Man/vrouw relaties

Een van de meest irritante radio reclames van de afgelopen jaren is die van een on line dating service. Een man met een Balkenende-achtige stem nodigt ons uit: “Deze boodschap is niet bedoeld voor wie hij … niet bedoeld is. Durft u het aan? Dating, alleen voor hoger opgeleiden.” Los van deplorabele kwaliteit van dit script: what else is new? Je zou kunnen zeggen dat het nooit anders is geweest. Mensen trouwen met mensen van dezelfde sociale klasse, bij voorkeur met hetzelfde geloof, zelfde opleiding, zelfde achtergrond. En inderdaad meestal was het zo, al constateerde Jan Latten in 2005 met enige weemoed dat doktoren die vroeger trouwden met de assistente tegenwoordig een andere dokter kiezen. In elk geval mag je wel zeggen dat partners in een langdurige relatie meer dingen wél dan niet gemeen hebben. Uiteraard zijn sociaal economische én culturele aspecten zijn daar een belangrijk deel van.

Het is dus geen grote verrassing dat kinderen en kleinkinderen van immigranten in overgrote mate binnen hun groep trouwen. Wel is er aanzienlijk verschil binnen de vier klassieke groepen. Turken en Marokkanen trouwen bijna allemaal binnen hun groep, Surinamers en Antillianen trouwen in buitengewoon hoge mate erbuiten – tot grote verbazing van de Amerikaanse socioloog John Mollenkopf die gewend is aan het lage aantal blank/zwarte huwelijken in zijn eigen land.

 

Conflict ouders

Trouwen buiten je eigen groep is nog steeds ongebruikelijk, zeker als die groep duidelijk omschreven is, zoals geloof, sociale klasse of etniciteit. Voor de oorspronkelijke immigranten bestaat het vraagstuk niet: zij komen veelal met hun gezin. Maar hun kinderen en hun kleinkinderen hebben een ruimere keuze. Althans, zo lijkt het. Want zo gemakkelijk breidt je het potentiële aantal partners niet uit. Ga buiten de groep en je begeeft je buiten een vertrouwde, soms afgeschermde omgeving, met een partner die niet jouw geloof heeft en in veel gevallen levert het een conflict op met de ouders.

Dat mag raar klinken voor moderne autochtone jongeren – hoewel ook daar sommige ouders behoorlijk wat invloed blijken te hebben – voor mensen die het staartje van de verzuiling hebben meegemaakt, klinkt dit maar al te bekend. Nog maar veertig, vijftig jaar geleden trouwden je eenvoudig niet met iemand van een ander geloof. Het motto was eenvoudig: twee geloven op één kussen, daar slaapt te duivel tussen. Dat zei de pastoor en dat zeiden de ouders. En de jongeren handelden ernaar.

Niet alleen qua geloof probeerde men iedereen binnenboord te houden, er waren ook klasselijnen die mochten worden overschreven. Er waren dorpslijnen. De grootste kermisruzies ontstonden als jongens uit een nabijgelegen dorp een meisje veroverden. De jongens die lukte waren veroveraars, de meisjes verraders, dat spreekt.

Emotioneel is het nooit veranderd. Zelfs de meest ruimdenkende ouders zien graag een partner voor hun kinderen die niet al veel afwijkt van wat ze gewend zijn. Mijn Chinees Amerikaanse schoonouders hadden het liefst gezien dat hun kinderen met Chinese Amerikanen trouwden. De drang om je relaties binnen je groep te zoeken is sterk en blijft lang bestaan. Vandaar dat intermarriage, zoals sociologen het trouwen buiten je groep noemen, zowat het laatste stadium van integratie is. Je moet er niet al te hoge verwachtingen van hebben. Logisch, want naast het koesteren van geloof is trouwen binnen je gemeenschap de langst overlevende eigenschap van een etnische of een geloofsgroep. Het vergt weinig verbeeldingskracht om je te realiseren waarom dat zo is. Druk van de ouders of van de gemeenschap is daar lang niet altijd voor nodig, meestal niet zelfs. In de oude samenleving waren daarvoor zelfs belangrijke redenen van erfrecht en bescherming van groepsbelangen. Ook als die redenen niet meer gelden, blijft het gedragspatroon bestaan.

