1969
Het einde van de jaren zestig
Eventjes, in die mooie Summer of Love van 1967 leek de alternatieve jeugdcultuur een nieuwe wereld te brengen. Met bloemen in het haar gingen jongeren naar San Francisco en luisterend naar psychedelische muziek van de Grateful Dead, de Doors en Jefferson Airplane, zetten ze de boze buitenwereld van Vietnam en rassenrellen van zich af. De zomer verliep snel in smerigheid, geweld en onverschilligheid. Het dieptepunt, je zou kunnen zeggen het eindpunt van de jaren zestig, was het gratis optreden van de Rolling Stones in Altamont, net ten noorden van San Francisco. Todd Gitlin verwoordt de desillusie van een generatie.
“Woodstock, het driedaagse popfestival dat in augustus was gehouden, was het lang uitgestelde Festival of Life geworden. Dat zeiden niet alleen Time en Newsweek maar ook alternatieve vrienden die de totaal verstopte wegen naar de festival hadden overwonnen en gevoeld hadden dat hier de nieuwe samenleving door zijn geboortepijn ging, een half miljoen man sterk, stoned en gelukkig op dat modderige weiland ten noorden van New York City. Als de jeugdcultuur te sentimenteel was om een volksleger te worden [een verwijzing naar de Weathermen, een revolutionaire beweging die hoopte de samenleving als geheel te veroveren maar uiteindelijk alleen dood en verderf zaaide], dan was het toch op zijn minst een verlichte eerste variant van de coöperatieve samenleving, Abbie Hoffman’s ‘Woodstock Nation’, People’s Park met hoofdletters, die mogelijke en aanstaande ‘good society’ dat als ideaalbeeld zou dienen om de politici eerlijk te houden. [People’s Park was de bezetting van een stukje grond in het centrum van Berkeley, Californië, waar studenten in 1969 slag leverden met het establishment.] Toen de Rolling Stones dus aankondigden dat ze hun eigen gratis concert zouden geven aan de Westkust, in Altamont, in de buurt van San Francisco, moest ik erheen.
Het verhaal is al vaak verteld hoe in Altamont, temidden van driehonderd duizend fans, de Hell’s Angels die dienst deden als half officiële bewakingsdienst, hun messen plantten in een jonge zwarte fan die een blanke vriendin bij zich had en het lef had de Angels te beledigen (door te dicht bij hen te komen, of bij hun motoren, of bij het podium), en die daarna, op een zeker moment, een pistool trok – alles terwijl Mick Jagger Under my Thumb zong. Ik hoorde die nacht van de moord, op de radio, omdat ik al was weggegaan voor de Stones opkwamen. Tegen de tijd dat ik vertrok, laat in de middag, voelde Altamont al aan als de dood. Het klinkt misschien mystiek, maar ik was niet de enige die zich bedrukt voelde door de algemene sfeer; een leidende activist uit Berkeley vertelde me dat hij een LSD trip had genomen op Altamont en het inzicht had gekregen dat ‘iedereen dood was’. Het waren niet enkel de Angels die mensen op en rond het podium heen en weer duwden, die fungeerden als engelen des doods. Achter het podium liepen hordes Aquarians [hippies] rond die doktoren lastig vielen die hielpen mensen terug te halen uit een slecht gelopen trip. Op de wat afgelegen heuvel waarop ik zat, krioelden de gedrogeerde fans over elkaar heen om wat dichter bij de ‘groovy music’ te komen.
Naderhand was iedereen met afschuw vervuld en vol van heilige verontwaardiging. Maar wie of wat precies was hier de fout ingegaan? Op een heel praktisch niveau waren er ruzies over de filmrechten; hebzucht had zeker een rol gespeeld bij het niet tot stand komen van behoorlijke voorbereiding. Maar het effect was dat de zeepbel van de illusies die de jeugdcultuur over zichzelf had uiteen spatte. De Rolling Stones waren bepaald niet de eerste countercultuur helden die eer betoond hadden aan de Hell’s Angels. We waren getuige geweest van het uiteenspatten van de fameuze collectiviteit van een generatie in duizenden brokstukken. In het middelpunt van de aandacht staan bleek gewoon een drug te zijn als alle andere. De fans uit de suburbs die onnadenkend elkaars uitzicht verpestten en hun rug toekeerden aan mensen met een slechte trip waren geen culturele revolutionairen. Wie kon nog langer de illusie koesteren dat deze honderdduizenden verwende popsterren-idoliserende kinderen van de Lonely Crowd de brengers zouden zijn van een nieuwe samenleving? [The Lonely Crowd was een sociologisch boek uit de jaren vijftig dat de toenemende individualisering bloot legde.]
Toen ik die nacht in bed lag, kreeg ik een paniekaanval die zo sterk was dat het voelde alsof mijn geest bezig was zich los te maken van mijn lichaam. Te veel Altamont, te veel slechte politiek, te veel drugs telden bij elkaar op tot een slechte ‘set’ en een nog slechtere ‘setting’. Een paar dagen later schreef ik, angstig en trillend, een stuk voor de Liberation News Service onder de titel ‘The End of the Age of Aquarius’. ‘Als er zoiets bestaat als slechte acid’, vroeg ik, ‘waarom helpt deze vervuilde cultuur, wier claims vaak gebaseerd waren op de goede kwaliteiten van drugs, niet zijn eigen broeders en zusters? Waarom laten de undergroundkranten het over aan de media-verdovers om de schadelijke kanten van slechte drugs te betreuren? … Vrijheid bleek, alles bij elkaar, een kijksport. …’
De door sterren verdwaasde menigte ‘was inderdaad ‘turned on’, maar niet op elkaar, niet op de gezamenlijke mogelijkheden, maar op de hoofdprijs, de gemakkelijkste weg van allemaal: de ‘goede trip’. De ‘age of Aquarius’ werd uitgevonden door dezelfde overdrijvers die geloven dat de televisie het ‘wereldwijde dorp’ uitvond. Misschien deed ze dat, maar het was dan wel hetzelfde smerige oude dorp dat Sinclair Lewis al het graf in schreef, een stad van kleinhartige roddel en stille wanhoop.’ Ik vroeg me af ‘of de jeugdcultuur iets anders zal achterlaten dan een markt’.
People’s Park, al was het niet in de buurt van een paradijs, was toch tenminste een poging geweest iets te scheppen; Altamont – zelfs Woodstock – was een rituele viering gewijd aan de consumptie.”
Altamont zette een dikke uitroepteken achter de jaren zestig. De baby boom generatie zou net zo materialistisch, zelfzuchtig en kortzichtig blijken als de generaties waartegen ze zich afzette. De jaren zestig waren begonnen met hoop en verwachtingen, met het aantreden van John F. Kennedy en het breken van de saaiheid van de jaren vijftig, ze eindigden met moorden, rellen, oorlog, drugsmisbruik en de conservatieve restauratie later in de eeuw. Nog steeds worden Amerikaanse verkiezingen uitgevochten over de restanten van de jaren zestig: Vietnam, hippies, drugs en hedonisme.
Bron
The Sixties. Years of Hope, Days of Rage door Todd Gitlin. Bantam Books, (1987)