Het was deze maand twintig jaar geleden dat kleine Bush zijn desastreuze oorlog in Irak begon. Veel terugblikken, veel kijken hoe Irak er nu bijstond (niet erg goed, maar ja, niemand kan weten hoe het erbij had gestaan als de neocons in hun hok waren gehouden). Kleine Bush zelf, geen grote geest en dus ook niet in staat om zichzelf in historische context te zien, had er geen spijt van. Degenen die hem toen steunden, staan klaar om de economische oorlog tegen Iran te militariseren.
Ik wil hier niet ingaan op de omstandigheden die in 2003 tot die onzalige oorlog leidden. En evenmin hoeveel schade hij toebracht in het land zelf. Nee, ik wordt getriggerd door een opiniestuk in The New York Times. Daarin stelt de conservatieve columnist Ross Douthat zich de vraag: was Irak een grotere ramp voor Amerika dan Vietnam? Het feit dat hij de vraag stelt – niet iedereen zou daar meteen van wakker liggen – geeft al aan dat zijn antwoord in de richting Irak gaat. Douthat was oorspronkelijk een fan van de oorlog. Zijn aanvankelijke steun vervloog toen duidelijk wordt hoe onzinnig de oorlog was. Maar in plaats van een goed te doormarcheren waarom hij zo dom was om die oorlog aanvankelijk te steunen, zet hij die vergelijking met Vietnam op.
Aanvankelijk dacht Douthat dat de oorlog in Vietnam, met 12 keer zoveel Amerikaanse doden dan Operation Iraqi Freedom (je tenen krommen opnieuw bij de naam die de gewetenloze haviken aan die operatie gaven), als ernstiger moest gelden. De VS verloor Vietnam, dat zich inmiddels heeft ontwikkeld tot een welvarend land, geleid door een gerontocratisch autoritair regime. In Irak leidde Amerikaanse interventie tot een corrupt regime en een dagelijks leven dat misschien minder terreur kent maar ook geen geloofwaardig pad naar economisch of sociaal welzijn.
Vietnam bracht een binnenlandse Amerikaanse desintegratie met zich mee (die het huidige uiteenvallen van de VS misschien in perspectief plaatst), die moeilijk is te vergelijken met wat er tijdens en na de oorlog in Irak gebeurde. Douthat claimt nu dat die binnenlandse onrust tijdens en na Vietnam meer een koorts was, terwijl het effect van de Irak oorlog meer lijkt op een vernietigende of steeds terugkerende ziekte. Hij zegt dat de oorlog in een aantal sociale crises doorwerkte, zoals de opioid epidemie, crises die in de loop van de tijd meer zichtbaar en destructief werden (opmerkelijk genoeg noemt hij de bankencrisis en de ondermijning van vertrouwen in 2008 helemaal niet).
De invloed op de politiek, zegt hij, was dat het die ontvankelijker maakte voor links radicalisme en rechtse demagogie, en bijdroeg aan een stemming van pessimisme en teleurstelling. Ik weet niet waar Douthat het linkse radicalisme vandaan haalt, maar ik heb moeite dat te zien. Obama, Clinton en Biden hadden en hebben geen radicale agenda’s. Hij claimt dat omdat havikachtig mid-links (ik neem aan dat hij bedoelt dat mensen als Hillary Clinton en andere meebewegers uiteindelijk uit politiek opportunisme voor Irak stemden) door de oorlog zijn kracht verloor, niemand een sterke centralistische fractie binnen progressief denken (liberalism) heeft kunnen vormen, ‘met het resultaat dat liberale instituties sinds 2004 steeds meer naar links zijn getrokken’. Ik vind hem sterker waar hij concludeert dat doordat de oorlog neoconservatisme en het Republikeinse establishment in het algemeen in diskrediet bracht, ‘niemand een tegenwicht heeft kunnen vormen tegen rechts populisme’, waardoor de GOP onregeerbaar en niet in staat tot regeren is geworden.
Maar de echte kosten van de oorlog zijn te vinden in zijn gevolgen voor de Amerikaanse positie in de wereld, zegt Douthat. Hij is malicieus in zijn afschuiven van de oorlog in Afghanistan op de Democraten, die, zegt hij, veel te lang daar vast bleven zitten omdat ze een ‘good war’ wilden als tegenhanger voor Irak. Daardoor (blijkbaar is de Amerikaanse geest niet in staat meerdere dingen tegelijk te doen) kon Amerika niet omgaan met de revival van Russische macht en de opkomst van China als supermacht. Wat een onzin. Hier is sprake van een opinieschrijverstruc om een soort moral equivalence te bewerkstelligen.
Door de afgang in Afghanistan te koppelen aan Oekraïne en daar een lange keten van gebeurtenissen sinds Irak van te maken, masseert Douthat de feiten in zijn richting. Daarentegen heeft hij ontegenzeggelijk gelijk als hij vaststelt dat de oorlog in Irak Amerika minder betrouwbaar deed schijnen, maar vooral ‘roekeloos en revisionistisch, in plaats van stabiel en betrouwbaar’.
