1905

Vanaf 1900 werd de stroom immigranten naar de Verenigde Staten een vloedgolf. Het waren niet meer de Duitsers en Ieren van vijftig jaar tevoren die kwamen maar miljoenen Italianen uit de armste, meest achtergebleven delen van Italië, en miljoenen Oost Europeanen, waaronder veel Russische joden die de pogroms en discriminatie in Rusland ontvluchtten. Tussen 1900 en 1910 kwamen negen miljoen immigranten naar Amerika, drie maal zoveel als de tien jaar daarvoor. Tussen 1910 en 1920 volgden nog eens zes miljoen mensen – de toestroom getemperd door de Eerste Wereldoorlog. De redenen om te vertrekken waren vrijwel altijd negatief: lage economische verwachtingen, armoede, isolement, werkloosheid en vaak ook vervolging en discriminatie. Amerika stond als baken aan de horizon, het beloofde land waar alles beter zou worden.

 

De eerste Italianen waren vaak contractarbeiders die na hun contract (tijdelijk) teruggingen naar Italië. Uiteindelijk zouden vijf miljoen Italianen naar de Verenigde Staten immigreren. Een prefect van de provincie Cosenza zei in 1894:

“Vertrek naar Amerika is onlangs zo populair geworden dat jongemannen zich er bijna voor schamen als ze niet minstens één keer overzee geweest zijn. Tien jaar geleden riep Amerika beelden op van gevaar en afstand. Nu gaan mensen gemakkelijker naar New York dan naar Rome.”

De burgemeester van een plaats in het zuiden begroette zijn bezoekende hoogwaardigheidsbekleders zo: “Ik heet u welkom in naam van de vijfduizend bewoners van deze stad, waarvan er drieduizend in Amerika wonen en de andere tweeduizend bezig zijn om daarheen te vertrekken.”

De reacties van nieuwkomers in Amerika waren vergelijkbaar, zoals blijkt uit de interviews die in de archieven van Ellis Island zijn verzameld.

Over het eerste zicht op het Vrijheidsbeeld

“Toen we de haven van New York invoeren, zei mijn moeder in het Duits, ‘Je zult straks de Dame van de Vrijheid zien.’ En ik zei, ‘wat is dat dan?’ Ze zei, ‘dat je hier vrij bent. Je kunt doen wat je wilt. Je kunt zeggen wat en tegen wie je maar wilt. Als je die dame ziet, dan zijn we in Amerika.’

(Rota Fichbach, uit Duitsland in 1926, 7 jaar oud)

“We waren allemaal voorbij de controle [op Ellis Island] en kregen te horen dat we op één plaats moesten wachten tot de ferry ons naar Battery Park kon brengen. Vanaf de ferry zag ik het vrijheidsbeeld. Ik had er foto’s van gezien in boeken in Italië. Ik vond het een prachtig monument, een van de mooiste dingen die ik ooit heb gezien.’

(Mario Vina, Italië, 11 jaar oud, 1909)

“Toen we op een zaterdagochtend te horen kregen dat we langs het vrijheidsbeeld zouden varen, kwamen we allemaal aan dek staan. De kick van het zien van dat standbeeld. En de tranen in iedereens ogen gaven mij, als kind, hetzelfde gevoel. Het was meer, niet vrijheid van onderdrukking, maar meer vrijheid van behoeftigheid. Ik denk dat dit de grootste kick was, het zien van dat standbeeld.’

(Larry Edelman, Polen, 10 jaar oud, 1920)

De eerste blik op het vrijheidsbeeld is een Amerikaanse icoon geworden, bijna letterlijk zo weergegeven in de film The Godfather II, over de immigratie ervaring van een Italiaanse jongen.

Er waren ook lichtere tonen, bijvoorbeeld van de Griekse immigrant Theodore Spako in 1911:

“Gus vroeg me, ‘wat voor standbeeld is dat?’

En terwijl we naar het beeld keken zei zijn vader, ‘Dat is Christopher Columbus.’

En ik liet van me horen. Ik zeg, ‘Luister, dit ziet niet uit als Christopher Columbus. Da’s een dame, daar.’

 

Andere herinneringen van immigranten over Ellis Island

“Er waren hordes mensen en dan was er een dokter en de verpleegsters. Ze stonden op de trappen. En ze keken naar de mensen omdat er zoveel waren dat ze geen tijd hadden om iedereen te beoordelen. Gewoon op basis van hun eerste blik, haalden ze mensen uit de menigte en onderzochten hen.’

