James M. Cain was managing editor van de New Yorker toen producers in Hollywood hem uitnodigden om screenplays te komen schrijven in Hollywood. Dat werd geen succes en binnen zes maanden stond Cain op straat. Hij reed graag rond in Zuid-Californië om inspiratie op te doen voor freelance artikelen, onder meer voor het blad van zijn vriend bij de Baltimore Sun , de bekende journalist H.L. Mencken. Voor diens American Mercury schreef Cain het essay Paradise , gepubliceerd in maart 1933. Cain geeft een mooi beeld van Californië, op het breukvlak van zijn ontdekking als paradijs en zijn rol als belangrijkste staat van Amerika.
“Ik zal in dit stuk proberen een beoordeling te geven van het leven in Zuid-Californië, maar lijkt het me verstandig om voordat ik daaraan begin, u een idee te geven hoe deze plek eruit ziet. Als u bent zoals ikzelf was voordat ik hier aankwam dan heeft u zich een ietwat vertekend beeld gevormd uit Sunkist-advertenties, bioscoopnieuws, filmtijdschriften, brochures van de spoorwegen en dergelijke, en u zult daarvan af moeten komen voordat u kunt begrijpen wat ik hier probeer te vertellen.
Veeg dan, als u het kunt, het beeld weg van ‘land van zon, fruit en bloemen': die zijn hier wel maar niet met het welige, groene aroma dat u zich waarschijnlijk had voorgesteld. Een gevierde filmkomiek zei ooit ‘de bloemen ruiken niet maar de vrouwen wel' maar voor zover ik heb kunnen vaststellen geurt er helemaal niets. Veeg het beeld weg van het meisje met de rode wangen dat u toekijkt vanachter een bladerenwaaier van sinasappelbomen. Dat meisje is er, maar de droge lucht heeft alle rood uit haar wangen weggezogen; de sinasappelbomen zijn er, maar ze zien er niet zo uit: het hele plaatje heeft te veel pep, te veel leven en te veel water in zich.
Veeg de palmbomen weg die half zichtbaar zijn achter het tapdans podium. Palmbomen zijn er wel, maar ze zijn allemaal onecht, geplant door mensen die hechten aan de notie van een subtropisch klimaat en ze harmoniëren zo slecht met hun omgeving dat ze je blik nauwelijks vasthouden. Veeg de filmvilla's weg die zoveel indruk maken in de foto's. Ze zijn er wel, in elk geval in een plek die Beverly Hills heet, niet ver van Hollywood; maar ze zijn als de palmbomen, zo onwaarschijnlijk in hun omgeving dat ze de levenloosheid aannemen van filmdecors. Veeg bovenal het koele groen weg dat het belangrijkste deel lijkt van de brochures die de spoorwegen uitsturen. Veeg dat weg en houdt het weg.
Als u zover bent gekomen, kunt u heel grimmig beginnen met een woestijn. Hoe een woestijn eruit zag voordat de mens ingreep, kunt u zien als u hem volgt, de Mexicaanse grens over Lower California in, waar de mens kwetsbaar is en niet meer veranderingen aanbrengt dan absoluut noodzakelijk. Aan één kant kunt u een oceaan leggen, een vlakke, olieachtige oceaan die aait over zand en levenloos oogt afgezien van de enkele zeehond die zich af en toe door de golven wurmt, en bijna geen kleur. Aan de andere kant, een paar honderd kilometer landinwaarts, leg daar een stel bergen. Plaats tussen oceaan en bergen een stel hoge heuvels ogend alsof ze gedachteloos uit een gigantische suikerpot zijn geschept, en tussen de heuvels, brede, vlakke valleien. Geef zowel de heuvels als de vlaktes een grijze, zongebakken kleur; leg een paar plukjes droog gras op de heuvels en verspreid klonten onvolgroeide bomen, maar zorg dat de naakte aarde heen schijnt door alles wat erop groeit.
