Vanaf de eerste dag dat ik me bezig hield met Amerika en Amerikaanse geschiedenis keek Abraham Lincoln over mijn schouder mee. Of misschien kan ik beter zeggen dat ik over Lincolns schouder naar de Verenigde Staten keek. Dat dwong me om op mijn tenen te staan – Lincoln is niet alleen de grootste in de Amerikaanse mythologie maar met zijn twee meter torende hij ook fysiek boven iedereen uit.
Amerikaanse presidenten, althans diegenen die er toe doen, zíjn de Amerikaanse geschiedenis. Zelfs de mindere goden blijken bij nadere bestudering interessant te zijn. Maar het zijn kolossen als Lincoln, de Roosevelts, Jefferson en Washington die hun stempel drukten op Amerika. Geschiedschrijving moet tegenwoordig vooral over gewone mensen gaan, maar Lincoln bevestigt dat de geschiedenis er soms een is van grote mannen. Zonder Lincoln had de Verenigde Staten niet bestaan, hadden we drie, vier misschien vijf landen gehad op het Amerikaanse grondgebied.
Veel Amerikanen zien Lincoln als een soort distillaat van het beste dat hun land te bieden heeft. Een gewone Amerikaan, arm geboren, zich opwerkend tot prairiejurist, een soms onzekere man met een lastige echtgenote die als politicus het hoogste ambt pas bereikte na vele tegenslagen, om vervolgens het land van zijn zelfdestructie te redden. Een soort deus ex machina, opduikend toen het nodig was en ook meteen het leven latend toen die taak volbracht was, ook nog eens op Goede Vrijdag. Deze mengeling van Sarah Palin hockey-mum kwaliteiten die de gewone Amerikaan zichzelf toedicht en de Jezusaspecten van de Lincoln-erfenis maken de zestiende president tot een van de grote mythische figuren van de Amerikaanse geschiedenis. Om de werkelijkheid achter die mythe te doorgronden begon ik een jaar of vijf geleden me echt te verdiepen in het leven van Lincoln.
Dat heb ik geweten. Lincoln is een alles absorberende persoonlijkheid, iemand die voor je gaat leven als je probeert hem te beschrijven. Ik heb me niet zo dwangmatig verplaatst in Lincolns persoon als Daniel Day-Lewis, de acteur die een Oscar kreeg voor zijn rol als Lincoln, maar ook een biograaf leeft zich in. Je probeert je voor te stellen wat voor persoon hij was. Hoewel Lincoln veel heeft geschreven, hield hij geen dagboek bij met persoonlijke ontboezemingen. Als biograaf ben ik daar tweeslachtig over. Enerzijds weet je niet wat je zou willen weten, namelijk wat er door zijn hoofd ging, anderzijds laat zo’n persoon zich zo wel wat meer invullen, je kunt je fantasie laten werken. En wie zegt dat jouw fantasie, goed doordacht en beredeneerd, minder waard is dan die van een ander?
Mijn eerste kennismaking met Lincoln dateerde al van veel eerder. In het midden van de jaren zestig bracht de Geïllustreerde Pers een serie boeken uit over belangrijke staatslieden en historische personen – de bladenman kwam toen nog aan huis met de Eppo, de Romance en de Margriet, maar ook met dit soort boeken, om de een of andere reden vaak vertaald uit het Italiaans. Ik heb ze nog steeds staan: belangrijke mannen als Michelangelo, de Zonnekoning, Napoleon, Karel de Grote en ook George Washington en Lincoln. Ik kan niet claimen dat ik indertijd direct gegrepen was door Lincoln de staatsman maar het boek stilde mijn ongeremde leeshonger. Alles sprak aan, zeker in vergelijking met de door de katholieke imprimatur toegestane biografische werkjes van Willibrordus, Bonefacius en een keur aan heiligen, en dat verhaal van Lincoln was in elk geval een stuk interessanter dan dat van pak weg Louis de Veertiende.
Ik herinner me nog altijd de cover: een tekening van een jongeman die hout hakte. Dit was het symbool van de jonge Lincoln, opgegroeid aan de frontier en in zijn jonge jaren een railsplitter, iemand die boomstammen spleet zodat je latten kreeg om hekwerken te maken. Lincolns imago als gewone vent sprong van die voorplaat af. Daar in Amerika, daar kon je als werkende jongere zonder enige opleiding toch maar mooi de redder van de natie worden. Kom daar eens om bij Willibrordus.
