Red ‘assimilatie’ van de scherpslijpers

Gepubliceerd in De Groene, 14 februari 2011

Sommige woorden verdienen een beter lot dan te verdwijnen in de maalstroom van politieke correctheid. Assimilatie is zo’n woord. Als socioloog heb ik altijd een zwak gehad voor deze klassieke sociologische term. Helaas is assimilatie nu niet meer de beschrijving van een proces maar van een beleid, een doelstelling, zelfs een ideologie. Assimilatie wordt geassocieerd met dwang, met het opgeven van een minderheidscultuur en er zweeft een vage geur omheen van superioriteit van de meerderheidscultuur. Sommigen vinden dat verwerpelijk, anderen willen dat juist. Door assimilatie daarvoor te gebruiken doen beide groepen onrecht aan een waardevol sociologisch concept dat prima beschrijft wat er gebeurt als verschillende groepen in een samenleving zich mengen. Dat is zonde want een betere term voor het proces hebben we niet.

 

Al voor het begrip bestond, was er het verschijnsel. In de negentiende eeuw zagen Amerikanen hun immigranten geleidelijk aan meer Amerikaans worden en tegelijkertijd Amerika veranderen. Duitse immigranten werden steeds Amerikaanser maar sleutelden ook aan Amerika zoals het was: een saai puriteins land. Ze brachten muziek en theater mee, ze gokten en dronken bier, zelfs op zondag. Amerika werd er een stuk leuker van. Negentiende eeuwers benoemden dit proces niet. Ze vonden het vanzelfsprekend.

Rond 1900 werd assimilatie wel gebruikt maar vaker had men het over de melting pot, een begrip dat al sinds de achttiende eeuw populair was. In een bekend toneelstuk van die naam uit 1908 werd min of meer betoogd dat immigranten als vanzelf opgingen in de Amerikaanse samenleving en dat werd gezien als een unieke kwaliteit van Amerika. Niettemin groeide het ongenoegen over de miljoenen immigranten uit Italië en Rusland terwijl de Eerste Wereldoorlog spanningen veroorzaakte met Duits-Amerikanen. Uiteindelijk sloot Amerika in 1924 zijn grenzen voor de meeste immigranten.

Assimilatie als wetenschappelijk concept dateert van de jaren twintig en is nauw verbonden met de Chicago School van sociologen, vooral met het werk van Robert E. Park en W. I. Thomas. Zij concentreerden hun onderzoek in hun eigen Chicago, de stad met de grootste variëteit aan etnische buurten. Park zag een ontwikkelingspatroon. Volgens hem maakten alle interetnische verhoudingen het zelfde proces door van vier stappen. Het begon met contact, dan concurrentie, vervolgens accommodatie en tenslotte assimilatie. Park en Thomas kwamen met de eerste definitie van assimilatie: ‘een proces van interpenetratie en fusie waarin personen en groepen de herinneringen, sentimenten en attitudes van andere personen en groepen verwerven en, door het delen van hun ervaringen en geschiedenis, met hen worden geïncorporeerd’. Individuele verschillen en concurrentie of conflicten tussen groepen verdwenen niet, maar er ontstond genoeg eenheid voor een ‘gemeenschap van doelstelling en actie’.

De Chicago School werkte het concept van assimilatie uit door middel van een groot aantal empirisch studies. Een van de originele inzichten was dat assimilatie minder problematisch verliep als de immigrantengroepen hun eigen snelheid van aanpassing aan het Amerikaanse leven mochten hanteren dan wanneer ze gedwongen werden. Later werd Park sceptischer over culturele cohesie als de bepalende eigenschap van assimilatie. Dat was niet zo heel erg nodig. Hij maakte het vervolgens een stuk eenvoudiger door te stellen dat een immigrant geassimileerd is ‘zodra hij heeft laten zien dat hij zijn weg kan vinden in het land’. Park was een optimist en benadrukte dat assimilatie een natuurlijk proces was. Een overheid had je er niet voor nodig en trouwens ook niet de beleidsadviezen van de sociale wetenschappen.

