Tijdens de debatten in de Amerikaanse verkiezingsstrijd van 1988 kreeg Michael Dukakis, de Democratische kandidaat, de vraag voorgeworpen wat hij zou doen als zijn vrouw verkracht was en hij de dader in handen zou krijgen. Enigszins verward over zo’n rare vraag, antwoordde Dukakis, een beschaafd persoon, dat in een rechtsstaat de daartoe geëigende organen zo iemand zijn gerechte straf zouden geven. Hij zei het met grote stelligheid maar zonder passie en zonder klapwiekend op zijn emoties het televisiescherm te veroveren.
Fout antwoord, foute reactie. Wat de vragenstellers, en via hen de kiezers, wilden horen was dat hij hen een rotschop zou geven, de nek omdraaien, in hun kruis trappen, zijn handgun op hen leeg zou schieten of wat dan ook. Alles was goed als hij maar emotie toonde en zo aangaf zich te kunnen inleven in een algemeen gevoelen van onveiligheid. Wat hij echt zou doen was minder belangrijk dan het tonen van inlevingsvermogen. Nodeloos te zeggen dat Dukakis de verkiezingen verloor.
Ik memoreer dit onappetijtelijke voorval omdat het zich bij me opdrong bij het voorbijtrekken van de onderwerpen waarover Nederland zich de afgelopen maanden druk maakte en de aard van de discussie daaromheen. Jarenlang heb ik me verzet tegen het geroep dat we afstevenden op Amerikaanse toestanden als een gemakzuchtig excuus om niet over problemen na te denken, en verdraaid, ineens krijg ik het gevoel dat we, zonder het ons goed te realiseren, in Nederland opmerkelijk Amerikaans geworden zijn.
Politici worden vermoord, geweld op straat escaleert, eigenrichting wordt goedgepraat, zelfs door politici, een kamerlid roept op tot minimumstraffen, zelfs viel de kreet ’three times and you’re out’ om recidivisten van geweldsdelicten voorgoed achter slot en grendel te krijgen, illegalen moeten worden opgespoord via hun kinderen op school, tweetalig onderwijs moet weg, portiers van nachtclubs worden doodgeschoten door een overspannen wraakzuchtige, Volendam hangt massaal aan de coke, crack schijnt de drugsmarkt te veroveren, rappers verheffen schuttingtaal tot norm, de doodstraf wordt bespreekbaar en zijn onze bedrijven wel helemaal zuiver op de graat? Hoe Amerikaans kunnen we worden?
Al deze onderwerpen zijn de afgelopen jaren in de VS aan de orde geweest en vele politici hebben er goede sier mee gemaakt, dat wil zeggen, er hun zetel mee veilig gesteld. Maar Nederland mag Amerikaanser zijn geworden, ik hoorde de afgelopen jaar toch maar weinig over Amerikaanse toestanden. Gelukkig maar, want onze toestanden zijn zo langzamerhand behoorlijk Nederlands. Maar uniek zijn ze niet en ik zou willen betogen dat we voor rigoureuze probleemanalyses en mogelijke lessen misschien eens wat vaker naar de andere kant van de plas moeten kijken. Deze ontwikkelingen bevestigen namelijk wat mensen die in Amerika hun ogen open houden vaak zeggen: dat land loopt tien a vijftien jaar voor op Europa. Of anders gezegd, de problemen die wij hier op ons pad vinden, zijn in de VS al algemeen onderkend en deel geworden van de politieke agenda. Dat betekent niet per se dat ze de juiste oplossingen gevonden hebben – al mag, dankzij bewezen succes, het harde ‘zero tolerance’ en ‘no broken windows’ beleid van burgemeester Giuliani zich in grote populariteit verheugen. Wel zeg ik dat het de moeite loont om te kijken hoe ze daar deze problemen hebben aangepakt en wat dat heeft opgeleverd. Ter illustratie mag ik wijzen op de door de neoconservatieve denkers al in de jaren zeventig vastgestelde ‘poverty trap’ (de armoedeval waarin uitkeringsgerechtigden beter af zijn zonder werk dan met vaste arbeid), het uiteenvallen van het gezin en de desastreuze effecten van gebrek aan prikkels tot zelfverbetering. Tien jaar geleden waren dit soort gedachten in weldenkende kringen onbespreekbaar – jazeker, in de linkse kerk. Maar wie zijn ogen open houdt, ziet dat de Amerikanen jaren op ons vooruit lopen. Wie bijvoorbeeld wat wil opsteken over tweede en derde generatie problematiek – inclusief een dosis optimisme over de absorptie en de positieve invloed van miljoenen immigranten – kan er heel wat leren.
