De integratie gaat ongeveer zoals je kon verwachten

Lees
het hele verhaal in Hoezo mislukt? De nuchtere feiten over de integratie in
Nederland. Verkrijgbaar in de boekhandel. Vraag ernaar. ISBN: 9789046806340

We hadden het over enige generaties. Het is dan ook nogal kras om in 2000, dertig jaar na de komst van de eerste migranten, te stellen dat ‘alle onuitgesproken verwachtingen, als zou integratie vooral een kwestie van tijd zijn, niet [worden] bewaarheid’, zoals Paul Scheffer deed in zijn beroemde NRC artikel. De integratie gaat volgens verwachting. Het zal nog jaren duren maar er is geen reden te roepen dat de integratie is mislukt. Zoals Rinus Penninx het stelde: Scheffer sluit de ogen voor de echte oorzaken van veranderingen, zoal de verdwijnende grenzen en meer in het algemeen, de globalisering. Penninx noemde in zijn bespreking Scheffers drama ‘onzinnig’. ‘Selectieve waarneming’, zei Penninx, en ‘onkunde, slecht geïnformeerd zijn en eenzijdige bronnen over immigranten en hun integratie’. Ik laat dat voor Penninx’ rekening maar je mag wel concluderen op basis van de cijfers dat het beeld lang niet zo somber is als Scheffer neerzette, noch in zijn artikel, noch in zijn boek.

De culturalisering van de integratie, het getob over de Nederlandse identiteit en de over het geheel genomen negatieve discussies sinds 2000 hebben niet geholpen. In zijn artikel had Paul Scheffer het over een ‘ernstige dreiging voor de maatschappelijke vrede’. Misschien wordt in middels die vrede ernstig bedreigd maar niet omdat het zo slecht gaat met de integratie. De polarisering en vergroving van het debat is daar eerder de reden van. Daardoor spelen feiten niet meer de hoofdrol maar emoties, vooroordelen en onbestemde gevoelens van ongenoegen. Scheffer is daar natuurlijk niet blij mee – hij was zelfs niet gelukkig met de bruskerende nota van zijn eigen PvdA, waarvoor hij wel werd gehoord maar er niet naar hem werd geluisterd. Het heeft iets van de tovenaarsleerling die de door hem in gang gezette processen niet meer kan intomen.

Sommige criticasters van de integratie – vooral de aanjagers van het zogenaamde islam debat – claimen dat juist de door hen aangejaagde discussie heeft geleid tot de in dit boek vermelde successen. Daar geloof ik niets van. Ik denk dat zonder de door hen veroorzaakte polarisatie de maatschappelijke verhoudingen aanmerkelijk plezieriger waren geweest en de successen van de integratie beter te zien waren geweest. De successen hebben geen enkele relatie met de discussie, een aantal van de serieuze problemen wel degelijk. Wie meent dat deze sociale processen hun eigen dynamiek hebben, had deze resultaten van de integratie, zo aan het begin van de derde generatie, wel verwacht. Terwijl vooral autochtone Nederlanders zich een ongeluk discussieerden zonder ook maar een stap verder te komen, ging het proces gewoon door.

Het is de paradox van de integratie dat naarmate het beter gaat met onze diverse samenleving we dat minder herkennen. We voeren een maatschappelijk gesprek dat alles problematiseert, dat moedeloos makend pessimistisch stemt, terwijl het in de praktijk van het dagelijks leven behoorlijk goed gaat. Allebei de onderdelen van deze paradox zijn in dit boek duidelijk geworden. Ik heb laten zien dat het wel degelijk heel goed gaat, gemeten aan onze eigen standaarden. Ik heb ook vastgesteld dat we er onnodig somberend en pessimistisch over zijn, als samenleving, of in elk geval ons die gemoedstoestand laten aanpraten.

