In de Amerikaanse geschiedenis is de natuur herhaaldelijk sterker gebleken dan de aanzienlijke wilskracht van de burgers. Amerikanen lieten zich zelden afschrikken en bouwden huizen en steden op plaatsen die grote risico’s opleverden. In de vroege morgen van 8 september 1900 rolde een orkaan over de kust van Texas, een categorie 4 in de moderne terminologie. De storm joeg een vloedgolf voor zich uit van een meter of vijf hoog die moeiteloos het drie meter hoge eiland overspoelde waarop de stad Galveston lag.
Er waren nauwelijks waarschuwingen en geen zeewallen. Evenmin was het ongebruikelijk dat er water in de straten stond, zoals die ochtend. De blauwe lucht vertelde niets over de zwaarte van de storm die onderweg was en de meeste mensen weigerden te vertrekken. Rond het middaguur kwamen de regenbuien en groeide de wind aan, tot de orkaan in de loop van de middag toesloeg.
Milton Elford was een jongeman die in Galveston woonde met zijn moeder, vader en een jong neefje, Dwight. Milton was de enige overlevende van zijn familie. In een brief aan zijn broers in North Dakota beschrijft hij de ervaring.
“We verlieten ons huis om ongeveer vier uur in de ochtend; we dachten dat we veiliger zouden zijn in een hoger gelegen huis. We konden niet dromen dat ons huis zou worden weggespoeld. We staken de straat over naar een prima groter huis, gebouwd op een bakstenen fundering hoog boven de grond. Om ongeveer vijf uur werd het slechter en begon het hekwerk uit elkaar te breken en het wrakhout van andere huizen sloeg tegen dat van ons aan. We hadden afgesproken dat als het huis zou lijken te bezwijken, ik voorop zou gaan en dat Pa zou volgen, met Dwight en Ma daar achteraan. Op deze manier zou ik kunnen zorgen dat ze veilig konden lopen, omdat we moesten rekenen op drijvend wrakhout.
Afgezien van ons, waren er ongeveer vijftien of zestien mensen in het huis. Zij waren er vrij zeker van dat het huis alles kon weerstaan; als we daar niet op hadden vertrouwd, dan zouden we het waarschijnlijk al hebben verlaten op vlotten voordat het instortte. We kwamen allemaal tezamen in één kamer; opeens schoof het huis van zijn fundamenten af en kwam het water tot dijhoogte binnen, en we probeerden allemaal naar de deur te rennen, maar konden die niet open krijgen. We sloegen daarop het raam in en ik voerde de groep aan.
Ik was nog niet eens helemaal buiten toen het huis bovenop ons viel. Ik werd op mijn hoofd geraakt met planken waardoor ik bewusteloos raakte en met mijn hoofd voorop het water in viel. Ik weet niet hoe lang ik onder water was, ik moet verdoofd zijn geweest. Ik kwam weer boven en wist wat wrakhout aan de andere kant van het huis te grijpen. Ik zag één man op wrakhout aan mijn linkerkant en een ander rechts. Ik ging terug naar de deur die we niet open hadden kunnen krijgen. Hij was nu kapot en ik kon gedeeltelijk naar binnen, omdat een kant van het plafond nog een meter of anderhalf vrijliet van het water. Er was niets te zien.
Ik ging terug en ging naar de andere kant maar ik zag niemand boven water komen. We moeten allemaal tegelijk onder water zijn gegaan, maar ik kan niet zeggen dat ze niet boven zijn gekomen.
Daarna begon ik weg te gaan door deels te rennen en deels te zwemmen van de ene hoop wrakhout naar de andere. De straat lag vol met daken en zijwanden van huizen en in de lucht vlogen de houtplaten in het rond. Ik denk dat ik ongeveer een blok was opgeschoten op deze manier, en beschutting had gevonden in een paar gebouwen, maar ook die gingen er snel aan en ik was bang om begraven te raken.
Net op dat moment raakte het deel waarop ik zat op drift door de straat en ik stak mijn hoofd en mijn schouders in een oude gereedschapskist die in de rommel lag. Ik kon nauwelijks voorkomen dat hij wegwaaide maar dit is wat mijn leven redde.
Toen het water om een uur of drie ’s nachts begon te dalen, bevond ik me zo’n vijf blokken van waar ik was begonnen. Mijn benen en handen hadden sneeën opgelopen en mijn hoofd was gebutst, wat ik pas op maandag ontdekte toen ik nauwelijks nog mijn hoed kon opzetten.
[…]
Zodra het licht genoeg was, ging ik terug naar waar het huis had gestaan, maar er was geen spoor meer van te vinden en evenmin van ook maar enig huis binnen twee blokken ervandaan, terwijl daar tevoren nauwelijks een stuk land braak lag.
Ik ging daarna naar het stadhuis, naar de politiechef om hulp te krijgen om de lichamen te bergen, denkend, vermoed ik, dat ik de enige was met een dergelijk probleem. De brandweerlieden en anderen begonnen voor het middaguur de lichamen binnen te brengen; ze brachten ze in wagenladingen van ongeveer twaalf per keer, legden hen in rijen neer voor identificatie en de volgende dag al waren ze aan het ontbinden, werden op boten geladen en naar zee gebracht maar ze spoelden enkel weer aan op het strand. Ze begonnen ze toen maar te begraven waar ze werden gevonden maar gisteren (woensdag) kwam de opdracht om de lichamen te verbranden. Mannen begonnen met het opruimen en verbranden van het wrakhout, en als ze een lichaam tegenkwamen, gooiden ze het gewoon op de brandstapel.”
Galveston begon meteen weer aan het schoonmaken en de wederopbouw. Om zich beter te kunnen verdedigen tegen het water, zette de stad de gebouwen wel zes meter hoger door zand te pompen onder de fundamenten. Langs de oceaanzijde bouwde men een dikke zeewand. Maar Galveston werd nooit meer hetzelfde; was het eens de drukste haven in Texas, op weg om het ‘New York van het Zuiden’ te worden maar de storm overtuigde kapiteins ervan dat ze liever noordwaarts gingen naar de veiliger haven van Houston.
Galveston is sindsdien gespaard gebleven. Maar orkanen zijn nog steeds de grootste bedreiging voor de Amerikaanse zuidkust. In 1992 richtte orkaan Andrew grote vernielingen aan nabij New Orleans, waar Katrina dat in 2005 nog eens overdeed. Overstromingen, windhozen, orkanen, bosbranden: natuurrampen zijn vast onderdeel van het Amerikaanse dagelijks leven.
Bron
Het verhaal van Milton Elford’s verscheen in: Galveston: the Horrors of a Stricken City door Murat Halstead (1900).