Nu bent u klaar voor het werk van de mens. Ik stel voor dat u het doet met waterkleuren, want als het hier en daar vlakt en een heel helder silhouet ontbeert, dan is dat zoveel te beter. De heuvels kunt u laten zoals ze waren. Voeg in de valleien, naast de klonten, wat bomen toe: een paar palmen, eucalyptussen, sinasappel, vijgen, granaatappel en andere soorten die weinig water nodig hebben. U kunt een paar stukken groen grasveld toevoegen, voorzien van sproeiers: een herinnering aan het feit dat de meest opmerkelijke prestatie van de mens in deze regio nog steeds is dat hij water heeft aangevoerd met een pijpenstelsel.
Okay, voeg wat huizen toe. De meeste zouden simpel wit gestuukt zijn met rode pannendaken, want de dominante architectuur hier is Spaans, al is het een soort bastaard-Spaans dat gecorrumpeerd is door iedere andere stijl op aarde en een paar stijlen die voordien nog niet bekend waren. Maar u kunt ook uw fantasie gebruiken en er een paar structuren uit de losse pols in gooien, gewoon om uw techniek te laten zien. Als u zich een benzinestation voorstelt, maak dan een replica van de Taj Mahal, getrouw nagemaakt in hout en pleisterwerk. Als u denkt aan een hot dog stand in de vorm van een hot dog, doe het, met patrijspoorten als ramen en een bord dat zegt ‘Alligator Farm'. Het maakt niet uit waarom een hot dog stand patrijspoorten zou moeten hebben of een verzameling krokodillen: het gaat ons hier om indrukken en aan dat deel komen we later toe.
Als u denkt dat een ijzerwinkel in de vorm van een vergulde theepot een aardig extraatje zou zijn, ga uw gang; tegen de tijd dat u hem hebt gebouwd zal het een autowasserij zijn, Auto's gewassen, 50 cent , maar laat hem gewoon staan. Misschien wilt u er een paar bouwwerken bij zetten in de vorm van citroenen, sinasappelen, pagoda's, iglo's, windmolens, moskees en kangaroehoofden, zonder u af te vragen wat die daar in vredesnaam zouden doen; als u er borden op aan moet brengen, zet er dan op ‘Te koop, goed geprijsd'. Voor de rest, lange rijen palen met elektriciteitskabels, een advertentiestaketsel uitgevoerd in papier maché, en de gebruikelijke bungalows en kantoorgebouwtjes. Het maakt allemaal niet veel uit, dus u verft alles in bonte kleuren en zorgt ervoor dat elke plek anders oogt dan de buren.
Neem u werkstuk nu naar buiten in het zonlicht van het middaguur, prik het op een bord en kijk ernaar. U zult merken dat er iets mee is gebeurd. In dat verblindende licht is al de kleur verdwenen die u er zo uitgebreid op heeft gesmeerd; uw bomen zien er niet uit als bomen, maar zijn scharminkels die nog niet 0,0001 procent bereiken van de hemel waarnaar ze reiken; uw groene grasvelden zijn nauwelijks zichtbaar en de druppels die u erop sprenkelt zijn een mistige aanfluiting van water; uw vrolijke gebouwen, in al hun artistieke misplaatstheid slagen er niet in de God van de grap te plezieren: alles wat resteert is de grijze, zondoorbakken kleur waarmee u begon.
Nou, dat is Zuid-Californië. Het belangrijkste dat u moet onthouden is het zonlicht en de enormheid van lucht en aarde die het verlicht: het zuigt de kleur uit alles dat het raakt, haalt het groen uit de bladeren en het sap uit de twijgen, het maakt dat mensen klein lijken en van geen belang. Het klimaat is ongeveer zoals het wordt verkocht: gematigd in de zomer, met koele avonden wanneer je vaak een open haard aanmaakt; bijna net zo gematigd in de winter, afgezien van de enkele nacht dat je verlangt naar de stoomhitte van het oosten. Het is eenvoudig zo dat het zonlicht alles de onbeweeglijke kwaliteit geeft van wat je ziet in de woestijn. En dat wordt natuurlijk enorm versterkt door de op elkaar lijkende seizoenen zelf. Niets verandert. De zomer volgt de winter zonder lente, de winter volgt de zomer zonder herfst. De citrusbomen bloeien en dragen allemaal op hetzelfde tijdstip fruit: je krijgt nooit de wilde weelde van bloesem die je ziet in West Maryland, als de appelbomen in bloei staan of de catharsis van stinkende, primitieve voldoening in Delaware als de tomaten de fabriek ingaan. Hier stromen de oliebronnen gewoon door, en dat doen ook de sinasappelbomen, dat doet alles. Het is angstaanjagend.
