Dat is ook een van de primaire redenen waarom het aantal zelfstandigen na 1980 sterk is gestegen. Kijk maar naar wat de Chinezen deden met wasserijen en restaurants, de Japanners in de landbouw en de groothandel in Californië. De Koreanen met groentewinkels en kruideniers. Nog steeds is het zo dat groepen immigranten kiezen voor een bepaalde bedrijfstak. Officieel heet dit de ‘disadvantage thesis' die stelt dat immigranten meer gemotiveerd zijn om voor zichzelf te beginnen vanwege algemene achterstanden op de arbeidsmarkt. Ik denk wel eens dat het juist een voordeel is.
De Amerikaanse overheid geeft steun aan kleine ondernemers, vooral als een uitvloeisel van de burgerrechtenbeweging. In 1953 kwam er de Small Business Administration en een Office of Minority Business Enterprise, later, in 1969, het Minority Business Development Agency. Deze bureaus hielpen met leningen tegen lage kosten, management en technische hulp. Er was ook een verplichting, zeker voor de overheid, om zoveel procent werk te geven aan door minderheden geleide bedrijven, maar dat was een slecht programma. Het leidde tot corruptie en pro forma bedrijven. Ondertussen zijn de omstandigheden voor entrepreneurs stukken beter dan vroeger. Er is meer geld, meer ervaring en vooral meer entrepreneurszin. In het algemeen kun je zeggen dat de Amerikanen de nadruk leggen op financiële voorzieningen waar groepen al of niet gebruik van kunnen maken, terwijl de Europeanen meer kijken naar nadelen op de arbeidsmarkt en de kansen.
Saskia Sassen wijst er ook op dat in de ‘global cities' er veel vraag is voor dienstverlening met een laag technisch niveau. Dat is juist waar immigranten goed zijn. Ze zijn flexibel en klantgericht. Als je het zo bekijkt dan zie je dat economische herstructurering geen probleem hoeft te zijn maar juist een kans, de drijvende kracht achter immigrant entrepreneuralisme. Dit neemt niet weg dat veel van deze ondernemers niet uitkomen boven het niveau van wat ze lumpen bourgeoisie noemt.