Onder de kuststrook van Californië ligt de San Andreas Fault, een actief aardbevingsgebied. De beving die op 18 april 1906 San Francisco trof zou een kracht van 7,9 hebben gehad op de moderne Richter Schaal. De directe schade was groot maar het werd een ramp door de branden die drie dagen doorwoedden en een derde deel van de stad vernietigden. Jack London, een bekende journalist/schrijver, die vlak bij San Francisco woonde, werd door het blad Collier’s gevraagd om onmiddellijk verslag te doen.
“San Francisco is niet meer. Er is niets over van de stad dan herinneringen en een strip woonhuizen aan de rand. De industriële wijk is weggevaagd. Het zakendistrict is weggevaagd. Het uitgaanscentrum en de woonwijken zijn weggevaagd. De fabrieken en de opslagloodsen, de grote warenhuizen en de gebouwen van de kranten, de hotels en de paleizen van de rijken, ze zijn allemaal verdwenen. Het enige dat is gebleven is de strip woonhuizen aan de rand van wat eens San Francisco was.
Nog geen uur na de beving vormde de rook van de branden in San Francisco een spookachtige toren, te zien van honderden kilometers afstand. Gedurende drie dagen en drie nachten hing deze toren boven de stad, maakte de zon rood, de dag donker en legde een rookdeken over het land.
De aardbeving kwam op woensdagochtend om kwart over vijf. Een minuut later kropen de vlammen al omhoog. In een tiental verschillende wijken ten zuiden van Market Street, in het arbeidersgetto en in de fabrieken brak brand uit. Er viel niet tegen te vechten. Er was geen organisatie, geen communicatie. Al de sluwe aanpassingen van een twintigste eeuwse stad had de beving vernietigd. De straten waren achtbanen van uitstulpingen en verzakkingen, en lagen vol met het puin van ingestorte muren. De stalen tramrails lagen gedraaid in verticale en horizontale hoeken. Het telefoon- en telegraafsysteem werkte niet meer. De grote hoofdwaterleidingen waren gebarsten. Al de sluwe constructies en beveiligingen van de mens waren omver gekegeld door dertig seconden van schuddende aardkost.
Tegen woensdagmiddag, twaalf uur later, was de helft van het hart van de stad verdwenen. Op dat tijdstip sloeg ik de grote vuurzee gade vanaf de baai. Het was doodstil. Geen zuchtje wind. En toch werd van alle kanten de wind de stad in gezogen. Oost, west, noord en zuid: de winden bliezen de gedoemde stad in. De opstijgende hete lucht zorgde voor een enorme trek. Zo bouwde het vuur zelf een kolossale schoorsteen door de atmosfeer. Deze kalmte duurde dag en nacht en toch stond er vlak bij de vlammen een halve storm, zo krachtig was deze trek.
Woensdagnacht zagen we de ineenstorting van het echte hart van de stad. Dynamiet werd kwistig gebruikt en een aantal van de meest trotse gebouwen van San Francisco werden door de mens zelf in ruïnes veranderd maar dat hielp allemaal niet om de vlammen een halt toe te roepen.
Keer op keer wierpen de brandweerlieden met succes een barrière op, en elke keer kwamen de vlammen terug via een andere kant, of van achteren, om hen de moeizame overwinning te ontfutselen.
[…]
De hele nacht door vluchtten tienduizenden mensen voor de vlammen. Velen van hen, de arme mensen uit het arbeidersgetto, waren ook al de hele dag op pad. Ze hadden hun huizen achtergelaten, beladen met wat ze ook maar mee konden nemen. Zo nu en dan verlichtten ze hun last en gooiden kleding en meegezeulde kostbaarheden op straat. Het langst bleven ze vasthouden aan hun hutkoffers en menig sterk man brak die nacht zijn hart met die dingen. De heuvels van San Francisco zijn steil, en kilometer na kilometer moesten ze die koffers omhoog zeulen. Overal zag ze liggen, met hun uitgeputte eigenaars er dwars overheen, mannen en vrouwen. Keurige rijen soldaten werden opgesteld in de baan van de vlammen. En met één blok per keer trokken deze wachten zich terug, naarmate de vlammen oprukten. Een van hun taken was om de hutkofferheulers op gang te houden. Opgejaagd door de dreiging van bajonetten, hesen de uitgeputte lieden zich weer omhoog en vochten zich verder over de steile trottoirs, iedere paar meter pauzerend om op adem te komen.
