Door Frans Verhagen, gepubliceerd in Maarten, juli 2013
Ik weet nog wel dat het diepe indruk op me maakte, als negenjarig jongetje: de moord op president Kennedy, dit najaar 50 jaar geleden. Bij ons thuis, in katholiek verzuild Brabant was Kennedy een held. Simpelweg omdat hij katholiek was. Hij kon geen kwaad doen en al helemaal niet meer nadat hij zo wreed vermoord was. Een heilige zoals we er wel meer kenden. Niet helemaal van het kaliber van Lidwina van Schiedam of Petrus Canisius, meer als paus Johannes XXIII: iemand op wie katholieken trots waren.
Sprak dat bij de paus voor zich, Kennedy symboliseerde een doorbraak voor katholieken in de grote mensenwereld zoals het premierschap van Ruijs de Beerenbrouck in 1918 dat in Nederland betekende. Mijn vader lustte er wel pap van, van die trotse katholieke verhalen. Hij was vanzelfsprekend een fan van Ruijs, was actief in de lokale katholieke politiek en strijdlustig verdediger van zijn club. Toen prinses Irene in 1964 katholiek werd, vierden we dat als een overwinning.
Het was in dat klimaat dat ik eerst Kennedy’s presidentschap en daarna de moord ervoer. Het was nog net geen persoonlijk verlies maar het kwam in de buurt. Een vreselijke klap voor ons katholieken, nadat ons eerder dat jaar ook al die vrolijke paus was ontvallen.
Kennedy’s gewelddadige einde maakte hem immuun voor kritiek. Hij kwam terecht in een virtueel mausoleum. Over de doden niets dan goeds. En zeker over katholieke doden. Vijftig jaar later kan ik vaststellen dat ik genoot van die heiligenverhalen en enthousiast misdienaar was, maar dat ik de kerk niet hoefde te verlaten omdat ik er nooit bij gehoord had. Met mijn Kennedy bewondering is het ook niet goed gegaan. Ik dacht toen dat die 22e november een kantelpunt was en dat denk ik nog steeds, zij het dan om andere redenen.
Aanvankelijk geloofde ik dat de inauguratie van Kennedy dat punt was. Die speech, de jonge vent zonder overjas, met zijn heldere stem en zijn inspirerende retoriek, de glamour van Jackie: het had er alle schijn van dat een nieuw tijdperk begon. Zo voelde het waarschijnlijk in 1961. Ik was te jong om dáárover mee te kunnen praten, maar mijn vader kon er trots over vertellen. Een van onze club was toch maar mooi de machtigste man ter wereld.
Vijftig jaar later weet ik dat niet de inauguratie maar de moord het kantelpunt was. Kennedy als rijkeluiskind, zoon van een ambitieuze en tamelijke foute vader, dát verhaal hoort bij de naoorlogse periode. Kennedy stond inderdaad model voor een jong, dynamisch Amerika, hij was het zinnebeeld van de American Century, gebronsd, scherp en vooral erg jong, maar tegelijk erg tijdbepaald. Eigenlijk was hij heel erg jaren vijftig, niet veel minder dan zijn ouwelijk ogende tegenstander Richard Nixon.
Wat ik nu weet is dat op 22 november de jaren zestig begonnen. Met die in stukken wegschietende schedel in dat shockerende Zapruder filmpje explodeerde de Amerikaanse mythe. In één klap werd Amerika volwassen, verloor het zijn onschuld. Er waren eerder presidenten vermoord maar die waren in hun tijd nooit de machtigste mannen ter wereld, hoogstens die van het land. Zo belangrijk was Amerika toen nog niet. Dit keer werd een aanval gepleegd op de westerse wereld, krap een jaar na de grootste koude oorlogscrisis. Zo voelde het ook voor vicepresident Lyndon Johnson die daarom ook zo’n haast had om zich te laten inzweren. Die foto van Johnson met Jackie, in dat claustrofobische vliegtuig, bloed op haar mantelpakje: het is een haarscherp, het tijdstip bepalend beeld. We weten nu dat het een licht zalmkleurig pakje was, maar de wereld van 1963 was een zwart-wit wereld. Alle foto’s, alle filmpjes waren nog in zwart-wit. Net als mijn wereld.
Die dag, rond een uur of één, zijn ze begonnen, die roerige en decennia bepalende jaren zestig. De wereld ging op zijn kop. Opstand, chaos, geweld, Vietnam en nog meer moorden werden de norm. En vrijheid.
Kennedy bleef nog lang onze held. In de boekenkast thuis stonden Duizend Dagen en De dood van een president, de hagiografisch boeken van Arthur Schlesinger en William Manchester, naast fotoboeken van Johannes XXIII. Een meer kritische benadering van de gevallen president kwam bij ons in Brabant met behoorlijke vertraging door. Kom niet aan onze helden, niet aan Kennedy, bisschop Bekkers, of aan Jan van Beveren en Willy van der Kuijlen. Voorlopig was Kennedy onaantastbaar.
Geleidelijk aan verschenen de andere boeken. Over Kennedy’s gedrag als seksueel roofdier: het rusteloze, liefdeloze en ook onvoorstelbaar roekeloze seksleven van een roofdier. Een man die zonder scrupules jonge secretaresses inlijfde als dagelijks speeltje. We lazen dat de president sliep met het liefje van een maffiabaas, informatie die niet allen de maffia maar ook FBI baas J. Edgar Hoover de gelegenheid gaf hem te chanteren. We lazen dat noch John noch minister van Justitie Robert Kennedy erg grote voorvechters waren van burgerrechten. Integendeel, ze zagen de burgerrechtenbeweging vooral als een probleem dat dreigde Democratische kiezers in het Zuiden te vervreemden. Ze probeerden de Mars op Washington, Marten Luther Kings finest hour, tegen te houden. We lazen over de slechte contacten met het Congres waardoor er vrijwel geen belangrijke wetgeving tot stand kwam. Vicepresident Lyndon Johnson, de beste politicus van zijn tijd, had hen daarbij kunnen helpen. Maar ze haatten hem zo dat hij werd genegeerd. We hebben nu gedetailleerde informatie over Kennedy’s lamentabele gezondheid en zijn gevaarlijke medicijngebruik. Over Dr Feelgood en zijn spuit. Kennedy’s leven bleek een grote leugen.
Hoewel er van mijn jeugdheld weinig overbleef, was president Kennedy in elk geval gedurende enige tijd voor mij en vele anderen het symbool van katholieke emancipatie. De moord voegde alleen maar een nieuwe frustratie toe.
Ik was geen dogmatisch katholiek jongetje, ik deed keurig wat van me verwacht werd en vond het niet al te erg. Anders dan Jos Palm zijn eigen ontwikkeling beschrijft in zijn Moederkerk rolde ik niet in een andere autoritaire doctrine. Ik geloofde toch al niet, maar de déconfiture van Kennedy was het begin van de onttovering van mijn wereld. Nooit meer zou ik de dagelijkse werkelijkheid van katholieke politici in overeenstemming weten te brengen met de verheven verhalen waarmee ik was opgegroeid. Ze ontbeerden het talent van Kennedy maar waren net zo leugenachtig.
Zo symboliseert de dood van Kennedy voor mij, zelfs op die afstand in tijd en geografie, de overgang van mijn eigen onschuld naar het bewustzijn van de complexiteit van moraal en dagelijks leven. Voor die tijd was de verzuilde wereld mijn domein, daarna zag je de zuilen buigen, kraken en uiteindelijk versplinteren. Daar denk ik straks aan, op 22 november, als het vijftig jaar geleden is dat de jaren zestig begonnen.