1920

Op 16 januari 1920 ging het 18 e Amendement op de Amerikaanse Grondwet in werking waardoor het maken, vervoeren en distribueren van dranken met meer dan 0,5 procent alcohol werd verboden. De Volstead wet was de uitvoeringswet waarin de regels voor de handhaving werden neergelegd. Het algemene verbod op alcohol was opnieuw een voorbeeld van de aanvechting van de Amerikanen om burgers te verplichten zich goed te gedragen – niettegenstaande hun instinctieve afkeer van overheidsinvloed. De drooglegging mag ook gelden als een voorbeeld van de neiging tot morele kruistochten.


Als dominee van het sociale evangelie was Charles Stelzle vooral geïnteresseerd in het helpen van vakbonden. Maar hij was ook een overtuigde voorstander van de drooglegging. In zijn boek Why Prohibition! probeerde hij de stelling te weerleggen dat drooglegging een inbreuk was op persoonlijke vrijheid – het zou immers het grotere goed van de samenleving dienen.

“De doctrine van ‘persoonlijke vrijheid' zoals die is toegepast op het gebruik van alcohol wordt door de drankwereld erg overdreven. Sterker, er is geen absoluut individueel recht om iets specifieks te doen, of iets specifieks te eten of te drinken, of om het gezelschap van je eigen familie te genieten, of zelfs te leven, als dat conflicteert met ‘de wet van publieke noodzaak.

Het is duidelijk dat naarmate de civilisatie zich ontwikkelt, de samenleving of de staat zwaardere verplichtingen zal leggen op alle individuen die deze staat maken, zelfs tot op het punt waarop iemands meest dierbare 'persoonlijke vrijheid' wordt opgeofferd. Want alleen zo kan de samenleving zelf alle individuen ten dienste zijn en ieder een grotere mate van leven en geluk geven.

[…]

Voor zover mogelijk wordt iedere redelijke stap gezet om te voorkomen dat mensen een misdaad plegen en als ze niet de heel redelijke wetten gehoorzamen die zijn opgesteld om mensen als geheel te beschermen, dan worden ze gestraft door zowel god als door de samenleving. Er was een tijd dat mensen oprecht geloofden dat ze het recht hadden om slaven te bezitten – omdat ze dachten dat het een kwestie van eigendom was, maar tegenwoordig weten we dat het ook een moreel vraagstuk is.

Er was een tijd dat mannen oprecht geloofden dat alles wat ze hoefden te doen om een vrouw te verwerven was een knuppel nemen en de vrouw van hun keuze op haar hoofd slaan en haar meesleuren, maar tegenwoordig – wel, vrouwen hebben er ook wat over te zeggen.

Er was een tijd dat mensen oprecht geloofden dat ze een absoluut recht hadden om met hun kinderen te doen wat ze wilden, maar nu onderkennen we dat kinderen eigen rechten hebben.

Slaven, vrouwen, kinderen: ze zijn allemaal rechthebbend geworden omdat we een nieuw idee hebben ontwikkeld over de rechten en plichten van mensen. Er is meer dan enkel eigendomsrecht. En daarom hebben de zwakkere leden van onze samenleving nu een betere kans.

Maar we vallen nog steeds terug op eigendomsrechten en de vraag naar persoonlijke vrijheid als we praten over de saloon en de drankbusiness. We vergeten dat in deze discussie plicht en opoffering het belangrijkste is – voor de zaak van de zwakkere leden van de samenleving – en we zouden bereid moeten zijn om onze rechten op te geven als het gaat om het welzijn van de hele mensheid.

[…]

Een van de vertegenwoordigers van de drankindustrie zei onlangs: 'Drooglegging is gebaseerd op het idee dat je iemands vrijheid kunt afnemen door de daad van een ander. De Drogen willen de samenleving organiseren volgens het principe van een gesticht. Is dat verstandig? Ze vinden een zieke man en willen iedereen dwingen de medicijnen te slikken. Ze vinden een man met krukken en willen iedereen dwingen om zijn hele leven krukken te gebruiken.' Hij ziet dat helemaal verkeerd. De drogen willen helemaal niet de samenleving organiseren als een gesticht; integendeel, ze zijn zo tegen gestichten dat ze daar niemand heen zouden willen sturen – zeker niet wegens drankmisbruik; en ze willen helemaal niet iedereen dwingen medicijn in te nemen -ze willen de ziekte uitbannen zodat niemand een medicijn nodig heeft. Ze willen helemaal niet iedereen dwingen met krukken te lopen – ze willen juist het kwaad uitbannen dat mensen noodzaakt krukken te gebruiken.