Hoewel valt vol te houden dat trouwpatronen nog steeds erg dicht bij huis plaats vinden, is in de westerse wereld de partnerkeuze een individuele keuze geworden, niet meer een publieke maar een privé aangelegenheid. Dat gold voor de voormalig verzuilde Nederlanders en zal ook steeds meer gaan gelden voor de etnische Nederlanders. Maar zoals er op vrijwillige basis nog steeds binnen groepen getrouwd wordt, zo gebeurt dat ook bij etnische Nederlanders. Dus reken er niet op dat het snel gaat veranderen.

Demograaf Jan Latten baarde in 2005 niet alleen opzien met zijn vaststellingen over de doktersassistentes, maar vooral met een waarschuwing die hij baseerde op zijn vaststelling dat Nederlanders vaker dan door toeval valt te verklaren trouwen met iemand van hetzelfde opleidings- en inkomensniveau en de daarbij horende leefstijl. Hij waarschuwde dat deze verborgen selectiemechanismen in onze partnerkeuze de segregatie naar sociale klasse versterken. Voor Turken en Marokkanen was hij dubbel bezorgd. Die zoeken vooral partners binnen hun geloof en hun etnische gemeenschap. Ze zouden zo binnen hun sociaal economische klasse gevangen kunnen raken.

Voor de sociologe Leen Sterckx, die samen met Carolien Bouw onderzoek deed naar de achtergronden van partnerkeuze van Turkse en Marokkaanse jongeren, is dat helemaal niet zo eenduidig. Zij deden hun onderzoek Liefde op maat (2005) in opdracht van Turkse en Marokkaanse belangenorganisaties die zich zorgen maakten over importhuwelijken. Zij zien de gevolgen van huwelijken waarin een van de partners in een wildvreemde samenleving moet beginnen. Het kan leiden tot echtscheiding, sociaal isolement en de continuering van sociaal economische achterstanden. Niet alleen autochtonen maken zich daar zorgen over: Sterckx en Bouw stelden vast dat de scepsis over importhuwelijken onder allochtonen sterk is toegenomen. Tegelijkertijd is zijn er jongeren die dit zien als ‘betovering’, ‘kosmopolitisme’ en soms als daad van verzet tegen hun ouders die liever een etnische groepsgenoot uit Nederland als partner zien. Want een deel van de allochtone ouders realiseert zich wel degelijk dat importhuwelijken een grote faalkans hebben. Niet zonder reden. In één opzicht lijken Turkse en Marokkaanse gezinnen helemaal op de autochtonen: één op de zes gezinnen is inmiddels een één oudergezin.

 

Huwelijksmigratie

We hebben hier te maken met twee aspecten van intermarriage. Het eerste is het importhuwelijk, waarbij vooral Turken of Marokkanen hun huwelijkspartner halen in het land waar hun ouders zijn geboren. Het tweede is dat Turken en Marokkanen bijna altijd trouwen binnen hun groep. Terwijl bij Surinamers gemengde huwelijken veel voorkomen, is dat bij Turkse en Marokkaanse Nederlanders uitzondering.

Laten we beginnen met de importhuwelijken, naar het schijnt een afnemend fenomeen dat niettemin veel stof op doet waaien. In 2003 schreef Erna Hooghiemstra een interessant proefschrift over huwelijksmigratie, Trouwen over de grens. Ze stelde vast dat aan het proces van immigratie uit Turkije en Marokko geen einde was gekomen nadat de meeste gezinnen waren herenigd in Nederland. Sterker, ook de in Nederland geboren tweede generatie bleek zijn huwelijkspartner in overgrote meerderheid uit het oude land te halen, al was de groep die daarvoor oud genoeg was beperkt van omvang. Op basis van de ervaringen in andere immigratiesamenlevingen mocht je verwachten dat het fenomeen zou afnemen, maar voorlopig deed het dat niet. Het probleem was dat daardoor processen van integratie steeds weer opnieuw moesten beginnen, met in elk geval één van de ouders die nieuw was in de samenleving waarin de kinderen opgroeiden.