Woensdagavond om negen uur liep ik door het hart van de stad. Ik wandelde omringd door kilometers en kilometers prachtige gebouwen en hoge wolkenkrabbers. Hier brandde het niet. Alles was perfect in orde. De politiek patrouilleerde op straat. Ieder gebouw had bewaking bij de voordeur. En toch waren ze allemaal gedoemd. Er was geen water. Het dynamiet was bijna op. En onder rechte hoeken naderden twee verschillende vuurzeeën.
Om één uur ’s nachts wandelde ik nog eens door hetzelfde stuk. Nog steeds stond alles overeind. Er was geen brand. En toch was er een verandering. Er viel een regen van as. De bewakers aan de voordeur waren verdwenen. De politie was teruggetrokken. Er waren geen brandweerlieden, geen blusapparatuur, geen mensen met dynamiet in de weer. Het district was compleet verlaten. Ik stond op de hoek van Kearney en Market, in het hart van San Francisco. Kearney Street was uitgestorven. Vijf of zes blokken verderop brandde het aan beide kanten. De straat was een muur van vuur. En, scherp afgestoken tegen deze vlammenzee zag ik twee cavaleristen van het Amerikaanse leger gezeten op hun paarden, kalm het spektakel gadeslaan. Dat was alles. Niemand anders te zien. In het onaangetaste hart van de stad zaten twee militairen op hun paard en ze keken toe.
[…]
Op Mission Street lagen een stuk of tien koeien, in een keurige rij die zich over de straat uitstrekte precies zoals ze waren getroffen door rondvliegend puin van de aardbeving. Het vuur was daarna gekomen en had ze geroosterd. De dode mensen waren weggedragen voordat het vuur kwam. Op een andere plek op Mission Street zag ik een melkwagen. Een stalen telefoonmast was dwars door de cabine heen gegaan, waardoor de vooras was gebroken. De melkkannen lagen in de rondte.
De vlammen raasden voort, donderdag de hele dag en nacht, vrijdag de hele dag en nacht.
Vrijdagavond werd de vlammen eindelijk een halt toegeroepen, maar niet voordat ze Russian Hill en Telegraph Hill over waren geraasd en nog eens een kilometer of zo werven en dokken hadden verkoold.
De grote barrière hadden de brandweerlieden donderdagavond opgeworpen op Van Ness Avenue. Hadden ze daar gefaald, dan zouden ook die paar nog overblijvende huizen zijn verbrand. Dit was de wijk met de prachtige huizen van de tweede generatie van de rijken van San Francisco en die werden, in een aaneengesloten zone, opgeblazen in het pad van de vuurzee. Hier en daar likten de vlammen aan de zone maar deze branden werden gedoofd, voornamelijk met natte dekens en tapijten.
Op dit moment is San Francisco als de krater van een vulkaan, waaromheen tienduizenden vluchtelingen hun tenten hebben opgeslagen. Alleen al bij de Presidio gaat het om minsten 20.000 mensen. Alle omliggende steden en stadjes zitten vol met daklozen, waar ze onder de hoede vallen van hulpverleningscommissies. De vluchtelingen konden gratis de spoorwegen gebruiken waarheen ze ook maar wilden gaan, en de schatting is dat meer dan 100.000 mensen het schiereiland waarop San Francisco stond, hebben verlaten. De regering heeft de zaak onder controle en, dank zij de onmiddellijk hulpverlening door de hele Verenigde Staten, lijkt er de kans op gebrek aan voedsel gering. De bankiers en zakenlieden zijn al aan het werk met de voorbereidingen om San Francisco te herbouwen.”
Direct na de grootste natuurlijk ramp die Californië ooit trof, werd met de plannen voor wederopbouw begonnen. In de haast werden, paradoxaal genoeg, de veiligheidsnormen juist verlaagd in plaats van verhoogd. De herbouw maakte het mogelijk een aantal modernisering uit te voeren. Zo werden de doorgaande straten breder gemaakt en werd onder Market Street meteen een ondergrondse aangelegd. Door afkeer van Chinezen geïnspireerde plannen om Chinatown meteen maar op te ruimen, werden in de kiem gesmoord. De San Andreas Fault, een breuklijn van 1300 kilometer lengte van de grens met Mexico tot voor de kust van Oregon, blijft een permanente dreiging voor het westen van de Verenigde Staten. In 1989 werd San Francisco getroffen, in 1994 Northridge, net ten noorden van Los Angeles.
Bron
The Great Earthquake and Fire door Jack London. Collier’s Weekly, May 5, 1906.