[…]

Als het produceren van sterke drank het leven van alle mensen verslechterd, en als het sociale en economische problemen schept die de beste dingen in het menselijk leven dreigen te vernietigen; als het de lichamen en zielen van mensen vernietigt en een kwelling wordt voor de samenleving, dan hebben we het recht om het verkeer in sterke drank te vernietigen – zelfs als dit enig ongemak zou geven voor relatief weinig mensen die staan op het uitoefenen van hun persoonlijke vrijheid. We accepteren dit principe voor elke andere verhouding in het leven – waarom niet voor de drankindustrie?”

Al snel bleek het overtreden van de drankwetten een nationale sport. Nog afgezien van de opkomst van de drankmaffia, leidde het tot een erosie van het gezag van rechtsregels in het algemeen. President Warren Harding zei er op 15 april 1922 dit over:

“Er wordt een hoop gepraat over de oorzaak van de spirituele demoralisering van de gemeenschap en het is populair om dat toe te schrijven aan de abnormale omstandigheden die het gevolg waren van de oorlog. Maar in werkelijkheid is de oorlog helemaal niet de schuld. Al voordat de oorlog begon of aan de horizon stond, zagen we een tendens naar een zekere morele laksheid, een verschuiving van standaarden, een verweking van onze strengere karaktertrekken. Ik denk dat we er goed aan doen om die intellectuele en morele ontwikkeling van de gemeenschap te onderkennen. Het zou een grote fout zijn om te veel vertrouwen te hebben dat dit maar een tijdelijk en voorbijgaand aspect is. […]

Datgene wat het respect voor de wetten van het land ondermijnt is de algemene neergang van sociale organisatie. Als mensen die te boek staan als leiders, als richting gevende invloeden, als gerespecteerde en respectabele leden van de gemeenschap in hun eigen gemeenschappen bekend worden vanwege hun verzet tegen een bepaald deel van de wet, dan moeten ze niet verbaasd zijn als hun voorbeeld wordt gevolgd door anderen, met het resultaat dat nu de wet in het algemeen wordt gezien als een vervelende en onredelijke beperking op de vrijheid van het individu.”

Clarence Darrow was een prominent jurist en activist voor burgerrechten, rationeel denken en moderniteit. Hij was de verdediger van John Scopes in het beroemde Apenproces van 1925, toen de onderwijzer Scopes door Tennessee was aangeklaagd voor het onderwijzen van evolutieleer. Darrow was ook een fel tegenstander van drooglegging. In augustus 1924 schreef hij daarover een fel artikel.

“Het duurde maanden voordat de inwoners van de Verenigde Staten zich realiseerden dat het land drooggelegd was – althans theoretisch. Het 18 e Amendement en de Volstead Act werden opgelegd als oorlogsmaatregel, terwijl burgers met belangrijker zaken bezig waren en alleen een klein aantal fanatici Drooglegging belangrijk vonden. Terwijl de wetgeving werd voorgesteld, vochten onze jonge mannen in Frankrijk en was het hele land meer met zijn gedachten bij de oorlog. Het was een goede tijd voor fanatici om hun werk te doen.

Maar dat is nu allemaal voorbij. Hoe het ook is gedaan en hoe weinig de mensen ook mogen hebben begrepen, feit is dat de Drooglegging vandaag is vastgelegd in de fundamentele wetgeving van het land en, belangrijker, dat vele mensen en machtige organisaties het hun plicht vinden om hem af te dwingen. De onmogelijkheid van de complete terugtrekking ervan begint nu pas te dagen voor het Amerikaanse volk.

Zelfs het aanpassen van de Volstead Act zou een politieke revolutie vereisen; terugtrekking van het 18 e Amendement is vrijwel onvoorstelbaar. Elf of twaalf miljoen kiezers, op de juiste manier verdeeld over de staten die van nature Drooglegging steunen, zullen het in de boeken houden.

[…]

De meeste wetten komen voort uit de levenswijze en gewoontes van mensen. Ze groeien uit tot normen en worden dan in wetten vastgelegd. Ze codificeren bestaande volksgewoontes. Zo nu en dan wordt dit natuurlijke proces veranderd. Een actieve minderheid, gedreven door geloofsfanatisme, politieke intolerantie of specifieke belangen, krijgt de kans een wet erdoor te drukken die niet zo ontstaan is. Deze wetten zijn vaak extreem arrogant en oppressief; ze schenden het geweten, de praktijken en de overtuigingen van een groot aantal van de burgers van een staat. Geen betere illustratie dan de Inquisitie.