 

Veel sociaal wetenschappelijk onderzoek in de jaren dertig hield zich bezig met de marginalisering van tweede generatie jongeren. Een mooi voorbeeld was het baanbrekende werk van de psycholoog Irvin Child die in 1943 Italian or American? The Second Generation in Conflict publiceerde. Child stelde vast dat Italiaans Amerikaanse jongeren drie keuzes hadden: helemaal Amerikaan maar altijd gediscrimineerd, helemaal Italiaan en altijd afgezonderd, of ergens er tussenin met moeizame conflicten en veel ruzie. Echt lekker was het nooit. Andere onderzoekers schreven over Chinezen in het Diepe Zuiden, over Hispanics en andere groepen. Ze bleken gelijksoortige problemen te ontmoeten.

Ook revolutionair was het participerend onderzoek van de socioloog Wiliam Whyte in Boston waarover hij schreef in de Street Corner Society. Whyte schetste het ontstaan van etnische jongerengroepen die elkaar hielpen overleven, één per straathoek. Het zijn nog steeds relevante boeken met heel herkenbare schetsen van tweede generatieproblematiek. Op de achtergrond ontwikkelde zich een soort ongespecificeerd gevoel van verlies van culturele diversiteit. Het was eigenlijk wel leuk, al die variatie.

Het concept van cultuur, belangrijker gemaakt door antropologie, leidde tot het gebruik van acculturatie als uitwisselbare term met assimilatie. Het begeleidde de opkomst van cultural pluralism in de jaren vijftig, niet als alternatief maar als een verlicht en liberaal systeem om het doel van assimilatie te bereiken, namelijk een harmonieus verenigde samenleving. Culturen bleven niet apart bestaan, naast elkaar en afgescheiden, maar droegen in al hun variatie bij aan een gemeenschappelijke Amerikaanse cultuur. Deze tolerantie voor diversiteit was nu de liberale orthodoxie geworden: Amerika was één in zijn basiswaarden en de verschillen tussen groepen waren oppervlakkig en gemakkelijk te accepteren.

 

De immigratiehistoricus Oscar Handlin was duidelijk beïnvloed door Park. Handlins eerste boek, Boston’s Immigrants, verscheen in 1941 en ging over Ierse immigranten, hun ontworteling en hun aanpassing. Handlin zag de eerste drie stadia, maar de assimilatie vond in zijn ogen niet plaats. Zo bereikten de Ieren een stevige plaats in de gemeenschap, maar ze bleven onderscheiden als groep. De climax van de immigranten ervaring, zo stelde Handlin, was niet het Amerikaan worden, die nieuwe mens, maar het ontwikkelen van een groepsbewustzijn. De Ieren hadden zich aangepast, in zoverre was er sprake van Amerikanisering maar als groep bleven ze steken op de onderste sport in het sociale systeem van Boston.

In 1951 publiceerde Handlin een klassiek boek, The Uprooted. Hij werkte dezelfde thema’s uit zonder er veel optimistischer bij te worden. Hij noteerde het uiteen vallen van het oude boerenleven in Europa, de moeilijke reis naar Amerika, de ontworteling in de steden en families. Handlin keek nu meer naar de individuele immigranten en stelde vast dat ze niet hun plek hadden in Amerika, ook al had hun groep een plaats gevonden. De individuele leden ervan konden niet ontsnappen aan hun eenzaamheid, isolement en triestheid. Ze bleven voor altijd vreemdelingen. Dit pessimistische en bleke beeld paste ook wel in het tijdsbeeld van de jaren vijftig waarin de eenzame Amerikaan opgeld deed. In 1950 had David Riesman The Lonely Crowd gepubliceerd, een kritische analyse van de middenklasse en het toenemende individualisme. Handlin kreeg vijftig jaar later in Nederland weer een prominente plaats dank zij de geschriften van Paul Scheffer die zijn pessimisme deelden.

 

In Amerika werd inmiddels de akker geploegd voor een comeback van etnisch bewustzijn. De homogeniserende consumptiemaatschappij maakte diversiteit populairder. In het midden van de jaren vijftig kwam de psycholoog Erik Erikson met zijn identiteitstheorie. Die paste prima in de Koude Oorlog want opeens was het gevaarlijk als je geen wortels had want dan kon je gemakkelijk gerekruteerd worden door de communisten. Dan toch maar liever etnische geborgenheid. Sowieso werd pluralisme nu gezien als de essentie van de westerse samenleving, een democratie van met elkaar concurrerende belangengroepen, in wisselende combinaties. Het is niet toevallig dat Alexis de Tocqueville, die in 1830 al hierover schreef, in deze jaren zijn comeback begon. In deze visie was sociale stabiliteit de resultante van voortdurende wisselwerking tussen groepen en belangen en de mate waarin die wisselende allianties vormen, gebaseerd op een structuur met sterke gezamenlijke normen en waarden. Niet voor niets was de dominante socioloog van deze tijd een structuralist, Talcot Parsons.

