2001

2001

9/11 Aanslag op Amerika

 

Op 11 september 2001 vlogen twee gekaapte vliegtuigen het World Trade Center in New York binnen, één vliegtuig vloog zich stuk op het Pentagon en een vierde vliegtuig verongelukte voordat het Capitol Hill of het Witte Huis bereikte. De door de terroristen van Al Qaida georganiseerde aanslagen staan op het netvlies gebrand. In de naweeën van de aanslagen, de rouw om de doden en de woede en angst, is het moeilijk om je de eerste reacties te herinneren. De hele wereld was getuige maar vanuit één van de doelwitten zag het er toch net wat anders uit. David Frum was medewerker van het Witte Huis en mede verantwoordelijk voor het schrijven van de speeches van de president. Zoals zoveel mensen, verwachtte Frum die ochtend een normale werkdag.

 

“Binnen in het Witte Huis begonnen de gebeurtenissen van 11 september precies hetzelfde als voor iedereen: op televisie. Maar voor degenen die daar werkten, bleven ze niet lang op het scherm staan.

Ik was die ochtend te laat. Het verkeer in Washington was die dag uitzonderlijk slecht en ik moest stapvoets van de school van mijn kinderen naar kantoor, te geïrriteerd om zelfs maar naar de radio te luisteren. Pas om een paar minuten na negenen parkeerde ik voor het Executive Office Building [het gebouw naast het Witte Huis waarin de staf van de president is gevestigd].

Mijn gsm ging over toen ik mijn bureau bereikte. Het was de zoetgevooisde stem van mijn vrouw die me voor het eerst confronteerde met de harde feiten van ons nieuwe leven: twee gekaapte vliegtuigen waren het World Trade Center binnengevlogen. De beide torens stonden in brand. Duizenden mensen liepen gevaar. De Verenigde Staten was aangevallen.

Een paar uur na de bombardementen op Pearl Harbor verklaarde Eleanor Roosevelt [de echtgenote van president Franklin Roosevelt] op de radio dat ‘het moment dat we allemaal vreesden’ was gekomen. Elf september was een moment dat vrijwel niemand had gevreesd, afgezien van een paar terrorisme experts. Een rustige augustus ging zonder veel ophef over in een gouden september. Amerikanen voelden zich veilig en ver verwijderd van de problemen in de rest van de wereld. De lange vakantie die de president buiten Washington had genomen was afgelopen; het lange respijt dat het land had genomen van de geschiedenis beloofde nog wel even door te gaan.

En nu had die geschiedenis ons getroffen als een bom, God weet hoeveel duizenden mensen de dood in jagend. Ik rende naar de televisie. En daar was het: de ergste misdaad ooit op video vastgelegd.

Opeens herinnerde ik me dat ik geacht werd de Potomac River over te steken om te lunchen met een vriend in het Pentagon. Ik belde zijn kantoor om af te zeggen: niemand, zo dacht ik zonder veel profetische gaven, zou vandaag van zijn bureau af komen. De assistent van mijn vriend beantwoordde de telefoon. Ik begon te zeggen dat iets verschrikkelijks was gebeurd in New York, dat we allemaal op onze post moesten blijven … maar ze stopte me. ‘Ze evacueren het gebouw’, zei ze grimmig. ‘Ik kan niet praten. We moeten weg.’

Ik zette het geluid van de televisie weer aan. Nu deden ze verslag van een derde vliegtuig dat het Pentagon had getroffen – een autobom werd gerapporteerd van het State Department – op de National Mall [het stuk wandelpark tussen het Witte Huis en Capitol Hill] zouden vuren branden. Mijn vrouw belde opnieuw, nu kortaf en emotioneel. ‘Het Witte Huis is het volgende doelwit! Je moet daar weggaan – wacht niet, ga asjeblieft snel!’

Ik voelde een golf van … wat? Oorlogsstemming? Koppigheid? Ik weet alleen dat mijn oren gloeiden. ‘Nee,’ zei ik standvastig. ‘Nee! Ik ga niet weg!’ Ik klikte mijn telefoon uit, klaar om … nou ja, ik weet niet wat ik klaar was om te doen – dat wat speechschrijvers doen in oorlogstijd. Typen, veronderstel ik – maar dan met extra patriottisme en energie. En precies op dat moment bonkte een agent van de Geheime Dienst op mijn deur, roepend: ‘Iedereen moet dit gebouw nu verlaten – dit is een order – iedereen moet nu weg!.’ Een gezicht dook op in de deuropening: ‘Jij daar! Weg – nu! Nu.’

