Meteen na Pearl Harbor onderkende Alistair Cooke, toen de correspondent voor het Engelse dagblad The Guardian , dat er een groots verhaal zat in de Amerikaanse overschakeling naar een samenleving in oorlog. Hij reisde het hele land door en liep in Californië aan tegen de gedwongen internering van alle Japans-Amerikaanse burgers in de kuststaten. De Japans-Amerikanen moesten al hun bezittingen achterlaten en vaak tegen bodemprijzen verkopen, om zich te melden met minimale persoonlijke eigendommen. Ze werden afgevoerd naar snel opgebouwde kampen in de desolate woestijn van Californië, in de regenschaduw van het Sierra gebergte, niet ver van Death Valley.
In het na zijn dood gepubliceerde American Journey beschrijft Cooke die ervaring met Amerikaanse concentratiekampen.
“Rijdend door de uitgestrekte suburbs van Los Angeles kon ik onmogelijk de weerzin ontlopen of vergeten van Angeleno's tegen hun eigen Japanners. De Santa Anna Racetrack was omgebouwd tot een opvangcentrum voor duizenden Japans-Amerikanen die opeens waren geconfronteerd met hun status van krijgsgevangene. Langs de autowegen en langs de kalme straten zag je keer op keer borden, ‘Trucking bedrijf te koop', ‘Tuincentrum, twintig jaar oud, moet verkopen.' Ondernemende blanken namen voor een prikje boerenbedrijven over. Een Japanse familie, geconfronteerd met het vooruitzicht van een gedwongen deportatie naar de High Sierras voor het einde van de week, bood me een 1942 Buick De Luxe voor 500, misschien 400 dollar. Zij waren de laatste Japanners die ik aan de kust zag. In tegenspraak met de angst van de dagbladen die hen een ‘dreiging' noemden, en de onheilspellende verklaringen van Luitenant Generaal De Witt, die het commando voerde over dit oorlogsgebied, hoorde ik gemengd commentaar over hen. Steeds als de spreker vermoedde dat hij sprak voor publicatie, of als typische bewoner van zijn gemeenschap, nam hij een houding aan waarvan hij dacht dat die oprecht, no-nonsens Amerikaans was en verklaarde dan met wat schrille gespierdheid, ‘het zijn [zijn] slechte mensen. Welzeker, een aantal van hen verdiende kapitalen terwijl goede Amerikanen in de bijstand terecht kwamen. We waren altijd te zachtaardig voor hen. Nou, ik denk dat ze hebben gekregen waar ze op konden wachten. De Witt heeft gelijk. Ze kunnen niet vertrouwd worden.'
Bij sommige mensen waarvan je beter zou verwachten, was deze houding bevroren in een koud vooroordeel: zo zei een gebruinde man in een bus ‘Ik geeft er niets om of ze hier zijn geboren of niet. Een Jap is een Jap.' Een olieboer deed het zo af: ‘Jappen hebben nooit geleerd om naar olie te boren.' Maar er waren anderen met wie ik sprak, taxichauffeurs, persoonlijke vrienden, zakenlui die off the record spraken, mensen die zich schaamden of sceptisch toonden of emotieloos waren: ‘Persoonlijk vond ik dat het aardige mensen waren, schoon, ondernemend, en ze konden de meesten van ons nog wat bijbrengen als het ging om het bebouwen van marginale grond. Nou, het heeft zo gemoeten, neem ik aan. Maar ze hebben het kwaaie eind van de stok gehad.'
Of het wel of niet heeft gemoeten is een oordeel dat, wellicht al te gemakkelijk, kan worden overgelaten aan de historici. Wat een reiziger zag was het onmiskenbare feit dat een Amerikaanse burger werd behandeld als een speciaal soort Amerikaan, wier vrijheden onder de wet alleen konden worden toegestaan in een kampement met gewapende bewakers. Het was niet bepaald een plezierige gedachte, maar je kon er ook ongerechtvaardigd sentimenteel over worden. Het leek een goed idee om te gaan kijken wat er was gebeurd met de Japans-Amerikanen en te weten te komen hoe hun nieuwe thuis eruit zag, of een ‘ relocation center ' ook een concentratiekamp kon zijn.
De rit van Los Angeles naar Manzanar is, onder de juiste omstandigheden, een van de mooiste en meest dramatische van de staat. Die omstandigheden zouden zijn een lentedag, plezierig gezelschap, veel tijd en natuurlijk het recht om terug te gaan. Geen van deze omstandigheden was aanwezig voor de duizenden Japans-Amerikanen die aan het begin van maart 1942 met twee dekens en een paar door het leger bepaalde persoonlijke bezittingen bij het aanbreken van de dag in een lange rij auto's noordoostelijk op de US 6 reden naar de droge valleibodem van de High Sierras. Ze passeerden de donkere paarsblauwe schaduwen van de Tehachapi Mountains, reden door Red Rock Canyon, over een plateau van creosoot bosjes en de doornige kruisen van de Joshua Trees, over kale vlakten waar de stroken zand in de namiddagzon pijnlijk zijn aan je ogen als getrokken zwaarden, en ten slotte door Lone Pine naar Manzanar. Torenend over dit landschap stond de glinsterend koude Mount Whitney. En als de gedachte aan deze grimmige berg als hun ochtendwaker hun stemming zou verbeteren, dan toonden de verlaten boerderijtjes naar Manzanar dat hun thuis een vallei zou zijn zo droog als oude chocolade en kolkend met dwarrelzand.
De eersten waren koks en klerken, en zij arriveerden in raamloze, onverhitte keten. Na verloop van tijd bouwden werklieden wat de permanente behuizing zou worden van de geëvacueerden – lange, kale slaaphuizen voorzien van teerpapier, ieder verdeeld in vier appartementen met verschuifbare wanden voor grote en kleine gezinnen. Aan het eind van elk blok lag een gemeenschappelijke wasserij en een recreatieruimte.
