In het tijdperk waar Donald Trump de toon zet, oogt zijn vandaag honderd geworden voorganger Jimmy Carter als een toonbeeld van beschaving. De een-termijn president, van 1977 tot 1981, wordt veelal beschouwd als mislukt. Dat is onzin. Dat de kiezer Carters leiderschap in november 1980 verwierpen had een groot aantal redenen, maar doet niets af aan Carters prestaties, nog los van die elementaire beschaving die zo node wordt gemist.
Carter had pech. Onder de omstandigheden waaronder hij in 1977 aantrad had werkelijk niemand van het presidentschap een succes kunnen maken. Hij had te maken met een land dat was gedemoraliseerd door de wandaden en het aftreden van Richard Nixon. Een land dat de oorlog in Vietnam had verloren en in de competitie met de Sovjet Unie, vooral gevoerd in derde wereld landen, op achterstand leek te staan. Carter erfde een stagnerende economie, waarin zowel inflatie als werkeloosheid hoog opliepen. De olieschok van 1973 dreunde door, in 1979 kwam daar een tweede prijsverhoging overheen.
Tegelijkertijd waren het juist die omstandigheden waardoor de voormalig gouverneur van Georgia president kon worden. In die zuidelijke staat had Carter de rassenverhoudingen na het einde van de segregatie in redelijk goede banen weten te leiden. Hij was een moralistische politicus, een evangelische gelovige die dat niet verborg, maar er ook de consequenties aan verbond die hedendaagse evangelisch nationalisten ontlopen. Hij beloofde de kiezers dat hij hen niet zou voorliegen.
De Democraten hadden na de roerige jaren zestig het belang van voorverkiezingen sterk vergroot. Carter begon vroeg met zijn campagne, liep stad en land af om de nominatie te winnen. In een spannende verkiezingsstrijd versloeg hij vervolgens de Republikeinse president Gerald Ford, de nooit gekozen opvolger van Nixon.
Volgens een gezaghebbende theorie van het presidentschap zijn politici die aantreden aan het einde van een langere ontwikkeling gedoemd te falen. Zoals Herbert Hoover in 1932 onderuit ging tijdens de Grote Depressie om plaats te maken voor Franklin Roosevelt, zo zat Carter aan het einde van een periode van actief overheidsingrijpen. Hij werd de laatste president voor een waterscheiding-verkiezing. Achteraf gezien was het voor de Democraten – en voor Amerika – beter geweest als Gerald Ford of Ronald Reagan in 1977 president was geworden en de Republikeinen met de brokken hadden gezeten.
Carters presidentschap was succesvoller dan de reputatie die hem aankleeft. Zijn regering benoemde meer zwarten, hispanics en vrouwen dan ooit. Hij verleende duizenden ‘Vietnam-deserteurs’ amnestie, daarmee een van open wonden van de oorlog sluitend. Hij hervormde het ambtenarenapparaat, dereguleerde het vliegverkeer en zette milieu stevig op de agenda. Helaas verergerde de verdubbeling van de olieprijs in 1979 Amerika’ economische problemen. De onder Ford begonnen stagflatie – een ongewone combinatie van hoge inflatie en hoge werkloosheid – bleef doorwoekeren. In 1979 benoemde Carter Paul Volcker tot president van de Federal Reserve, de Amerikaanse centrale bank, met de opdracht inflatie uit de economie te wringen. Het was een moedige daad want Carter wist heel goed dat de hogere rentes een recessie zouden opleveren, juist in een verkiezingsjaar.
Buitenlands boekte Carter behoorlijke successen. Met persoonlijke inzet wist hij Egypte en Israël te bewegen tot een vredesakkoord, de Camp David Akkoorden, die tot op de dag van vandaag werken. Hij gaf het Panama-kanaal terug aan Panama, tot ergernis van conservatieven. Carter sloot een nieuw verdrag over wapenbeheersing met de Sovjet Unie, maar het bleef liggen omdat juist de Republikeinen van Richard Nixon zich tegen welke deal dan ook hadden gekeerd. Toen de Sovjet Unie eind 1979 Afghanistan binnenviel, sloeg Carters gematigde toon om in een niet geheel geloofwaardige havik-stem. Een verbod op graanexport naar Rusland maakte de Amerikaanse boeren kwaad, een boycot van de Olympische Spelen in Moskou ontzette sportfanaten.
Carter had mensenrechten stevig op de agenda gezet, maar zoals alle presidenten had hij moeite Amerikaanse belangen af te wegen tegen dat beleid. Zo veroordeelde hij de misdaden van de dictator in Nicaragua, Anastasio Somoza, maar deed niets om hem kwijt te raken. Hij steunde de Sjah van Iran, ondanks diens beleid van binnenlandse terreur, maar kwam hem niet te hulp toen de revolutie onder leiding van ayatollah Khomeini hem ten val bracht. Carters bereidheid om de Sjah voor een medische behandeling in de VS toe te laten, een humanitaire geste, was de aanleiding voor studenten in Teheran om 52 Amerikaanse diplomaten te gijzelen. Carter oogde hulpeloos. Een militaire operatie om de gijzelaars te bevrijden liep vast in een woestijnstorm. Carter kon zich moeilijk losmaken van een door conservatieven opgetuigd imago van softe mislukkeling.
Ook op links lag Carter onder vuur. De tragisch moreel gehandicapte senator Edward Kennedy (in Chappaquiddick verantwoordelijk voor de dood van een medewerkster) daagde Carter uit voor de Democratische nominatie, legde hem het vuur aan de schenen en bleef dat doen ook lang nadat hij zelf geen kans meer had. De schade was enorm. Carter kreeg de nominatie maar in de strijd met de eeuwig optimistische en aartsvaderlijke Ronald Reagan verloor hij in november 1980 de strijd om herverkiezing. Daarmee begon voor Amerika een periode van conservatisme en vrije markt absolutisme waarvan Amerika nu de kenmerken draagt.
Na zijn terugtreden zette Carter zich onvermoeibaar in als bemiddelaar in geschillen tussen naties, om de rechtmatigheid van verkiezingen objectief te beoordelen en voor de verbetering van het lot van minder bedeelden in de wereld. Carters kwaliteiten: een indrukwekkende intelligentie, de zucht naar micromanagement, volstrekte betrouwbaarheid en een bewonderenswaardig idealisme zaten hem als president in de weg maar maakten hem de meest succesvolle ex-president in de Amerikaanse geschiedenis. Hij kreeg in 2002 de Nobelprijs van de Vrede.
Jimmy Carter verdient het de geschiedenis in te gaan als een bewogen man, een idealist zoals er weinig het presidentschap hebben bekleed. Hij was een moralist, een man van overtuigingen, die in de huidige tijd node wordt gemist. Het is jammer dat Amerika van zijn gedeeltelijk falen alleen maar geleerd lijkt te hebben dat ze liever geen idealisten als president zien. It’s their loss.