Overigens had die cover, zeker in retrospect, een wat vreemde setting. Deze jonge Lincoln oogde toch wat ouwelijk, eerder vijftig, leek verdacht veel op de Lincoln zoals we hem kennen, en hij droeg, ietwat absurd aan de frontier, een hagelwit overhemd. Ik kan niet zeggen dat dit me toen vreemd toescheen maar nu zie ik hoe Lincolns imago zo vast lag dat hij er als zestienjarige al uitzag als de latere president.
Pas veel later realiseerde ik me dat de meerderheid van de Amerikaanse presidenten van lage komaf waren. De zekerheid dat alleen puissant rijke lieden president kunnen worden, tot in den treure herhaald door cliché-uitventers als Marcel van Dam, is regelrechte flauwekul. De werkelijkheid is dat zelfs in de twintigste eeuw de meeste presidenten zoals niet armoedige dan toch in elk geval zeer bescheiden wortels hadden. Ze waren niet in een blokhut geboren, zoals Lincoln, maar rijke lui zoals de Roosevelts, de Kennedy’s en kleine en grote Bush waren zeldzamer dan de Trumans, Eisenhowers, Johnsons, Nixons en Clintons, allemaal opgegroeid in bescheiden omstandigheden. Obama is de meest recente in deze lange rij.
Lincoln was the real thing. Niet alleen was hij geboren in een blokhut, hij bouwde er nogal wat in zijn jonge jaren toen zijn zoekende vader zijn gezin van hot naar her sleepte. De jonge Lincoln werkte feitelijk als slaaf van zijn vader omdat je in die tijd kinderen tot hun eenentwintigste zo kon bestieren. Menig jongeling zocht daarom zelf de frontier op, maar zo opstandig was Lincoln niet.
Lincoln is me in ruim dertig jaar Amerikastudie steeds meer gaan fascineren. Niet alleen Lincoln maar ook de mythologisering van de man. Je kon je niet keren in de Amerikaanse geschiedenis of je kwam hem tegen. Bondig samengevat: zuidelijke Founding Fathers zoals Washington en de veel bewonderde Thomas Jefferson, de renaissance man bij uitstek – ze mochten briljante lieden zijn maar ze durfden niets te doen aan slavernij. Sterker, ze hielden zelf slaven. Het was Lincoln die, gedwongen door de omstandigheden, er een einde aan maakte. Dat Martin Luther King honderd jaar na de emancipatieverklaring vanaf de trappen van het monument van Lincoln opriep om diens verhaal af te maken (en een stukje verderop in het Witte Huis John F. Kennedy daar toondoof voor bleef), benadrukte Lincolns aanwezigheid in dit deel van de Amerikaanse geschiedenis nog maar eens.
Naarmate ik langer in Amerika woonde, realiseerde ik me ook de canonieke aspecten van Lincolns woorden. Twee inaugurele toespraken die nooit zijn overtroffen en de fameuze 273 woorden van de Gettysburg Address die ieder schoolkind nog steeds uit het hoofd leert. Niet zonder reden: in de Gettysburg Address ligt de essentie van Amerika besloten, kort en bondig, krachtig zoals alleen Lincoln dat kon. Zelfs in het Zuiden, waar ik graag rondreisde en waar de lost cause nog steeds leeft, de illusie van een verdwenen, ideale samenleving van voor de Burgeroorlog, een waanidee gekoesterd door racisten en kansloze blanke dommeriken, zelfs daar leefde Lincoln als een vader des vaderlands.
Ik las de romantische deels bij elkaar gefantaseerde biografie van Lincoln van de dichter Carl Sandburg. Niemand neemt het werk van Sandburg tegenwoordig nog serieus maar het is nog steeds a good read. Hij kreeg er een Pullitzer prijs voor. Sandburgs kwaliteit als woordsmid leeft voort in het beeld dat hij met een paar woorden schetste van zijn geliefde Chicago: ‘the city with the big shoulders’. Sandburg de Lincoln biograaf is minder relevant, al zijn de drie paperback deeltjes waarin zijn populaire boek werd uitgegeven, voor mij dierbare bezittingen. De biografische kant is later overwoekerd door tientallen biografieën en ik heb daarnaast een forse bibliotheek gelezen met de achtergrond van de negentiende eeuwse geschiedenis van Amerika. Zonder een goed begrip van hoe slavernij leidde tot de burgeroorlog kon je het huidige Amerika niet goed begrijpen en bleef Lincoln inderdaad een soort losgezongen held.