Dan komt de aap uit de mouw: Douthat komt met een lofzang op Reagan en diens vermeende rol in de val van de Sovjet Unie en Amerika als leider van de wereld. Hij concludeert, grote stappen snel thuis, dat Amerika beter in staat was Vietnam te absorberen dan Irak, als je het verloop van twintig jaar na die oorlog bekijkt (wat sowie so een stretch is, de oorlog in Vietnam was pas in 1975 afgelopen nadat de Kissinger/Nixon moordmachine nog zeven jaar had doorgedraaid). Een alinea verder komen de heilige conservatieve afgoden opdraven: Reagan, Thatcher en Johannes Paulus II.
Misschien zien we nu niet dat Amerika weer terug gaat komen, zoals toen, suggereert hij, maar zelf is hij pessimistisch. Misschien komt Amerika ook nu weer terug van zijn wankele pad. Maar hij ziet geen helden zoals zijn afgoden van toen. De conclusie is dat hij ervan overtuigd is dat een enkele keuze twintig jaar geleden ‘ons empire nog steeds op een pad richting ondergang’ houdt. Hij vindt die gedachte moeilijk te verdragen. Tja.
Interessant voer om over na te denken, zoals het hoort bij columnisten – met aftrek van de retorische trucs. Maar zoals Douthat, katholiek en traditionele conservatief, vaste leverancier van rechts op de opiniepagina van The New York Times, wel vaker doet als hij wil provoceren, hij maakt er zich te gemakkelijk vanaf.
Om te beginnen de vraagstelling. Waarom zou je de gevolgen van Vietnam en Irak überhaupt vergelijken? Beide oorlogen zijn te anders in hun voorgeschiedenis en feitelijk verloop om daar veel zinnigs van te maken. Een koloniale oorlog die door de VS in zijn oogkleppen-op anticommunistische waanzin werd gezien als een ultieme strijd om de wereldheerschappij. Volgens de ideologen van de Koude Oorlog noodzakelijk, opgedrongen. Kun je die vergelijken met een gekozen oorlog, beïnvloed door ideologen van het imperium en hun corrupte vrienden die hen gebruikten om de macht in Irak terug te krijgen, met als doelstelling enkel een lokale dictator omver te werpen?
Het komt mij allemaal voor als weinig zinnig en nauwelijks te vergelijken. Terwijl Amerika in Vietnam ten onder ging, sloot Nixon deals met de Sovjet Unie, verdeelde en heerste over de relatie tussen China en de Sovjets, en werkte er hard aan de Amerikaanse binnenlands politiek te compromitteren, racisme aan te jagen en het presidentschap en het vertrouwen in de politieke elite fataal te ondermijnen. De heilige Reagan krijgt bij mij steeds minder krediet naarmate ik hem langer bestudeer – en ik was er al bij toen hij president werd, eerst als student, later als correspondent.
Zeker, het is goed om de politieke en sociale onrust van de jaren zestig en vooral die van begin jaren zeventig (vaak onderschat, zie mijn bespreking van het boek over de ontvoering van Patti Hearst), in het achterhoofd te houden bij het inschatten van de mate van polarisatie en partijdigheid in de huidige tijd. Chicago 1968, de intense slechtheid van Richard Nixon, de trashing van McGovern als een idiote radicaal (net zomin als de huidige Democraten zo radicaal zijn, check Joe Biden), de binnenlandse moorden, de onrust in de binnensteden: het voelde in die tijd minstens zo onrustig als nu.
Ik heb die vergelijking helemaal niet nodig om vast te stellen dat het er met Amerika anno 2023 belabberd voorstaat, wat Douthat trouwens ook vindt. Een partij en een politieke elite die elke vorm van politiek moed heeft ingeruild voor dom opportunisme en bereid is door de hoepels te springen van de grootste demagoog en slechtste president die Amerika ooit heeft gehad, wat vertelt dat ons, wat vertelt het de wereld? En hoe zijn we daar terecht gekomen?
Ik zal de eerste zijn om in te stemmen met kritiek op het in alle opzichten desastreuze president van kleine Bush, te beginnen met zijn 537 stemmen in Florida. Maar met al zijn feilen, hij was wel een product van de decennia ervoor. De waarheid is, denk ik, dat Amerika al sinds de jaren zestig in glijvlucht omlaag is, met enkele bumps omhoog, die de illusie gaven dat het niet richting omlaag ging. Ik blijf bij mijn stelling dat samenlevingen die uiteenvallen of uiteengevallen zijn, niet in staat zijn om de wereld leiding te geven. Zo gezien heeft het autoritaire regime van Xi meer kans om een coherent en door zijn bevolking en economie gesteund assertief beleid te voeren dan de VS die van Trump-obsessie naar Trump-obsessie struikelt en onderwijl een kwart van de bevolking achterlaat in armoede en wanhoop.
Wat Douthat en veel anderen niet onderkennen is dat de Amerikaanse gloriejaren, such as they were, een uitzondering waren (en ook lang niet zo glorieus als ze denken). De werkelijkheid is dat Amerika ploetert, dat het ongelooflijk moeilijk is om samenlevingen bij elkaar te houden en dynamiek te geven en dat democratie de beste maar ook de meest kwetsbare manier is om dat te doen. Het Amerikaanse imperium is niet meer, als het er al ooit was. Ik geloof niet dat de oorlog in Irak dat heeft veroorzaakt. Als die oorlog iets was, dan was het een symptoom van een ontworteld en zwalkend imperium. En dat is het nog steeds.