We zouden dan meteen een voorbeeld kunnen nemen aan de wellevendheid en burgerzin van de gemiddelde Amerikaan. Anders dan wij denken zijn Amerikanen heel vriendelijke en bijzonder sociale mensen. Ze helpen hun behoeftige buren, hun bouwvakkers veroorzaken geen lawaaioverlast, mensen doen vrijwilligerswerk, geven donaties aan hun kerk en allerlei instellingen, ze staan keurig in de rij en houden zich aan de maximumsnelheid. Hun miljardairs, zoals Bill Gates en Warren, schenken honderden miljoenen aan goede doelen en zorgen er ook nog voor dat het geld goed besteed wordt. Amerikaanse publieke televisie wordt betaald door de lokale kijkers en door bedrijven die niet meer terughoeven dan een simpele vermelding aan het begin. Loop een museum binnen en het stikt er van, vaak bejaarde, vrijwilligers die het leuk vinden om instructieve uitleg te geven. Nederlanders geloven het soms niet, maar het is zo: de Amerikaanse samenleving is aanmerkelijk vriendelijker dan de Nederlandse. Mijn favoriete voorbeeld zijn die kruisingen met vier stopborden. Wie het eerste is gestopt, rijdt het eerste op, dan de buren en dan weer de volgende in de rij. Keurig, om de beurt. Kunt u het zich in Nederland voorstellen?
Natuurlijk, iedereen kan met honderd uitzonderingen komen, de ene kant of de andere kant, maar ik durf de stelling wel aan dat Amerika over het geheel genomen wellevender is dan Nederland. Mijn (gedeeltelijke) verklaring is dat we in Nederland het sociaal zijn hebben uitbesteed. Onze overheid doet dat. Of de sociale dienst, de Riagg, het bejaardentehuis. We hebben het allemaal geregeld – denken we – en dus hoeven we het zelf niet meer te doen. Wij nemen geen verantwoordelijkheid meer voor onze eigen omgeving. We klagen over de Amerikaanse oppervlakkigheid met hun ‘How are you?’ en ‘Have a nice day!’ Dat dit plezierige rituelen zijn in een samenleving waar men nog prijs stelt op een vriendelijk gedrag, zeker tegenover vreemdelingen, ontgaat ons. Amerikanen realiseren zich dat iedereen wel eens vreemdeling is geweest. Wat dit betreft zouden we wel wat Amerikaanser mogen worden.
Vooral nu we kampen met Nederlandse toestanden die verdacht veel lijken op wat Amerikanen al langer kennen. In de VS vindt een levendig debat plaats over zowat elk onderwerp, inclusief de doodstraf waarover in Nederland niet gepraat mag worden. In die sfeer van uitwisseling van argumenten en soms van het uitvoeren van tamelijk rigoreus beleid (zoals het aanpassen van het uitkeringsstelsel door president Clinton), hebben de Amerikanen al heel wat geleerd waar wij ons voordeel mee kunnen doen. En met grote groepen nieuwkomers hebben ze ook aardig wat ervaring. Ik pleit er niet voor om meteen maar over te stappen op Amerikaanse oplossingen, dat is al te gemakkelijk en niet aan de orde. Maar laten we vooral met een open oog kijken naar wat de Amerikanen met deze en gelijksoortige problemen hebben gedaan en er wat van leren. Burgerzin bijvoorbeeld.