Aanvankelijk keek Nederland, liberaal als altijd, ruimhartig hier tegenaan. Wie zijn wij om iemand te ontzeggen zijn of haar huwelijkspartner uit het buitenland te halen? Dat was de conclusie van het WRR rapport in 1989. In 2001 werd al heel wat kritischer naar huwelijksmigratie gekeken, ook door de WRR. De raad constateerde ‘een gevoel van onbehagen’ over de participatie van de betrokken groepen in de Nederlandse samenleving.

Begin 2002 legde de minister van Grotesteden- en Integratiebeleid de link: importhuwelijken kunnen het integratieproces vertragen. Sindsdien worden zowel in de politieke als in de publieke discussie enkel negatieve gevolgen toegeschreven aan huwelijksmigratie. Het enkele trouwen met een partner uit het land van herkomst wordt beschouwd als een teken van gebrekkige integratie. En zoals dat gaat in de politiek, daar moest wat aan gedaan worden.

De regels werden inderdaad veranderd. Sinds 1 november 2004 moet de inwonende partner 120 procent van het minimumloon verdienen en om te kunnen trouwen moeten beide partners 21 jaar zijn. Het is niet helemaal duidelijk of deze regels ervoor verantwoordelijk zijn, maar gegevens van 2006 en later lijken erop te wijzen dat het aantal importhuwelijken sterk is gedaald. Overigens was die dalende trend er al voordat de nieuwe maatregelen werden ingevoerd.

Volgens onderzoek van Mila van Huis van het CBS is het aantal migratiehuwelijken de laatste jaren sterk gedaald. Het Rotterdamse onderzoek van Entzinger en Dourleijn komt met dezelfde resultaten. De meeste Turken en Marokkanen in Nederland kiezen weliswaar een huwelijkspartner uit de eigen herkomstgroep, maar kiezen nu uit allochtonen die hier al wonen. In vergelijking met Antillianen en Surinamers wordt er nog steeds weinig buiten de groep getrouwd, niet meer dan tien prcoent.

Volgens de meest recente gegevens waarvoor deze factoren konden worden uitgezocht, trouwden in 2006 in totaal zo’n 3000 Turken en 3000 Marokkanen. Volgens Van Huis haalt een kwart van de Turkse huwende mannen en vrouwen hun partner nog steeds uit het buitenland. Voor Marokkaanse mannen geldt hetzelfde percentage, voor Marokkaanse vrouwen is het 17 procent. Rond 2002 lagen die percentages nog rond de vijftig of hoger, afhankelijk van welk onderzoek je hanteert. Het is dus sterk gedaald. Voor het perspectief is het ook goed om naar de absolute aantallen te kijken. In 2006 was er sprake van 400 migratiehuwelijken van Turkse Nederlanders en 360 bij Marokkaanse Nederlanders. In 2001 ging het nog om aantallen van respectievelijk boven de 1100 en ruim boven de duizend. De conclusie lijkt gerechtvaardigd: in de tweede generatie zijn importhuwelijken op hun retour. Eigenlijk precies zoals je mocht verwachten maar laten we niet bij voorbaat uitsluiten dat het beleid daartoe heeft bijgedragen.