Mijn heroïeke moment had minder dan twee minuten geduurd. Ik liep de gang in. De betegelde gangen van het Executive Office gebouw zijn breed genoeg en hoog genoeg voor een paardenrace. Het maakt niet uit hoeveel mensen er rondlopen, de gangen zien en klinken altijd half leeg … maar niet op die dag. Kleine stromen van klikkende voeten kwamen samen in rivieren van voetstappen en daarna in een stortvloed. ‘Niet rennen’, riepen de bewakers en de vloedgolf vertraagde. We stroomden door de hoge, bewerkte eiken deuren de avenue op tussen ons gebouw en de westvleugel van het Witte Huis en kregen daar gezelschap van een nieuwe stroom secretaresses en stafleden.

Opeens veranderden de bewakers van gedachten. ‘Rennen,’ riepen ze nu. ‘Dames, als u met hakken niet kunt rennen, schop die schoenen weg.’

De noordwest hekken van het Witte Huis werden opengegooid en we renden allemaal naar buiten. Meer bewakers stonden op Lafayette Square. ‘Doorlopen, doorlopen!’ De kantoren in de huizen langs de westkant van het pleintje stroomden leeg in de menigte. ‘Stop niet!’

We renden langs de standbeelden van graaf Rochambeau, de held van Yorktown, en generaal Steuben, die Washingtons leger drilde. We renden langs Andrew Jackson op zijn paard Sam Patch. We stopten uiteindelijk aan de zuidkant van H Street. ‘Doe je identiteitskaarten af,’ riep een andere bewaker, en we trokken de blauw of oranje geplastificeerde kaarten over ons hoofd die ons een doelwit maakten voor scherpschutters. En daar stonden we dan: verbannen van onze kantoren, gestript van onze identiteit, hulpeloos en radeloos.

[…]

De menigte stafmensen hing doelloos rond in de straten. Senior mensen van de Nationale Veiligheidsraad, assistenten van de president en geüniformeerde mensen stonden op de trottoirs, steeds meer weer de knoppen van hun gsm indrukkend zonder contact te krijgen, of als ze contact kregen het weer verliezend, onzeker waarheen te gaan of wat te doen. De rampenplannen van het Witte Huis dateerden uit de tijd van de koude oorlog en waren bedoeld om de president, de vice-president en een handvol topassistenten te beschermen tegen een atoomaanval. De rest van de staf, zo werd zonder ophef verondersteld, zou opgaan in radioactief stof.”

 

Een deel van de staf vindt onderdak bij het American Enterprise Institute, de vice-president en de veiligheidsadviseur Condoleeza Rice zitten in de bunker onder het Witte Huis en de president en zijn directe staf vliegen westwaarts in de Air Force One.

 

“De president was aan het voorlezen aan een tweede klas van de lagere school in Sarasota, Florida, toen Card [Chief of Staff Andy Card] in zijn oor fluisterend bevestigde dat de vliegtuigcrashes in New York City terroristische aanvallen waren. Hij maakt zijn voorleessessie af en liep daarna op klaarstaande microfoons af. Een zin oppikkend die zijn vader tien jaar tevoren had gebruikt, verklaarde Bush dat terrorisme tegen de Verenigde Staten ‘would not stand’.

Het is moeilijk te regeren in een tijd van instant uitzendingen. Er waren geen microfoons om iedere trilling in de stem van Abraham Lincoln vast te leggen toen Fort Sumter werd aangevallen; we kunnen niet Franklin Roosevelts gezicht bestuderen voor tekenen van onzekerheid in de seconden na Pearl Harbor. Er zou veel kritiek zijn op de ogenschijnlijke disoriëntatie en het ongemak van Bush in de eerste uren na de aanval. Nou ja, wie had daar die dag niet last van? We leven in een tijd van directe media en we hebben geen keuze dan om het volgens hun regels te spelen – en die regels zouden Bush nogal ruw behandelen van zijn eerste opmerkingen die ochtend tot hij ’s avonds terugkeerde in Washington.

