapens en chemische wapens, dat Al Qaida mensen naar Bagdad stuurde om training te krijgen in de systemen die daarmee te maken hebben. De Irakezen verschaften de expertise om bommen te maken en gaven advies aan de Al Qaida organisatie.
We weten bijvoorbeeld, in verband met de originele bomaanval op het World Trade Center in 1993 dat een van de bommenzetter Irakees was, teruggekeerd naar Irak na de aanval van 1993. En we hebben daarna ontdekt dat sinds we naar Bagdad gegaan zijn en de inlichtingen folders hebben gekregen, dat dit individu waarschijnlijk ook geld heeft gekregen van de Irakese regering en ook veilig onderdak.
Welnu, is er een verband tussen de Irakese regering en de originele WTC aanval van 1993? We weten, zoals ik zeg, dat een van de uitvoerders inderdaad, daarna, steun kreeg van de Irakese regering. In verband met 11 september hebben we natuurlijk het verhaal dat al lang publiek is. De Tsjechen stelden dat Mohammed Atta, de leider, in Praag een ontmoeting had met een hoge Irakese inlichtingenofficier, vijf maanden voor de aanval maar we zijn nooit in staat geweest daar meer van te weten te komen hetzij om het te kunnen ontkrachten, hetzij om het te bevestigen. We weten het gewoon niet.
Russert: We kunnen wel een directe band leggen tussen de kapers van 11 september en Saudi Arabië.
Cheney: We weten dat een groot aantal van de aanvallers Saudi’s waren. Er was ook een Egyptenaar bij. Dat betekent niet dat die regeringen er iets mee te maken hadden. Dat is een andere positie dan te zeggen dat de Irakese inlichtingendienst een relatie heeft met Al Qaida die zich de hele jaren negentig heeft ontwikkeld. Dat was duidelijk officieel beleid. […]
Cheney. Als we succes hebben in Irak … dan zullen we een enorme slag hebben toegebracht precies in het hart van de basis, als u het zo wilt noemen, de geografische basis van de terroristen die ons nu vele jaren onder vuur houden, maar speciaal op 11 september.”
Op 22 januari 2004 herhaalde Cheney zijn beschuldiging met fellere bewoordingen in een interview met National Public Radio.
“Er is overweldigend bewijs dat er een band was tussen Al Qaida en de Irakese regering.”
Cheney citeerde “documenten die aangeven dat een heerschap dat Abdul Rachman Yasin heet, deel was van het team dat het World Trade Center in 1993 aanviel, en bij terugkeer in Irak een inkomen kreeg en een veilig onderdak. Ik ben er heel zeker van dat een gevestigde relatie was.”
Desgevraagd zei hij over massavernietigingswapens die niet werden aangetroffen, maar die een van de belangrijkste redenen waren om de oorlog te beginnen:
“In termen van de vraag wat er nu is, weten we bijvoorbeeld dat voordat we binnenvielen hij tijd en inspanning had besteed aan het verkrijgen van mobiele biologische wapens laboratoria en zijn ervan overtuigd dat hij inderdaad, zo’n programma had. We hebben tot nu toe een aantal vrachtwagens gevonden die, geloven we, feitelijk onderdeel waren van dat programma.”
Op 16 juni 2004 rapporteerde de September 11 Commissie, die de aanvallen moest onderzoeken, dat er ‘geen samenwerkingsverband’ was aangetroffen tussen Irak en Al Qaida. Bin Laden had wel ‘mogelijke samenwerking onderzocht met Irak toen hij in 1996 in Soedan verbleef, maar ‘Irak had klaarblijkelijk nooit geantwoord’ op Bin Ladens verzoek om hulp in 1994. De commissie citeerde rapporten van contacten tussen Irak en Al Qaida nadat Bin Laden in 1996 naar Afghanistan ging, ‘maar die lijken niet te hebben geleid tot een vorm van samenwerking. Twee hoge Bin Laden functionarissen hebben ten ene male ontkend dat er enige banden bestonden tussen Al Qaida en Irak. We hebben geen geloofwaardig bewijs dat Irak en Al Qaida hebben samengewerkt in de aanvallen op de Verenigde Staten.’
Over de ontmoeting tussen Mohammed Atta in Praag, waar Cheney steeds op terug kwam zei de commissie: “Wij geloven niet dat een dergelijke bijeenkomst heeft plaatsgevonden.”
Vijf jaar na het begin van de oorlog in Irak meende een groot deel van de Amerikanen nog steeds dat Irak mede verantwoordelijk was voor de aanvallen op 11 september. Algemeen wordt aanvaard dat sinds 2003 Al Qaida invloed heeft ontwikkeld in Irak, daartoe in staat gesteld door de oorlog. De oorlog tegen Irak wordt door president Bush nog steeds als een belangrijke stap beschouwd in de Global War on Terror. De meeste onafhankelijke analisten zijn er echter wel van overtuigd dat juist door de oorlog in Irak Al Qaida er invloed heeft verworven – nadat Saddam Hoessein was verdreven.
Bron
Meet the Press, transcripts van de uitzendingen op 16 september 2001, 9 december 2001, 14 september 2003.
Uitzending Morning Edition, National Public Radio, 22 januari 2004.
The 9/11 Commisson Report, 2004.