Om de zoveel tijd laait er weer een discussie op over de zogenoemde België route, een omweg om een buitenlandse partner hier te krijgen. Het is in België gemakkelijker om een verblijfsvergunning te krijgen. Na zes maanden mag een nieuwkomer zich vrij in Europa bewegen en dus naar Nederland vertrekken. Volgens sommigen zouden duizenden mensen gebruik maken van die route, maar harde cijfers zijn lastig te krijgen. Erna Hooghiemstra betwijfelt of het om zulke grote aantallen gaat. ‘Je moet een huis zoeken, een baan. De weg is lang.’

Overigens bleken de door Leen Sterckx en Carolien Bouw geïnterviewde importbruiden blij met de inburgeringscursussen. Die stelden hen in staat om zich te oriënteren in Nederland, beter voorbereid aan te komen en voorkwamen dat ze meteen in het keurslijf van de schoonfamilie werden gestopt. Het lijkt anekdotisch bewijs op te leveren voor de stelling van minister Van der Laan dat ook gescheiden inburgeringscursussen bijdragen aan de emancipatie van allochtone vrouwen, een standpunt dat hij overigens weer snel inleverde om gemengde cursussen te eisen.

Met het aantal importhuwelijken daalde ook het totale aantal huwelijken van Turkse mannen en vrouwen. Het is mogelijk dat ze wachten of wachten moeten omdat ze geen partner uit het buitenland kunnen laten komen. Het zou ook kunnen dat de tweede generatie gewoon later trouwt en mogelijk ook vaker gaat samenwonen voordat ze trouwen. Volgens Van Huis lijkt het huwelijksgedrag van de tweede generatie autonoom op te treden, althans los van de nieuwe wetgeving. Het was immers al aan het veranderen voordat die regels werden veranderd.

 

Minder invloed familie

Duidelijk is in elk geval dat de tweede generatie zich al anders gedraagt dan de eerste. We zagen al dat in de Verenigde Staten vergelijkbare ontwikkelingen waren te zien. Het proces zal in Nederland langer duren omdat geloof zo’n belangrijke rol speelt, hetzij direct hetzij indirect als culturele factor – iemand trouwen ‘die moslim is’, ook als hij of zij niet praktiseert, wat steeds vaker voorkomt. Alle onderzoekers verwachten hier een verandering. Naarmate moslims minder druk bezig zijn met hun geloof – al is het onverstandig ze geseculariseerd te noemen – zullen de obstakels om te trouwen buiten de groep steeds minder dwingend worden. Zoals bij zoveel onderwerpen is ook hier hogere opleiding de cruciale variabele. Het effect is simpel: wie meer in aanraking komt met andere geledingen van de samenleving zal meer contacten leggen en daarmee neemt ook de kans op huwelijken buiten de groep toe. Meer onderwijs, meer werk buiten de deur, meer netwerken, meer activiteiten, grotere kans op contacten buiten de groep.

In het algemeen laat de tweede generatie zich minder gelegen liggen aan de invloed van ouders en familie als het gaat om trouwbeslissingen. Hooghiemstra wees daar al op in haar proefschrift. Volgens het TIES onderzoek vindt zo’n 65 procent van de Turken en de Marokkanen zelf de invloed van hun ouders beperkt. Een van de opvallendste onderzoeksresultaten was overigens dat ook 14 procent van de autochtonen aangaf dat er druk van de familie was op een trouwbeslissing. Een groot verschil tussen autochtonen en allochtonen is dat samenwonen nog weinig populair is, al begint de tweede generatie daar anders over te denken. Er wordt ook vroeger getrouwd dan allochtonen, zij het minder vroeg dan tien jaar geleden. Turkse Nederlanders trouwen eerder en beginnen ook vroeger met kinderen. Dat spoort met eerdere vaststellingen dat de Turkse gemeenschap conservatiever is en dat Turkse vrouwen in het algemeen minder hoog zijn opgeleid en minder vaak buiten de deur werken.