In 1964 vatte de socioloog Milton Gordon het allemaal samen in zijn boek Assimiliation in American Life, waarin hij zeven meetbare stappen ontwikkelde. Het belangrijkste onderscheid is dat tussen de eerste stap, ‘culturele of gedragsassimilatie’ en de tweede, ‘structurele assimilatie’. Die eerste stap is feitelijke acculturatie, het overnemen van culturele patronen zoals taal, kleding en andere uiterlijkheden. De tweede betekent entree in de klieken, clubs en instituties op het niveau van primaire groepsrelaties. Anders gezegd, het ging niet meer om wat je deed maar met wie je het deed.

De rest van zijn stappenplan ziet er als volgt uit: marital, identificational, attitude receptional (afwezigheid van vooroordeel tegen de groep die wordt geassimilleerd), behavior receptional assimilation (geen discriminatie) en civic assimiliaton (geen politieke en waardeverschillen meer). Is de eerste stap eenmaal gemaakt, dan volgt de rest vanzelf. Maar ook hier hoeft dat niet een volledige versmelting te betekenen. Cultureel pluralisme bleef in Amerika de norm.

Rond die tijd ontwikkelde de Newyorkse socioloog Herbert Gans, vooral bekend van zijn Urban Villagers over Italianen in New York, het concept van ‘rechte lijn’ assimilatie, later aangevuld met een ‘hobbelige lijn’ variant. Gans stelde dat generaties een opeenvolging van stappen ondernemen, steeds weer een stap verder van de het etnische beginpunt, op weg naar een complete assimilatie. De implicatie is dat de generaties zelf de dynamiek veroorzaken, op elkaars stappen voortbouwen. Het ‘hobbelige lijn’ concept hield rekening met minder vanzelfsprekendheid, met de vaststelling dat een deel van de derde generatie, eenmaal zeker van zijn Amerikaanse identiteit, etniciteit weer ging waarderen. In de beroemde woorden van de historicus Marcus Lee Hansen: ‘what the son whishes to forget, the grandson wishes to remember’.

Deze etnische revival verleidde de sociologen Daniel Patrick Moynihan en Nathan Glazer tot het schrijven van hun klassieker Beyond the melting Pot (1963). Zij lieten zien dat ook na enkele generaties verschillen tussen etnische groepen bleven bestaan maar dat dit maatschappelijke integratie zeker niet verhinderde. In hun visie bleef etniciteit een belangrijk referentiepunt voor lokale stedelijke politiek. Hier ligt een aansluiting met hedendaagse sociologen, zoals in Nederland Han Entzinger, die de mate van integratie afmeten aan wat mensen bindt en niet wat hen scheidt. Er is niets mis met symbolische etniciteit, het je verbonden voelen met de cultuur waarin je opgroeide maar dan vooral als een plezierig extraatje. Op Saint Patricks Day zijn we allemaal even Ieren.

 

Helaas had politiek correct links niet alleen Talcot Parsons en de gevestigde sociologie in de ban gedaan maar ook assimilatie. Dat werd nu neergezet als een dwingend concept waarin mensen gedwongen werden hun oude identiteit af te leggen. Het is tijd voor een restauratie. Want gestript van zijn normatieve en ideologische ballast is assimilatie nog steeds een mooi sociologisch concept dat aangeeft wat er gebeurt met immigranten en hun kinderen. Het is geen beleid, het is geen doel, maar een proces en naar zijn aard loopt dat proces over meerdere generaties. Pas als de in het land geboren tweede generatie serieus maatschappelijk actief is, kun je meten wat er precies gebeurd is. Meestal is pas in de derde of vierde generatie duidelijk dát assimilatie heeft plaats gevonden.