Ach die Nederlandse waarden, die veelbesproken identiteit. Een paar keer in dit boek heb ik me de vraag gesteld of die typisch Nederlandse waarden waarmee we onszelf complimenteren en waarvan we denken dat ‘zij’ die wel eens niet zouden delen, door ons zelfs wel zo breed gedeeld worden. Gelijkheid van mannen en vrouwen, liberale opvoeding van kinderen, seksuele vrijheid, disrespect voor autoriteit en een onsociaal soort individualisme: zijn dat nou typisch Nederlandse waarden? Althans, worden die wel zo breed gedeeld als de spraakmakende elite met zijn jaren zestig achtergrond wel denkt? Stel dat dit niet zo is, for the sake of the argument, stel dat Nederlanders gemiddeld veel conservatiever en traditioneler in hun waardenpatronen zijn dan geadverteerd, wat betekent dat dan voor de discussie over een ‘clash van waarden’?

Wie botst eigenlijk met wie en waarover? Je krijgt het surreële gevoel dat de Wilders aanhangers, de mensen die bang zijn dat hun traditionele Nederlander zijn wordt bedreigd door andere culturen met andere waarden, in feite dichter bij die culturen staan dan dat ze bij de elite staan. In Murder in Amsterdam, een prachtig verslag van de stemming in Amsterdam na de moord op Van Gogh, voert Ian Buruma daarvan een mooi voorbeeld op. Hij is op bezoek bij Paul Scheffer en ze hebben het over de Canadese journalist/filosoof Michel Ignatieff die toen net had besloten in de politiek te gaan (inmiddels is hij leider van de Canadese Liberalen). ‘Kijk’, zei Scheffer tegen Buruma, ‘dat is nou precies wat ik bedoel: jij en ik ontmoeten elkaar voor het eerst en je noemt Ignatieff alsof ik vanzelfsprekend van hem heb gehoord. En daarin heb je natuurlijk gelijk. Ik ken hem. Dat is omdat wij dezelfde cultuur delen. We kunnen een gezamenlijk basisbegrip vooronderstellen.’ Buruma krabt zich op het hoofd, in opperste verbazing, omdat hij zich wel weet dat noch de gemiddelde autochtone Nederlander noch de gemiddelde Marokkaan of Turk van Ignatieff heeft gehoord. Hij realiseert zich dat de elite nostalgisch is, terug wil naar een tijd van gedeelde waarden, jaren zestig waarden, die voor hén in Nederland als vanzelfsprekend gelden. ‘De moslims zijn de dwarsliggers, ongenode gasten op het feestje,’ schrijft deze scherpe waarnemer. Als de opstand van het kiezersvolk een opstand is tegen de elite dan is het tegen die mensen. Een discussie die is aangejaagd door de elite loopt uit op een populistische opstand tegen de elite, geleid door iemand die het product is van die elite. Veel knettergekker moet het niet worden.

De Europese verkiezingen, de toon van het debat, de weerzin van Geert Wilders tegen de elite en tegelijkertijd tegen de vijand van die elite, de niet modern geachte moslims, het doet je keer op keer afvragen wat die fameuze identiteit van ons werkelijk heeft te betekenen. En dat is natuurlijk de vraag. De oproep om onszelf te definiëren, door Scheffer, door Paul Schnabel en door premier Balkenende, de canon van onze geschiedenis, het Nationale Identiteits Museum waarover een heerlijke polderruzie ontstond. Het zijn allemaal tekenen, inderdaad van een onzekere elite die met hun identiteitsvraag een debat aanjagen waarvan ze nog wel eens spijt zouden kunnen krijgen, zoals ik eerder betoogde. In plaats van eenheid zullen ze verdeeldheid oogsten.

Want op het niveau van de burgers is dat niet waar het om gaat, althans niet om die identiteit. Het is de onwilligheid om verandering te accepteren. Niet de waarden per se bedreigen de burger maar alles wat er anders uitziet of wat op andere manier wordt aangeboden. Een kerktoren is geen probleem, een moskeetoren wel. Niet als toren maar als symbool van het andere. Als bedreiging van de bestaande orde. Het is nostalgische behoudzucht – de ergste vorm van conservatisme omdat hij terugverlangt naar iets wat er niet was. Een echte conservatief weet ten minste wat de stabiele fundamenten zijn waarop hij zijn wereldbeeld bouwt. Die heeft geen brede maatschappelijke discussie nodig om zijn nationale identiteit te bepalen.