De meeste Zuidcaliforniërs dachten dat al deze verjaagden arme arbeiders of werkers in tuincentra waren die behoorlijk welvarend waren, rijk zelfs. Maar het ging om allerlei soorten mensen. Slechts vijftien procent van hen waren landarbeiders, de rest huisvrouwen, klerken, juristen, verpleegsters, tekenaars, jongens- en meisjesstudenten, naaisters, vroedvrouwen, serveersters, meubelmakers, huisjongens, kleermaaksters, barlieden, technici, twee of drie hoog aangeschreven wetenschappers en top plantenfysiologen. Ze hadden heel weinig tijd om een faire prijs te krijgen voor wat vaak hun levenswerk was. Speculanten deden goede zaken met gereedschap en machines, namen huurcontracten over, kochten irrigatiemateriaal tegen absurd lage prijzen. Maar de Federal Reserve Bank stuurde zijn agenten naar de kuststreek en deed behoorlijk goed werk in het bevriezen van tegoeden en eigendommen die de Japanners bevriezen wilden. Daarmee kwam een einde aan de impulsieve winstjacht van de speculanten, die opeens bezit in handen hadden dat ze niet mochten verkopen.
Het menselijke probleem was wat ze met hun tijd moesten doen. Ze moesten, net als de eerste kolonisten, een samenleving opzetten maar zij wisten dat het een speelgoed samenleving zou zijn, een namaak gemeenschap die niet zijn vaardigheden en kunde mocht meten met de echte samenleving buiten het prikkeldraad. De drie groepen in het kamp reageerden typisch.
De oude lui, de Issei (geboren in Japan en daar opgegroeid) zaten bij elkander, bitter gefrustreerd over het Amerikaanse avontuur waarvoor ze hun hele leven gezwoegd hadden. Hun enige wraak was om de gezinseenheid dichter naar een traditioneel Japans patroon te leiden – het laten herleven van oude gewoonten, spelen, geloofsrituelen, zelfs te hopen dat ze nu eindelijk de oude kleding konden dragen die ze hadden bewaard.
Maar tegenover hen stonden hun totaal geamerikaniseerde kinderen, de grootste groep, de Nisei , de eerste generatie Amerikanen, hier geboren, opgegroeid en opgeleid. Je kon nauwelijks een meer typische groep gemakkelijke, oneerbiedige Amerikaanse high school kinderen vinden – kauwgumkauwend, hun favoriete radio komieken na-apend, strips lezend, feesten organiserend, mensen die een sociaal bureau op wilden zetten, een tijdschrift, een dansclub, alles deden om te pretenderen dat het leven normaal was.
En er waren de Kibei , de jonge minderheid van Japans-Amerikanen die hier geboren waren maar in Japan waren opgeleid, trots op hun problemen met de Engelse taal, meestal slimmer en eenzamer en meer doelgericht dan dezelfde generatie van Nisei die ze tolereerden en in het geheim verafschuwden.
[…]
Binnen een week had het leger het kamp geholpen met de organisatie van zijn eigen politie en werkprojecten. Binnen een maand was een van de teerketen een ziekenhuis, met een kleine operatiekamer, een keurige sterilisatie kamer en een geduldige, geschoolde staf. Ze verwijderden een blindedarm. Ze maakten babyvoedsel klaar. Een kind werd geboren.
De Nisei organiseerden hun recreatieruimtes. Ze hielden verkiezingen voor blokleiders. Daarna voor assistenten. Ze waren van plan, op hun eigen naïeve manier, om een grondwet op te stellen en een basisorganisatie van hun nieuwe samenleving. Ze begonnen een krant en hun hoofdredacteur was een jonge vent, half Japans, half Iers. Hij had een broer die in een concentratiekamp nabij Tokio zat. En een andere broer in het Amerikaanse leger. Hij zag er Japanser uit dan Hirohito. Zijn naam was Joe Blamey.
In de lente van 1942 hadden ze een arm, dapper, deerniswekkend model opgezet van het soort van Amerikaanse gemeenschap waarin ze vrijwillig zouden willen leven en werken. Overal om hen heen schuurde en zeurde het zand.
[…]
Ik reed weg van Manzanar zonder enige trots voor wat we hadden laten zien bij het organiseren van de eerste gedwongen migratie van Amerikaanse burgers in de Amerikaanse geschiedenis – afgezien van de indianen. Hoe glibberig lijken de solide abstracties die we preken als je 6.000 mijl reist en democratie aantreft in een concentratiekamp.”
Het duurde onaangenaam lang voordat Amerika zich realiseerde dat ze de Japans-Amerikanen, voornamelijk staatsburgers, niet alleen groot onrecht had aangedaan maar dat ze ook de basisprincipes van haar bestaansgrond had geschonden. De paniek was groot, begin 1942, en het was beangstigend gemakkelijk om de burgerrechten te negeren. Natuurlijk kaarten de Japans Amerikanen hun zaak aan bij het Supreme Court maar dat besliste in 1944 dat de internering legitiem was. Op 21 november 1945 werd Manzanar gesloten. De bewoners kregen 25 dollar, een enkele reis met de bus en een paar maaltijden als ze minder dan 600 dollar bezaten. De meesten van de 110.000 bewoners waren alles kwijtgeraakt. Pas in 1988 erkende het Amerikaanse Congres het grove onrecht dat hier begaan was, nadat het Supreme Court in 1983 nog een rechtszaak voor schadevergoeding van de regering had verworpen.
Bron
Alistair Cooke's American Journey. Life on the Home Front in the Second World War . Door Alistair Cooke (2005)