De sociologen Richard Alba en Victor Nee hebben het voortouw genomen bij deze herwaardering. Zij definiëren assimilatie als de ‘vermindering van een etnische onderscheid en de daaraan gekoppelde culturele en sociale verschillen’. Opnieuw hoeft daarin etniciteit niet te verdwijnen: al assimilerend kunnen groepen sterke etnische of andere markeringspunten neerzetten. Alba en Nee’s uitgangspunt is dat assimilatie vrijwel altijd het gevolg is van keuzes van individuen, zoals bepaald onderwijs volgen, ergens gaan wonen of een bepaalde baan nemen. Dat hoeven geen bewust keuzes te zijn. Mooi samengevat: ‘Assimilatie is iets dat vaak gebeurt met mensen terwijl ze andere plannen maken.’

In elk geval is gedwongen assimilatie, of assimilatie als beleidsdoelstelling, meestal niet effectief gebleken. Beleid dat immigrantenculturen probeerde te breken, de mensen probeerde te spreiden en ze onder druk zetten, werkte averechts, riep actief verzet op. Ook is het goed steeds te benadrukken dat er alleen maar een meerderheidsgroep is om dat er eerder groepen geassimileerd zijn. In ons verzuilde en historisch diverse Nederland zou dat een bij uitstek herkenbaar verschijnsel moeten zijn.

Laten we eens kijken wat we met assimilatie kunnen in de Nederlandse context. Ik volg daarbij Alba en Nee’s indeling in drie mechanismen die assimilatie sturen, qua snelheid en qua intensiteit. Het eerste is het institutionele effect via de wet en overheidsbeleid waardoor discriminatie onacceptabel is geworden. Daarmee is racisme of discriminatie nog niet verdwenen maar het is geen standaard of gelegitimeerd denken meer. Je kunt vaststellen dat de weerstand tegen Ieren, Italianen, Chinezen en Joden in de VS altijd aanmerkelijk harder en wreder was dan wat we in Nederland hebben meegemaakt. Ons land is geen paradijs maar immigranten en hun kinderen vinden weinig formele obstakels op hun weg naar zelfverbetering. De voorwaarden voor assimilatie zijn beter dan ooit.

Een tweede mechanisme zijn de dagelijks beslissingen van individuele immigranten en hun nazaten. Die leiden vaak tot assimilatie, niet zozeer als uitgesproken doelstelling maar wel als onbedoeld gevolg. Als ouders hun kinderen alleen Engels (of Nederlands) leren, als kinderen hoger onderwijs volgen, als ze deelnemen aan de samenleving dan ontstaat er vanzelf grensvervaging. Dat is de reden dat sommige immigrantenouders zich verzetten tegen de invloed van scholen. Die openen de wereld en zijn daarom de vijand, zoals ook orthodoxe gelovigen weten. Je hebt als immigrantenkind twee keuzes. Je kunt bouwen op de mogelijkheden in je eigen gemeenschap of je volgt een ‘mainstream’-strategie richting onderwijssysteem en open arbeidsmarkt. In Nederland kiest de tweede generatie massaal voor deze weg.

Een derde mechanisme is de rol van de immigrantengemeenschappen en netwerken die mede bepalen hoe hun leden inspelen op het leven in hun nieuwe land. Door als groep bepaalde normen vast te leggen en te handhaven, kun je de grens scherper of vager maken. Ik denk aan voorbeelden als de Ieren die sociaal gezien afstand namen van de zwarten om te voorkomen dat ze in dezelfde raciale hoek werden gezet. Alba noemt ook het voorbeeld van Duitse joden in New York die hun charitatieve kracht gebruikten om de Oost Europese joden te helpen. Ze waren bang dat hun armlastige bestaan het imago van alle joden onderuit zou halen (ook in het Amsterdam van de zeventiende eeuw speelde dat). Het zijn gevallen waarin de etnische gemeenschap zelf assimilatie vergemakkelijkt, in essentie door hun de waarden en verwachtingen van hun eigen leden te beïnvloeden. Turkse Nederlanders die onlangs een noodkreet lieten horen over een deel van hun jongeren, zouden dit mechanisme moeten gebruiken.

 

Alba en Nee voeren het concept in van een grensgebied (‘social boundary’) waarin individuen in hun dagelijks leven navigeren en dat hun houding tegenover anderen vorm geeft. Assimilatie kun je dan zien als het geleidelijk aan vervagen van zo’n grens: mensen aan weerszijden zien elkaar steeds meer als hetzelfde. Zij zijn wij. Een grens die eerst heel duidelijk was, zoals waar je woont of wat voor werk je doet, kan vervagen. Klassiek voorbeeld zijn natuurlijk de compleet geassimileerde en vaak geseculariseerde Joden die hun eigen feestdagen en rituelen bewaren en bewaken.