De kabinetsmaatregelen verklaren voor een deel de daling van het aantal importhuwelijken, maar dat is niet het hele verhaal. Volgens Erna Hooghiemstra, nu directeur van de Nederlandse Gezinsraad, zijn de opvattingen onder Turken en Marokkanen de laatste jaren veranderd. ‘De generatie die nu opgroeit, is minder gericht op het land van herkomst en meer aangestoken door westerse opvattingen over het huwelijk’, aldus Hooghiemstra. Jonge Turken en Marokkanen lijken steeds meer op hun autochtone leeftijdsgenoten in de eisen die ze aan hun huwelijkspartner stellen, qua opleidingsniveau, ambities en gedeelde opvattingen. Ze permitteren zich meer vrijheid dan hun ouders destijds, blijkt ook uit het onderzoek Liefde op maat, en rekken langzaam en behoedzaam de grenzen op van wat mag en kan. Leeftijdsgenoten ontmoeten ze op school en bij het uitgaan, contacten onderhouden ze via de mobiele telefoon en internet. Vooral hoger opgeleiden trouwen vaker met iemand die ze al hebben leren kennen door een verkering.

 

Moderne opvattingen

Als het gaat om de combinatie werk en zorg voor jonge, schoolgaande kinderen, blijken jonge Turkse en Marokkaanse vrouwen moderne opvattingen te hebben, althans opvattingen die in Nederland gangbaar zijn. Sterker, ze zijn vaak ‘moderner’ dan autochtone vrouwen met dezelfde sociaal economische achtergrond. Aan de andere kant hebben Turkse en Marokkaanse mannen een meer traditioneel idee over kostwinnerschap dan autochtone mannen. Dit blijkt uit het Onderzoek Gezinsvorming Jonge Allochtonen, in 2004 uitgevoerd door het CBS. De overgrote meerderheid van alle allochtonen vindt dat vrouwen geschikter zijn om kinderen op te voeden dan mannen. Dat is niet zo bij autochtonen maar gezien de dagelijkse praktijk mag je je afvragen of hier niet sociaal wenselijk is geantwoord.

Deze ideeën over gezin en huwelijk zijn belangrijk omdat de tweede generatie nu op de leeftijd is gekomen dat ze zelf gezinnen vormen en aan kinderen beginnen. We zijn bezig aan een kleine derde generatie. Nog steeds blijken Turken en Marokkanen jonger aan een gezin beginnen dan autochtonen. We hebben het hier over de groep van 20 tot 24 jaar oud, in vakjargon ‘jong volwassenen’. In 2004 woonde al dertig procent van de Turkse en twintig procent van de Marokkaanse stellen samen. Turkse gezinnen hebben vaker snel kinderen dan Marokkaanse gezinnen. En beide groepen vinden het nemen van kinderen vanzelfsprekender dan autochtone leeftijdgenoten.

Voor Turken is dat zowat een levensdoel, Marokkaanse vrouwen lijken op hun autochtone leeftijdsgenoten. Het aantal kinderen van allochtone gezinnen is de afgelopen jaren beduidend afgenomen. Het cliché beeld van grote allochtone gezinnen is achterhaald. Wel zitten ze met hun kinderverwachting hoger dan autochtonen. Tussen de dertig en de veertig procent verwacht minstens drie kinderen te krijgen. Bij autochtonen verwacht slechts een vijfde deel van de autochtone vrouwen dat en maar 12 procent van de mannen.

Het wordt inmiddels een bekend verhaal maar de meeste veranderingen in de tweede generatie hangen samen met het niveau van de opleiding. Hoe hoger opgeleid, des te ‘moderner’ de opvattingen. Ook Entzinger en Dourleijn stellen vast dat er sprake is van ‘een niet onbelangrijke verwestersing’ die zijn weerslag zal gaan vinden in demografisch gedrag. De verschillen tussen Turken, Marokkanen en autochtonen worden steeds minder groot in de tweede generatie.