Geconfronteerd met al die biografieën moest ik voor mezelf de vraag beantwoorden waar ik als Nederlandse amateur-historicus de arrogantie vandaan haalde om een biografie te willen schrijven van Amerika’s beroemdste politicus. Ik denk een beetje om dezelfde reden als Sandburg: pure interesse, hoewel die man wel degelijk oorspronkelijk onderzoek heeft gedaan, wat ik niet kan zeggen. Het is gewoon een mooi verhaal. Een interessant leven dat de wordingsgeschiedenis van het Amerika verbeeldt dat in dezelfde periode vorm kreeg. Want daarvan ben ik overtuigd: de wortels van Amerika liggen tussen 1800 en 1865. Negentiende eeuwse geschiedenis in het algemeen is niet populair en die van de Verenigde Staten moet het altijd afleggen tegen het verhaal van de American Century. Onterecht. De twintigste eeuw is niet goed te bevatten zonder die eerdere geschiedenis. Vandaar dat zoveel vermeende Amerika deskundigen in het duister tasten.
Praat over Lincoln en de vragen vliegen je om de oren. Hij was toch helemaal niet tegen slavernij? Hij vond zwarten en blanken toch helemaal niet gelijk? Deze vragen laten zien hoeveel onbegrip er bestaat over historische personen in de context van de geschiedenis, meer nog, hoeveel gebrek aan kennis er bestaat. Lincoln was altijd tegen slavernij. Het stuitte hem tegen de borst. Waarschijnlijk van jongs af aan, mede geïnspireerd door zijn vader die met al zijn frontier-mislukkingen heel goed door had dat plantagehouders niet alleen zwarten onderdrukten maar ook arme blanken. Voor de oude Lincoln was het een reden om de slavenstaat Kentucky te ontvluchten, het halfhartig Indiana te verlaten, om aan de werkelijke frontier in die dagen, Illinois, tot rust te komen.
Een van Lincolns vormende ervaringen was een trip naar New Orleans, op een vlot met handelswaar. Het vlot en de waren werden verkocht in New Orleans en de twee jonge bootlui wandelden terug naar het punt van vertrek, zo ging dat voor de raderboten tegen de stroom op konden varen. In New Orleans zag Lincoln slaven in ketenen, op weg naar de markt waar ze als vee werden verkocht. Het maakte diepe indruk.
Het antwoord op de eerste vraag is dan ook eenvoudig: Lincoln was altijd tegen slavernij. De uitdaging voor de biograaf, merkte ik, was die afkeer van slavernij te verenigingen met gematigde standpunten over de afschaffing van slavernij in die gebieden van de Verenigde Staten waar het deel was van het dagelijks leven. Daarin was Lincoln namelijk uitzonderlijk pragmatisch. Hij wist dat slavernij als systeem niet zomaar weggewerkt kon worden, dat kon je ook niet rechtvaardigen tegenover zuiderlingen die er al meer dan honderd jaar mee werkten. Hij hoopte dat het vanzelf zou verdwijnen.
Wat zijn irritatie wekte en hem de politiek in haalde – of beter gezegd, een platform gaf om terug te keren in de politiek waarin hij min of meer op een zijspoor was beland – was de mogelijkheid dat slavernij ook in de nieuwe gebieden in het westen onbelemmerd ingevoerd kon worden. In 1854 opende de Kansas Nebraska wet van Stephen Douglas, de senator van de staat Illinois die Lincolns politieke tegenstrever zou worden, die mogelijkheid en net als veel andere noorderlingen was Lincoln verontwaardigd dat die perfide zuiderlingen probeerden hun slavocratie zo uit te breiden.
Nee, natuurlijk vond Lincoln niet dat zwarten en blanken gelijk waren. Zoals het zo mooi in de film wordt verwoord door de politicus Thaddeus Stephens voor wie blank en zwart inderdaad gelijk waren: het ging om gelijke rechten, gelijkheid voor de wet. Daarover had Lincoln nooit misverstand laten bestaan. Een zwarte landarbeider had even goed recht op de vruchten van zijn werk als een blanke. Vandaar dat hij het liever had over de Onafhankelijkheidsverklaring als oerdocument dan over de Grondwet.