(Regina Rogotta, Italië, 4 jaar oud, 1928)

“Ik stond naast Gus en ik zag dat hij een krijtstreep op zijn rug had. Ik kon mijn rug niet zien dus ik vroeg hem: ‘Heb ik ook krijt op mijn rug?’ Hij kijkt en zegt, ‘Nee.’ Ik zeg, ‘Jij hebt er een. Je vader ook.’ En ik denk, of zij gaan terug naar Griekenland of ik ga terug. Wat gebeurde was dat degenen met de krijtstreep terug werden gestuurd. [twee procent van alle mensen die in Ellis Island arriveerden werd teruggestuurd]

Gus en zijn vader moesten terug. Ik weet niet waarom. Ik dank enkel God. Tot de dag van vandaag bid ik, lieve Heer, en dank God dat ik werd toegelaten tot de Verenigde Staten, dat ze geen krijtstreep op mijn rug zetten.’

Theodore Spako, Griekenland, 16 jaar oud, 1911)

“Ze probeerden me weg te halen van mijn vader om me met de vrouwen mee te sturen terwijl hij en zijn broer bij de mannen bleven. Ik was helemaal over mijn toeren. Mijn moeder was weg [naar het ziekenhuis] en nu haalden ze me weg van mijn vader! Natuurlijk wilde mijn vader me niet laten gaan maar hij sprak geen Engels. Een van mijn ooms wel en hij ging naar de autoriteiten om te kijken wat we konden doen. Uiteindelijk werd besloten dat mijn vader papieren moest tekenen waarmee hij de volle verantwoordelijkheid op zich nam voor mijn welzijn en toen vertelden ze me dat ik bij de mannen kon blijven. Ik was zo opgelucht.’

(Marianne Riga, Italië, 6 jaar oud, 1920)

 

Sadie Frowne was dertien toen ze met haar moeder uit Polen kwam, na de dood van haar vader. Ze waren gesponsord door een tante die in New York City woonde.

“We kwamen op een stoomschip waarop we onderdeks moesten reizen in een heel donkere plek die vreselijk rook. Er waren honderden andere mensen bij ons, mannen, vrouwen en kinderen, en bijna allemaal waren ze ziek. De overtocht duurde twaalf dagen en we dachten dat we dood zouden gaan maar uiteindelijk was de reis voorbij en kwamen we omhoog om de prachtige baai te zien en de grote vrouw met de punten op haar hoofd en de lamp die ’s nachts verlicht is in haar hand.

Tante Fanny en haar man wachtten ons op bij de toegang tot het land en waren heel goed voor ons, en ik had al snel een plek om te verblijven [als dienstmeisje] terwijl mijn moeder in een fabriek kon werken.

Ik was net dertien en behoorlijk groen, dus ik kreeg negen dollar per maand en onderdak en voeding; ik dacht dat dit heel behoorlijk was. Moeder die, zoals ik al zei, heel slim was verdiende negen dollar per week in ‘witgoederen’, dat betekent alle soorten ondergoed en dat is hoog gekwalificeerd werk.

Maar moeder was een heel vrolijk en uitgaand persoon. Ze hield ervan de stad rond te gaan en alles te zien. Vrienden namen haar ’s avonds mee naar allerlei plekken in New York en ze pakte een behoorlijke kou en kuchte en kuchte. In werkelijkheid had ze een snelle tbc, maar dat wist ze niet, en ik ook niet, en ze probeerde te blijven werken, maar dat ging niet. Ze had de kracht niet. Twee doktoren bekeken haar maar ze konden niets doen en uiteindelijk stierf ze en bleef ik alleen achter. Ik had geld gespaard als dienstmeisje maar de ziekte en de begrafenis van mijn moeder slokte het allemaal op en nu moest ik weer helemaal opnieuw beginnen.”

 

Naarmate de aantallen immigranten toenamen, bouwden de Amerikanen meer eisen in. Behalve voldoen aan de gezondheidsvereisten moesten ze kunnen lezen en 25 dollar op zak hebben. De eisen maakten weinig verschil: de 25 dollar werd doorgegeven van immigrant op immigrant, de leestest stelde weinig voor. Ook kwamen er meer inburgeringcursussen onder de vlag van Amerikanisering. Ten slotte liep de weerzin tegen immigranten, gecombineerd met de economische en politieke onrust na de Eerste Wereldoorlog uit op een bijna volledige immigratiestop die in 1924 werd doorgevoerd.

 

Bron

Ellis Island Archives

Het verhaal van Sadie in: The Life Stories of Undistinguished Americans as Told by Themselves door Hamilton Holt (1906).