De president gaf Air Force One opdracht om zo snel mogelijk terug te vliegen naar Washington. Maar toen het vliegtuig de stad naderde, kreeg de Geheime Dienst informatie die deed vermoeden dat het vliegtuig zelf ook doelwit was. Pas dagen later zou die informatie vals blijken. En dus werd het enorme vliegtuig teruggestuurd naar Barksdale Air Force Base in Louisiana. De president stapte daar uit om een geschokte en verschrikte natie toe te spreken: ‘De vastberadenheid van onze grote natie wordt op de proef gesteld,’ zei hij. ‘Maar maak geen fout: we zullen de wereld tonen dat we deze proef kunnen doorstaan. God zij met u.’

De woorden waren juist en geruststellend. De beelden niet. Luchtmachtbases hebben geen televisiestudio’s en de president was gedwongen om zijn boodschap op te nemen in een kale kamer met een rommelige digitale verbinding. Hij klonk en zag eruit als opgejaagd wild, niet als de jager.”

 

Later die middag bereikte Bush toch Washington D.C. en die avond hield hij een toespraak vanuit het Oval Office. Volgens Frum kunnen de oratorische kwaliteiten van Bush vergeleken worden met die van Kennedy, ten minste in die zin dat hij contact wist te maken met het publiek.

 

“John F. Kennedy’s prachtige redes klinken veertig jaar later nog steeds door; wat Bush zei in de tien dagen na de terroristische aanvallen transformeerde zijn leiderschap – en zou wel eens net zo lang kunnen duren. Maar het begin beloofde niet veel. Toen Bush klaar was met zijn toespraak tot de natie op die avond van elf september, stonden Scully, McConnell en ik [allemaal speechwriters] op van de bank in het kantoor van Gerson en zeiden welterusten tegen elkaar – niets meer dan welterusten want meer viel er niet meer te zeggen.

[…]

De woorden die wij samen hadden geschreven waren verworpen en vervangen door Karen Hughes [de communicatieadviseur van Bush]. Machiavelli zegt ergens dat het de universele tragedie van de mens is dat de omstandigheden veranderen, maar hij niet. Dat kon ook worden gezegd voor Hughes. Zij had Bush geholpen twee keer gouverneursverkiezingen te winnen en daarna de presidentsverkiezingen door hem de politieke taal van de jaren negentig te leren. Maar het land was in de afgelopen uren meer veranderd dan in de tien jaar tevoren en de politieke taal van de jaren negentig was nu zo dood als een pier.

Bush sprak vanuit het Oval Office – de eerste keer in zijn ambtstermijn. Hij opende met een knarsende conversatie-achtige begroeting: ‘Goedenavond’. Zijn uitdrukking was ook helemaal verkeerd: hij probeerde een halve glimlach toen hij goedenavond zei en de hele uitzending door was er iets zwaks en aarzelends in de manier waarop hij zijn kaak zette. Bush kauwde soms op de binnenkant van zijn lippen als hij nerveus was en dat veroorzaakte dat zijn mond bewoog terwijl die vast en hard zou moeten zijn.”

 

Frum kritiseert de speech in alle opzichten.

 

“Het land was verdoofd, dodelijk verschrikt, razend en klaar voor een oorlog tegen alles en iedereen die iets met de aanval te maken had. Maar de speech van Bush was niet een oorlogsspeech. Het was een haastig gereviseerde compassionate conservative speech. … Ik kon zien hoe de burgers zouden denken: Bush was een aardige vent, een prima president als het vrede is en rustig; maar dit was oorlog, echte oorlog, en hij had de hele dag lang geen enkele indicatie gegeven dat hij klaar was voor deze vreselijke nieuwe verantwoordelijkheden.”

 

De president krijgt een nieuwe kans bij de eredienst in de Washington Cathedral. Na die dienst gaat hij naar New York, naar Ground Zero.

 

“De grote gift van Bush aan het land na elf september was zijn kalmte en zelfbeheersing. Zijn toespraak op de avond van de elfde was mislukt doordat hij er niet in slaagde om zijn boodschap van kalmte samen te voegen met de juiste gevoelens van woede en vastbeslotenheid. Maar toen hij in de dagen daarna zichzelf toestond die oorlogsemoties te verwoorden, kwam zijn instinctieve gematigdheid hem goed van pas. Hij leek niet de woede te voelen van de rest van het land maar de stille vastbeslotenheid dat hij wist hoe het aanvoelde. Hij maakte duidelijk aan zijn schrijvers dat hij geen woorden zou uitspreken van wraakzucht of woede.