De traditionele opvattingen in de allochtonen groepen over kostwinnerschap en zorg voor kinderen lijken behoorlijk te schuiven. Jong volwassen Turken en Marokkanen van de tweede generatie vinden het normaal buitenshuis te werken – sterker nog, ze vinden dat met meer overtuiging dan autochtone vrouwen. Negentig procent van de Turkse en Marokkaanse vrouwen vindt het belangrijk dat moeders met jonge kinderen een eigen inkomen hebben, de niet zo moderne autochtone vrouwen doen dat maar voor driekwart. De mannen zijn niet zo modern, zeker niet de Turken onder hen.

Allochtone vrouwen blijken ‘zeer moderne’ opvattingen te hebben. Het bevestigt wat we al dachten, namelijk dat de meiden veel sneller gebruik maken van de mogelijkheden die ze krijgen dan de mannen. Dat leidt weer tot problemen op de huwelijksmarkt, maar dat is een probleem van een andere orde. De grote verrassing voor de onderzoekers was dat allochtone vrouwen ‘die over het algemeen lager zijn opgeleid dan autochtone vrouwen’ modernere opvattingen hebben dan deze laatste groep. Oftewel, autochtone vrouwen met een lage opleiding zijn minder modern dan Turkse en Marokkaanse vrouwen met dito opleiding, laat staan met een hogere opleiding. Bij hoger opgeleiden zijn de verschillen tussen de groepen niet erg groot. Turkse vrouwen met een hogere opleiding zijn stukken moderner dan Turkse mannen, in elk geval voor zover het gaat om het hebben van een eigen inkomen.

 

Dagelijkse praktijk

De generatie in de huwbare leeftijd is vrijwel helemaal tweede generatie. Misschien dat ze te optimistisch zijn en te gemakkelijk zeggen dat vrouwen zullen blijven werken. De praktijk is moeilijker, zoals ook veel autochtone vrouwen ondervinden. Maar het simpele feit dat ze de ambitie hebben door te werken en dat ze steeds vaker ook een behoorlijke opleiding hebben gevolgd, maakt het waarschijnlijk dat ze meer en meer op autochtone vrouwen zullen gaan lijken.

Aan de kant van Turkse en Marokkaanse mannen zal hun uitgesproken voorkeur voor het kostwinnerschap gematigder worden. Ook hier groeien allochtonen naar de autochtonen toe wat de dagelijkse praktijk betreft. Overigens is die voor autochtone mannen helemaal niet zo vreselijk ruimdenkend en progressief als we onszelf graag wijsmaken. Hier zien we vooral verschillen bínnen groepen en niet zozeer het ‘achterblijven’ in moderniteit of afwijkingen van de rest van de samenleving van specifieke groepen. Anders gezegd, in laag opgeleide autochtone gezinnen is de dagelijkse praktijk niet zoveel anders dan in die van laag opgeleide allochtonen gezinnen.

In de simplistische versie van het islamdebat wordt gesteld dat islam en emancipatie van vrouwen niet te combineren zijn. De dagelijkse praktijk laat zal zien dat deze stelling niet valt hard te maken. Hoe verklaar je anders de emancipatie van Marokkaanse vrouwen? Een probleem in deze discussie is voor sommige autochtonen elke vorm van geloof of leven naar geloofsverplichtingen als ongeëmancipeerd wordt ervaren. Geen wonder dat een paleofeministe als Cisca Dresselhuys, de ex-hoofdredacteur van Opzij, door moslimvrouwen beschouwd wordt als een onverdraagzaam persoon, die weigert volwassen, zelfdenkende vrouwen met een hoofddoek serieus te nemen. Geëmancipeerde moslima’s nemen háar niet serieus.

De opvattingen over de relatie tussen mannen en vrouwen veranderen snel. Er is een direct verband met opleiding. Hier duikt een interessante paradox op die opiniepeilingen meestal in de war stuurt. Als je westerse culturele waarden abstract formuleert zeggen hoger opgeleide Turken en Marokkanen die niet zonder meer te accepteren, maar tegelijkertijd geven ze aan in de praktijk te leven met heel concrete zaken, zoals moderne gezinswaarden.