[…]

Het is moeilijk een gedragsvorm te vinden die niet ooit met behulp van Blue Laws [anti-drank wetten] gepoogd is te reguleren of een uiting van plezier die niet met minachting werd bekeken of ronduit verboden. Ze verboden vrouwen om hun haar op zo'n manier op te steken dat ze aandacht zouden trekken, of om linten of zijde te dragen. Ze verboden om theaters te bezoeken; op zondag te reizen, behalve om naar de kerk te gaan; slapen in de kerk, het niet ter kerke gaan en het spelen van wat voor spel dan ook op zondag. Ze regelden het dieet van mensen en natuurlijk op zo'n manier dat je niet kon eten wat lekker was of duur. Kortom, ze voerden een wanhopige kruistocht tegen plezier. Hun theorie was dat goede mensen pas lol konden hebben na hun dood en hoe minder plezier ze hadden op aarde, hoe meer ze in het hiernamaals zouden hebben.

[…]

De meeste wetten verdwenen omdat mensen zich er niet aan hielden. Soms werden ze teruggetrokken, vaak bleven ze in de boeken staan. Het is niet de moeite ze in te trekken, ze zijn dood. De geschiedenis van ons verleden wordt zo meegezeuld in het heden. De Furgitive Slave Law werd nooit uitgevoerd in het noorden; er was meer nodig dan een wet om een humane blanke een zwarte terug te sturen naar slavernij.

[…]

Bijna al deze wetten zijn dood, ook al staan ze nog steeds in de boeken. Ze zijn dood omdat ze niet bij de tijd horen. Ze zijn nu niet deel van de gewoontes, leefwijze en mores van de mensen. Ze konden niet worden gehandhaafd. De manier om af te komen van een slechte wet, dat wil zeggen, een wet die irritant is voor het grootste deel van de bevolking, is niet door hem proberen in leven te houden maar door hem een natuurlijke dood te laten sterven. Het handhaven van een onpopulaire wet door drastische dreigementen, door het verhogen van de straffen, of meer wreedheid, is niet het toepassen van gerechtigheid; het is tirannie onder de vlag van wetten.

[…]

Het afdwingen van gehoorzaamheid van minderheden door middel van een strafwet omdat een kleine meerderheid bepaalde gezichtspunten blijkt te hebben is tirannie en kan alleen maar uitlopen op eindeloze wanorde en lijden. Als de voorstanders van drooglegging betogen dat alle wetten nageleefd moeten worden dan hebben ze het in werkelijkheid alleen over de wetten over drooglegging, niet over alle andere wetten die niet worden uitgevoerd. Zelfs de drastische Volstead Act kan het gebruik van alcoholische dranken niet voorkomen. Het aantal hectares met druiven is al sterk gestegen en met de vraag is de prijs omhoog gegaan [dranken van fruit en druiven vielen buiten de drooglegging]. De regering is bang om iets te doen aan de cider van de boeren. De fruitteler verdient goed. De madelief is nu de nationale bloem. Iedereen die alcoholische dranken wenst, leert nu razendsnel hoe je ze thuis maakt.

[…]

Een verstandige leider bestudeert de gewoonten en levenswijze van zijn volk en probeert de wetten en instellingen daaraan aan te passen, omdat hij heel goed weet dat andere methodes leiden tot geweld en kwaad; hij weet dat het passend maken van wetten voor mensen lijkt op het passen van kleren aan mensen. De mens komt eerst en zowel de wetten als de kleding moet hem aangepast worden. In plaats van hogere straffen die leiden tot meer wreedheid en een verdubbelde jacht op overtreders, zou hij een les moeten leren van Trajanus, de Romeinse keizer, zoals Plinius daarover schreef. Rond het jaar 112, toen de campagne tegen christenen in het rijk in volle gang was, schreef Plinius, toen de gouverneur van een provincie, aan Trajanus voor instructies hoe hij ze moest berechten. De keizer antwoordde: ‘Doe niet te veel moeite om ze te vinden.'

De drooglegging was een gigantische sociaal experiment dat faliekant mislukte. Het is waar dat drankgebruik na het opheffen van het 18e Amendement in 1933 nooit meer zo hoog is geweest als het voor 1920 was, maar de prijs in criminaliteit en georganiseerde misdaad was hoog. Darrow was te pessimistisch. De Amerikanen bleken redelijk snel bereid om dit hele gedoe weer op te heffen. Op 23 maart 1933 tekende Franklin Roosevelt een wet die de Volstead Act gedeeltelijk ophief en op 5 december 1933 werd het 21 ste Amendement geratificeerd dat het 18 e ophief.

Bron

Why Prohibition! door Charles Stelzle, New York (1918), pp. 71-77,80-81, 89.

The President's Appeal to Halt Law Breaking door Warren G. Harding, in de Literary Digest April 15, 1922.

The Ordeal of Prohibition door Clarence Darrow, American Mercury , August 1924.