Zo gezien zijn er drie manieren van assimileren, van het wegwerken van die grenzen. Je kunt ‘grenzen oversteken’: een individu neemt als individu de meerderheidscultuur over en stapt uit zijn eigen cultuur. Er kan zijn van ‘grensvervaging’: de grens wordt onduidelijk, je kunt jezelf presenteren als lid van beide gemeenschappen. Je bent Turkse Nederlander of Nederlandse Turk. Of, minder vaak voorkomend, de grens kan ‘verschuiven’: outsiders worden insiders. Zo zijn in Amerika de Ieren en de Joden uiteindelijk gewaardeerd onderdeel geworden van de meerderheidscultuur. Assimilatie is geen éénrichtingverkeer.

Het is ook zeker niet zo dat assimilatie onvermijdelijk is. Er zijn vele varianten mogelijk, waardoor zelfs behoorlijk onderscheiden groepen deel uitmaken van de samenleving. Want al assimileren de meeste groepen in hun geheel, er zijn altijd enclaves geweest van mensen die de oude stijl behielden. Zoals de Amerikanen de Amish hebben, hebben wij Staphorst en de Hoekse Waard. We hebben ons verzekerings- en inentingssysteem er zelfs aan aangepast. Van Amerika weten we dat sommige rassen, zwarten en aziaten, niet móchten assimileren. Maar zelfs bij die groepen bleek na verloop van tijd assimilatie het eindresultaat.

 

Assimilatie blijkt zo een heel nuttig en veel waarden vrijer concept dan de afgelopen decennia deden vermoeden. Het heden lijkt meer op het verleden dan dat het ervan verschilt en de meeste etnische minderheden zullen de meerderheidscultuur overnemen en zelf veranderen, zoals andere groepen dat in het verleden deden. Het vereist wel een lange termijn visie: je moet over enige generaties heen kijken anders zie je niets. Assimilatie is altijd een proces van lange adem.

Voldoende reden om het concept van assimilatie – ik noem het expres niet een theorie – een nieuw leven te geven. Want als we zien wat er in Nederland gebeurt, zoals geïllustreerd door de cijfers van CBS en SCP, dan past assimilatie daar heel mooi op. We zien dat onze tweede en aan derde generatie als geheel steeds meer neigt naar het gemiddelde van de Nederlandse samenleving, en zelf dat gemiddelde verandert. Een heel gevarieerd, multicultureel Nederland wordt steeds gevarieerder, met nieuwe culturen toegevoegd aan het bestand, onderwijl steeds moeiteloos vaststellend dat we allemaal toch wel heel Nederlands zijn. Assimilatie kortom, u ziet het om u heen. Het is niet goed en het is niet slecht, het is er gewoon. Tijd voor de terugkeer van dit mooie concept.

 

Voor de liefhebbers een literatuurlijst:

 

Alba, Richard sand Nee, Victor. Remaking of the American Mainstream. Assimilation and Contemporary Immigration. Cambridge, 2003.

 

Child, Irvin. Italian or American? The Second Generation in Conflict. Yale University Press, 1943.

 

Glazer, Nathan and Moynihan, Daniel Patrick. Beyond the Melting Pot. The Negroes, Puerto Ricans, Jews, Italians, and Irish of New York City. Cambridge, 1963.

 

Gleason, Philip. Speaking of Diversity. Language and Ethnicity in Twentieth-Century America., Baltimore, 1992.

 

Gordon, Milton. Assimilation in American Life. The Role of Race, Religion and National Origins.New Yor, 1964.

 

Handlin, Oscar. Boston’s Immigrants. A Study in Acculturation. Cambridge, 1959.

 

Handlin, Oscar. The Uprooted: The Epic Story of the Great Migrations That Made the American People. 2nd Edition. Princeton, 2002.

 

Hansen, Marcus Lee. The Immigrant in American History. Cambridge, 1942.

 

Park, Robert E. and Miller, Herbert A. Our World Traits Transplanted. NY 1921.

 

Whyte, William Foote. Street Corner Society. The Social Structure of an Italian Slum. (Fourth Edition) Chicago, 1993.