We zagen eerder al dat onderwijs moslima’s macht geeft. De sociologe Ouafila Essayah stelt vast dat vrouwen met een hogere opleiding in staat zijn en blijven ‘een rol in het buitendomein te spelen’. Ze winnen het vertrouwen van hun ouders, inclusief meer beslissingsvrijheid over hun huwelijk en uitstel daarvan. Negatiever geformuleerd: het is een middel om aan verloving en trouwen te ontkomen. Onderwijs is het middel dat tot dit resultaat leidt en we zagen in het hoofdstuk over onderwijs al dat de grootste sprongen gemaakt worden door Marokkaanse vrouwen. Overigens was Essayah verrast dat Marokkaanse mannen en vrouwen niet zo vreselijk verschilden in hun opinies over trouwen en gezinsvorming.

Met name binnen de tweede generatie is er wel degelijk bewustzijn van de manier waarop veel allochtone vrouwen door hun mannen behandeld worden. Maar de schrille toon waarop Ayaan Hirsi Ali de onderdrukking van vrouwen binnen de islam aan de orde stelde, werkte averechts. Enerzijds vergrootte ze het wantrouwen en de clichés over de islam bij autochtonen, anderzijds dwong ze moslims in de verdediging. Het heeft de verhoudingen op scherp gezet, zonder dat aan de haar gesignaleerde problemen (die meestal weinig te maken hebben met de islam per se) veel te doen. Door een team te vormen met de anti-islam schreeuwlelijk Van Gogh, maakte ze het moeilijk juist voor haar primaire doelgroep om zich met haar te associëren.

 

Ziek van partnerloosheid

Het onderzoek van Erna Hooghiemstra naar huwelijksgedrag bij Turken en Marokkanen is inmiddels meer dan vijf jaar oud, maar blijft nog steeds waardevol. Zo constateerde zij dat de kloof tussen jongens en meisjes in de Marokkaanse gemeenschap juist een reden is om over de grens te trouwen. Jongens leiden hier een vrij leventje maar willen straks een traditioneel gezin. Meisjes worden minder vrij gelaten en zijn, paradoxaal genoeg, daardoor meer geïnteresseerd in een moderne, gelijkwaardige partnerrelatie. Dat is een recept voor conflicten over de machtsverhoudingen binnen relaties. Ontwikkelingen sinds 2003 lijken er op te wijzen dat de meisjes hier, via hun hogere opleiding, de teugels redelijk in handen hebben.

Meisjes en jongens hebben ook geen positief beeld van elkaar. Meisjes vinden de jongens uit hun eigen herkomstgroep hypocriet en veelal weinig ambitieus. De jongens vinden de meisjes te vrij en te verwend. Nog maar één op de tien ongetrouwde jongeren vindt het belangrijk dat een toekomstige partner is opgegroeid in Marokko. De trend is om meer autonomie te zoeken maar conflicten te mijden. De school en vervolgopleiding zijn plekken waar vrijheid genomen wordt. Ouders respecteren die ruimte en hebben sowieso weinig zicht op wat zich daar afspeelt. Jongeren die een opleiding volgen en een eigen inkomen hebben worden meer serieus genomen en krijgen minder voorgeschreven. Binnen de categorie importhuwelijken bestaat overigens een behoorlijk grote variatie, meer dan Nederlanders denken. Het is zeker niet zo dat het altijd om uithuwelijking gaat. Soms zoeken hoog opgeleide allochtone vrouwen in Turkije een hoogopgeleide Turkse partner die ze in Nederland niet kunnen vinden. Soms gaat het om laag opgeleide Nederlandse Marokkaanse mannen die in Nederland geen aantrekkelijke huwelijkspartij zijn en hier geen vrouw kunnen vinden. Voor jongens met weinig perspectieven is de huwelijksmarkt in Nederland zeer beperkt. In 2002 al was er een fors overschot van jongens tussen 25 en 35. Hooghiemstra meldde dat in gesprekken bleek dat jongens met onduidelijke activiteiten haast per definitie hun partner uit het buitenland moeten halen. Voor slimme moslimmeiden die hun huwelijk uitstellen door lang door te studeren, is het een groeiend probleem om een passende partner te vinden. Volgens de cabaretière Funda Müjde zijn ze ‘ziek van de partnerloosheid.’ De vrouwen weten heel goed hoe Marokkaanse jongens van twee walletjes eten en proberen daar niet het slachtoffer van te worden.