[…]

Die eredienst was de eeste keer dat de natie een nieuwe Bush zag. Een paar uur later kwam de tweede keer – en deze keer was het een totaal spontane bijeenkomst. Direct na de dienst vloog Bush naar New York. Hij had eerder willen gaan maar de overbelaste stad kon er niet een bezoek van de president bij hebben.

[…]

Burgemeester Giuliani en gouverneur Pataki vergezelden Bush in de helikopter naar de Wall Street heliport bij de East River, vandaar reden ze in een streng bewaakte stoet naar Ground Zero. Overal langs de korte route stonden reddingswerkers, politiemannen, brandweerlieden en medisch personeel die luid juichten, met vlaggen zwaaiden en riepen: ‘USA! USA!’ Giuliani wees naar buiten: ‘Ziet u die mensen die u toejuichen?’, vroeg hij Bush. ‘Geen van hen heeft op u gestemd.’

Bush stapte de limousine uit en liep rond over de ruïne. Hij was informeel gekleed in een beige windbreaker. De grond was nog steeds aan het schuiven en instabiel. Er waren geen voorbereidingen getroffen om Bush te laten spreken: het plan was om later die dag wat te zeggen op een bijeenkomst met families van vermisten in het Javits Convention Center, verderop in de stad. Op Ground Zero was er geen microfoon, geen geluidssysteem. Bush had geen aantekeningen. Maar de menigte werkers omringde hem, geëmotioneerd en Bush besloot dat hij wat moest zeggen. Iemand gaf hem een megafoon. Een gepensioneerde brandweerman, Bill Beckwith, klom op een vernielde brandweerwagen en sprong op en neer om te kijken hoe sterk hij was. Bush klom erop, naast hem. Hij gooide een arm om Beckwiths schouders om zich in balans te houden – en liet hem daar. Hij begon te spreken, de werkers vertellend dat de hele natie bad voor hen en voor de stad New York. Maar zijn mond was te dicht bij het mondstuk en het geluid was onduidelijk. Iemand riep: ‘We kunnen u niet horen!’. Bush hield de megafoon weg van zijn gezicht en antwoordde met een typische Bush grap: “Nou, ik kan júllie horen!’. Daarna stond zijn gezicht weer serieus.

‘Ik kan jullie horen. De rest van de wereld hoort jullie. En de mensen die deze gebouwen hebben vernietigd zullen spoedig horen van ons allemaal.’ Nu liet de menigte een donderende schreeuw los. USA! USA! USA!

In de kathedraal had Bush gesproken in de hoge taal van de Amerikaanse geloofstraditie. ‘Tegen ons wordt oorlog gevoerd in het geheim, door bedrog en door moord’, had hij daar gezegd. Hij beschreef de moordenaars als de ‘evil ones’. In een land waar bijna tweederde van de bevolking gelooft in het bestaan van de duivel, stelde Bush Osama Bin Laden en zijn bende letterlijk gelijk met satan.

Nu, in New York, sprak hij gewoon, de simpele taal van de frontier. De eerste taal verzekerde de burgers dat de oorlog zou worden gevochten voor gerechtvaardigde doelen. De tweede beloofde dat hij zou worden gevochten met beslissende methoden. Maar wat waren die doelen? En wat zouden die methoden zijn? Dat waren de vragen waarop het land nog steeds de antwoorden moest afwachten.”

 

Bedachtzaam vergrootte Bush de druk op Afghanistan, dat onderdak had geboden aan Osama Bin Laden en zijn terroristen. Toen de Afghanen recalcitrant bleven, stuurde hij het Amerikaanse leger erheen om Al Qaida uit te roeien. Dat lukte maar gedeeltelijk, Bin Laden en de leiding van de Afghaanse regering, de Taliban, ontsnapten naar Pakistan. Toen de regering Bush voorjaar 2003 Irak aanviel, verslapte de interesse in Afghanistan. David Frum schreef in 2002 de kreet ‘as van het kwaad’ in de State of the Union die Bush dat jaar uitsprak, de eerste stap op weg naar het opbouwen van een oorlogsverklaring tegen Irak.

 

Bron

The Right Man. The Surprising Presidency of George Bush. An inside account door David Frum (2005)