[…]
Er is hier geen beloning voor artistieke kracht, geen straf voor artistieke misdaad; er is niets dan een enorme, kosmische onverschilligheid en dat is het enige waar de menselijke verbeelding niet tegen kan. Hij verschrompelt, of gaat, fanaat om zichzelf te doen gelden, over in koortsige en idiote ondernemingen die reden, rijm noch doel hebben en die zelfs falen in hun enige bedoeling, aandacht trekken.
Welnu, in tegenspraak met het voorgaande is er, moet u, als u het leven gaat beschouwen dat u hier tegenkomt, wel degelijk toegeven dat er best wat voor valt te zeggen. Eerstens zou ik de onvoorwaardelijke vriendelijkheid en beleefdheid van de mensen noemen. Het is een andere vriendelijkheid dan elders, want in het algemeen omvat hij niet gastvrijheid. De man die alle mogelijke moeite doet om u te de weg te wijzen, zal u gewoonlijk niet in zijn huis uitnodigen; het is niet dat hij een reden heeft om u buiten te houden, het is vooral dat hij er simpelweg niet bij stilstaat.
Gastvrijheid komt, denk ik, als mensen wortels hebben geslagen; het gaat samen met trots over een huis, trots op je voorvaderen die dat huis hebben gebouwd, bewuste identificatie met een bepaald stuk grond. Deze mensen zijn, op de ene of andere manier, allemaal ballingen. Ze zijn hier recent aangekomen en hun harten zijn in werkelijkheid nog in de plaatsen van vertrek.
[…]
Met vriendelijkheid en beleefdheid zou ik voorop stellen hoe goed het Engels is dat hier wordt gesproken. De Oostelijke Amerikaan zal, bij eerste horen, het waarschijnlijk horen als de gladde praatjes van een verkoper. Ik denk dat dit komt omdat de taal die je hier hoort, zelfs van de meest gewone mecanicien, te welsprekend is om plausibel te lijken. Maar na een jaar luisteren ben ik tot de overtuiging gekomen dat de authentieke taal van deze regio gewoon goed Engels is en dat je het overal zult horen. Met dat goede Engels komt een ongewoon hoog niveau van onderwijs. Deze mensen lezen, ze weten wat er in de wereld omgaat, ook al hebben ze er rare ideeën over, waarover later meer. En ik mag hieraan toevoegen dat alles hier er meer opgeruimd uitziet dan waar dan ook. Afgezien van een paar Mexicaanse bouwvallen in elk stadje, is er hier geen ellende of smerigheid.
[…]
Vervolgens zou ik de dingen noemen die een effectieve gemeenschapsinspanning vereisen: scholen, wegen, gigantische waterprojecten, recreatie faciliteiten, en zo voort. Naar mijn mening zijn de scholen de beste in het land. De wegen zijn fantastisch. Ze lopen kilometers ver in alle richtingen, acht banen waar het verkeer druk is, met verlichting 's avonds, mooie bochten en gemakkelijke hellingen, wat niet gemakkelijk is aan te leggen gegeven het feit dat je nooit erg ver kunt gaan zonder een rug van bergachtige heuvels over te steken. Ze zijn natuurlijk niet enkel landschap: deze regio, meer dan waar dan ook, is afhankelijk van de auto zoals het veertig jaar geleden afhankelijk was van het paard.
[…]
Als u het mij vraagt dan houd ik het meest van de zwembaden. Waar je ook gaat, overal kun je zwemmen: schoon zwemmen, plezierig zwemmen, zwemmen georganiseerd door mensen die weten wat dat vereist. Je hoeft niet meer te doen dat er heen te rijden, een muntstuk neerleggen, een handdoek, zeep en zwempak krijgen, als je dat niet hebt meegebracht, en je kunt een duik nemen.”