Het valt te verwachten dat hoog opgeleide allochtone vrouwen geleidelijk aan autochtone huwelijkspartners zullen vinden. Of de allochtone mannen met hun traditionele opvattingen net zo goed in staat zouden zijn om autochtone traditionele vrouwen te vinden, staat te bezien. In theorie zouden laag opgeleide, traditionele vrouwen van autochtone afkomst aantrekkelijk kunnen zijn voor allochtone mannen – en omgekeerd. Voorlopig is geloof in religieuze of in culturele zin nog een sta in de weg, maar dat is over een paar generaties voldoende afgezwakt om dit een reële optie te maken.

Voor Marokkaanse meisjes is het internet een belangrijk plek om te discussiëren over onderwerpen die ze belangrijk vinden. Onderzoekers van deze sites, zoals Yasmina, ‘Marokkaans lifestyle magazine voor de zelfbewuste Marokkaanse meid’, zien dat er vaak wordt gepraat over thema’s als seksualiteit en huwelijk, of over de negatieve beeldvorming over islam. Het nadeel van zo’n forum is wel dat ze al snel in de verdediging schieten als het over geloof gaat. De meiden missen respect voor hun godsdienst en moeten dan defensief reageren als ze kritische kanttekening bij hun geloof krijgen gesteld. De gevoeligheid is hoog, of minder vriendelijk gezegd, de tenen zijn erg lang. Je staat er al snel op.

De oratie van Jan Latten over de bestendiging van sociaal economische verschillen door huwelijken tussen gelijksoortige partners echoot door in ander onderzoek. Zo meent Maurice Crul van TIES dat de zorg terecht is over de groeiende kloof binnen de allochtone gemeenschap maar ook met de rest van de samenleving. De tweedeling wordt versterkt, zegt hij, doordat de jongeren zonder startkwalificaties meestal jong trouwen, jong kinderen krijgen en sociaal economisch weinig mobiliteit hebben. De hoogopgeleiden trouwen ook binnen hun groep maar zij stellen het huwelijk uit en krijgen later kinderen.

 

De discussie tussen de seksen staat in allochtone kring nog in de kinderschoenen. Er is geen reden om te denken dat hij vreselijk veel anders zal verlopen dan die onder autochtone jong volwassenen. Dat er een botsing plaats vindt tussen de nogal vrije waarden die Nederlanders overigens ook pas een paar decennia hanteren, en de traditionele waarden van de allochtone gemeenschappen, is voorspelbaar en onvermijdelijk. De afloop is dat ook. Individuele keuzes zullen de doorslag geven. Als dát geen integratie is.

Over dit aspect van het proces van integratie kun je wel zeggen dat het nog wel een tijdje zal duren voordat allochtonen in grote mate buiten hun groep trouwen. De frontrunners, de hoog opgeleide allochtonen met een goede baan en een dagelijks leven dat niet erg afwijkt van dat van autochtonen, zullen de eersten zijn. Er zal zich, zoals op zoveel terreinen, een scheiding aftekenen binnen de groep. Maar als je over twee generaties, over dertig a veertig jaar kijkt hoe relatiepatronen zich afspelen, zul je zeker een heel ander patroon zien. Kort samengevat: ook hier is de ontwikkeling zo ongeveer als je hem had kunnen verwachten.