Wij zijn opgegroeid in de tijd van revisionistische geschiedschrijving, maar al te vaak moreel gedreven geneuzel dat de Founding Fathers veroordeelt als racisten, anti-feministische dinosaurussen, hardvochtige koloniale uitbuiters en proto-imperialisten. Het leidt tot eindeloos verontschuldigingen aanbieden voor wat mensen een paar honderd jaar geleden hebben gedaan. Wie Lincoln beziet met de ogen van een verlichte twintigste eeuwer die ziet niets. Wat Lincoln juist interessant maakt, is hoe hij ondanks de kettingen van zijn tijd, kettingen die voor ons allemaal gelden, ook 21ste eeuwse betweters, deed wat moreel juist was, namelijk blanke en zwarte Amerikanen gelijk maken voor de wet.
Een van meest amusante vragen die ik ooit over Lincoln kreeg was die of de zestiende president niet stiekem een homo was. De vragensteller wilde Lincoln graag inlijven bij zijn club, zoveel was wel duidelijk. Pech voor hem want er is geen greintje bewijs dat de man homoseksuele gevoelens koesterde. Zeker, hij deelde zijn bed met de man die zijn beste vriend zou worden in Springfield, Joshua Speed, maar dat was in die tijd heel gebruikelijk en had geen seksuele context. Als Lincoln en zijn vrolijke bende juristen – advocaten, aanklagers, rechters – de staat Illinois rondreisden om halfjaarlijks in dorpen en gehuchten recht te spreken, sliepen ze gezamenlijk in het beperkte aantal bedden dat beschikbaar was. De enige die altijd alleen sliep was Judge Davis, niet omdat hij onverbeterlijk hetero was maar omdat hij met zijn tweehonderd kilo bij het omdraaien zijn bedgenoot zou pletten.
Het leuke voor de vragensteller is dat Lincolns voorganger waarschijnlijk wel homo was. De ongetrouwde James Buchanan woonde lange tijd bij een bevriende politicus, William Rufus King, met wie hij een relatie had, zoals iedereen wist. In een aantal opzichten was de tolerantie van Amerikanen in 1850 groter dan nu.
Overigens was Lincoln een onstuitbare verteller van verhalen, een vaardigheid die hij had aangeleerd bij het haardvuur tijdens de lange avonden in prairiestadjes. Als Spielberg in de film minister van oorlog Stanton laat verzuchten: ‘O, nee, niet weer een verhaal. Als ik iets nu niet kan uitstaan dan is het weer een verhaal!’, dan vat hij mooi samen wat veel Amerikanen weten van Lincoln. Een man van verhalen, een man van anekdotes. Lincoln nam zichzelf nooit al te serieus, dat hielp.
Zoals de overgeleverde verhalen laten zien, zijn de details van Lincolns leven prachtig. Een lange slungel, meer in de benen dan in het bovenlichaam, die zich in stoelen moest vouwen en zelfs niet paste in het bed waar hij in de nacht van 14 op 15 april 1865 doodbloedde. Op de zaak in Springfield, een tweepersoons advocatenkantoor waar het een permanente janboel was, lag hij het liefst languit op de bank, documenten bestuderend. Als hij naar de rechtszaal ging nam Lincoln zijn papieren mee in de rand van zijn hoge hoed, een klassiek kachelpijp model dat hier perfect voor kon dienen.
Lincoln werd pas echt een mens voor me, een mensch is misschien beter gezegd, toen ik meer te weten kwam over zijn persoonlijk leven. Zijn depressies, zijn teleurstellingen, zijn mythische liefde voor een jonge gestorven meisje, de gesprekken met Joshua Speed over de verschrikkingen en verlokkingen van het huwelijk. Over zijn huwelijk met Mary Todd en zijn opklimmen in de sociale hiërarchie van Springfield. Mary was slim, niet lelijk (ze had nog tanden en was niet al te dik), geïnteresseerd in politiek en sociaal minstens zo ambitieus als Lincoln dat politiek was. In veel opzichten een stimulerend stel. Maar ze had ook een neiging tot drama en hysterie. Hoewel Lincoln haar waardeerde, zeker vroeg in hun huwelijk, was hij maar al te vaak met zichzelf bezig, ongeïnteresseerd in de wereld om hem heen. Zo had Mary op een dag dat hij thuis zat te lezen, hem gevraagd om op het vuur te letten. Het was koud en nogal een klus om het vuur opnieuw aan te maken. Toen ze ontdekte dat hij, totaal geabsorbeerd in een boek, het vuur was vergeten, mepte ze hem, althans dat wil de anekdote, met een stuk hout op zijn hoofd. Lincoln liep thuis meestal op sloffen en als er bezoek kwam deed hij vrolijk de deur open met zijn hemdpanden over de broek hangend, zijn warrige haardos alle kanten opspringend, als altijd. Mary werd er razend van.