Cain besteedt vervolgens een sectie aan wat hem niet bevalt. Onder meer het gevoel dat je aan het einde van de dag het gevoel hebt niets te hebben gedaan; het gebrek aan karakter van Zuid-Californië; het ontbreken van behoorlijk voedsel en, we spreken 1932, de afwezigheid van drank bij het eten. De geloofsgekken. Hij ziet echter een grote toekomst voor Californië.
“Laat me opnieuw benadrukken wat voor superieur menselijk materiaal hier te vinden is. Omstandigheden, vooral het feit dat er op het moment verdraaid weinig stimulerends voor hen te doen is, hebben deze mensen tot fantasieloze bezigheden gedwongen, maar ze zijn in staat om steviger stormen te weerstaan en als die stormen losbarsten, dan zullen ze indruk maken. Vergeet niet dat een meer selectief proces hun komst hierheen heeft beïnvloed dan elders. In het algemeen denk ik dat je kunt zeggen dat de meeste delen van Amerika aanvankelijk werden bewoond door mislukkelingen. Ze worden meestal ‘pioniers' genoemd maar dat eufemisme neemt niet weg dat ze het meestal behoorlijk slecht deden en regelmatig hun boeltje oppakten om te kijken of ze het ergens anders beter konden.
Maar dat is hier niet het geval. Zelfs met inachtneming van de gemotoriseerde zwerver en anderen van zijn soort die hier zijn gekomen, heeft de persoon die hier zijn bagage heeft uitgepakt en is gebleven meestal al wat eigen bezit. Soms een enorm vermogen, want er is veel grote rijkdom zichtbaar: ik hoop dat ik u niet het idee heb gegeven dat iedereen hier maar één stap voor ligt op de sheriff. Vaker was het een klein bezit maar in elk geval was het iets. De typische nieuwkomer hier heeft iets gekend wat sommigen als succes beschouwen en is hier om te genieten van het klimaat.
[…]
Ik zie niet goed waar onze samenleving heengaat. Daarom ben je als vanzelf gefascineerd als je naar een plek komt die niet alleen dénkt dat ze een lotsbestemming heeft maar zeker weet dát dit zo is. Deze plek wordt ooit leider in handel, kunst, citrusproductie, muziek, konijnen fokken, olieproductie, meubelmaken, walnoten telen, literatuur, olijfolie, korte en lange afstandsvervoer, kleimodelleren, esthetische criticisme, visuitvoer, kanarie kweken, toneelschrijven, scheepvaart, filmcreativiteit en dagelijks leven. Kort samengevat, dit wordt het paradijs op aarde. En als je dergelijke hoge ambities hebt, dan kun je best wel succes hebben: je weet het niet. Het is zich sterk bewust van de Oriënt en ook van Mexico; hier ontmoeten stromen elkaar die opwindende draaikolken gaan opleveren. Voor mij persoonlijk geldt dat, ook al was de eerste acte niet zo fantastisch ik niet wegloop van de show. Eén ding is zeker, binnen een paar jaar is dit het wijncentrum van de Nieuwe Wereld. U denkt dat ik daaraan zal willen ontkomen, niet? Het zal de zaken behoorlijk veranderen.
Nee, ik blijf. Het klimaat bevalt me prima.”
James Cain bleef inderdaad en schreef succesvolle ‘ hard boiled ' misdaadromans, waaronder The Postman Always Rings Twice (1934) en Double Indemnity (1938). Het Californië dat Cain zo mooi schetste in 1933 werd Amerika's rijkste en meest bevolkte staat. Tussen de Tweede Wereldoorlog en het einde van de jaren zestig was het inderdaad een soort paradijs. Californië vervulde een voorbeeldrol en kon bogen op een overheid die vervoer, onderwijs en publieke voorzieningen op een verstandige wijze aanpakte. De bevolking groeide van 5,6 miljoen tot 15 miljoen inwoners in 1960 en nog eens tot 35 miljoen in 2008. Te veel mensen om blijvend paradijs te kunnen zijn.
Bron
Paradise door James M. Cain. Gepubliceerd in The American Mercury , March 1933. Afgedrukt in Writing Los Angeles. A Literary Anthology , edited by David L. Ulin.