Zo’n man gaat voor je leven. Lincoln en ik kregen een diepe band tijdens mijn studie van zijn leven. Nou ja, zo stelde ik me dat voor. Ik kon me inleven in deze man zonder hem altijd plezierig te vinden of helemaal te doorgronden. Ik kon mezelf in hem verplaatsen en zelfs in zijn tijd – de eerste helft van de negentiende eeuw in een provinciaal Amerika, toch niet gemakkelijk te doorgronden. Het thema van mijn boek werd geleidelijk aan Lincoln de fantastische, de fenomenale politicus. Ik realiseerde me meer en meer dat Lincolns succes niet was te danken aan zijn gewone man zijn, zijn deus ex machina kwaliteit, maar aan een wonderlijke combinatie van intelligentie, voorbeeldige karakter en een ruime ervaring als sluw en manipulatief politicus. Dat alles paarde hij aan unieke grootmoedigheid, bescheidenheid en de bereidheid om te doen wat nodig was om gedaan te krijgen wat moest gebeuren. Zoals hij het zei over een treuzelende generaal: ik zal zijn paard vasthouden als dat nodig is om hem in actie te laten komen, als hij het maar doet. Lincoln werd voor mij een voorbeeld voor moderne politici, al vermoed ik dat zij het talent ontberen om naar grootsheid te reiken.
Een van de vragen die me bezig hielden kon ik niet beantwoord krijgen: heeft Lincoln ooit Machiavelli gelezen? Uit de manier waarop hij omging met politiek maak ik op dat hij in elk geval het gedachtengoed van de man heeft verworven. Misschien legde Machiavelli de vinger op universele politieke waarheden.
Sommige mythes, halve of hele onwaarheden of goeie quotes moet je niet kapot researchen en al is elke anekdote over Lincoln uitgebreid doorgelicht, er blijven altijd vragen. Heeft hij ooit gezegd, toen iemand generaal Grant bekritiseerde wegens diens drankgebruik, dat hij graag hoorde welk merk whiskey Grant dronk want dan zou hij een kistje sturen naar alle generaals? Misschien niet, maar het is een verhaal dat mooi illustreert hoezeer Lincoln Grant vertrouwde.
Zei Lincoln you can fool some people all the time, some people all the time but you can’t fool all the people all the time? Het schijnt zo precies niet te vinden te zijn maar wat doet het er toe? Het is een prachtige uitspraak. Zei minister Stanton na Lincolns dood ‘now he belongs to the angels’ zoals sommigen betogen, of ‘now he belongs to the ages’? Ik houd het op het laatste, het past beter bij de man én bij Lincoln, mijn Lincoln.
Het is verrassend te ervaren hoe weinig bekend is over iemand die honderdvijftig jaar geleden leefde. Zo lang geleden is dat niet en er waren toch duizenden mensen die met Lincoln direct te maken hadden gehad. We weten veel, veel van hen hebben hun herinneringen opgeschreven. Maar daarmee ben je er natuurlijk niet. Het leuke van een biografie is om de gaatjes (in Lincolns geval: gaten) op te vullen in het formele verhaal, dat op zich al interessant genoeg is. In mijn geval was het ook aardig om verbanden te leggen met de politiek van vandaag de dag en die waren er vaker dan je zou denken. Soms kon ik tegengestelde interpretaties van Lincolns handelen tegen het licht houden en beslissen wat ik zelf de meest aanvaardbare verklaring vond. En altijd kon ik denken: hadden we vandaag de dag maar dit soort politici.
Ik heb in de loop der jaren kleine biografieën geschreven van alle presidenten en diepgaande studies gemaakt van alle grote presidenten, maar niemand heeft zoveel indruk gemaakt als Lincoln. Natuurlijk zijn de andere groten, vooral de elitaire revolutionair FDR, de tragische Lyndon Johnson en het raadselachtige genie Thomas Jefferson nog diepgravende studies waard, maar wat ik met Lincoln had was, denk ik, uniek. Lincoln transporteerde me naar een unieke samenleving, het Amerika van de eerste helft van de negentiende eeuw, waar de wortels liggen van onze moderne wereld. Aan zijn hand, aan de hand van een geniale en complexe man, kon ik wandelen door een stuk geschiedenis. Lincoln en ik, we hadden wat. Nou ja, ik dan.