Bijna honderd jaar geleden, op 10 november 1918, stond opeens de Duitse keizer aan de Nederlandse grens. Nou ja, hij was die grens al overgestoken, wat de verse katholieke minister president Ruijs de Beerenbrouck, die min of meer buiten de informatiestroom was gehouden, voor het probleem plaatste dat de keizer niet toegang verzocht maar een status als politieke vluchteling. Het leverde de nodige problemen op, niet in het minst omdat Nederland als neutraal land door de overwinnaars in de oorlog toch al met de nek werd aangekeken.
Diezelfde week kreeg Pieter Jelles Troelstra, de leider van de SDAP, het op zijn heupen. In wat achteraf duidelijk een solo actie was, hield hij opruiende toespraken, eerst in Rotterdam en toen in de Tweede Kamer. De reactie van de gevestigde orde op deze zogenoemde ‘revolutiepoging’ was snel en duidelijk. Koningin Wilhelmina verscheen de maandag daarop (ze werd door Ruijs uit een verschijning op zondag gepraat – zondagsrust, weet u, en bovendien was het een katholieke bijeenkomst waar ze heen wilde) op het Malieveld waar een mooie act werd opgevoerd van spontane volkswoede over die perfide Troelstra.
Voor de katholieke premier was het een extra probleem, maar het hielp zijn minister van Sociale Zaken, Piet Aalberse, om er hoognodige sociale wetgeving doorheen te jassen.
Een mooie herdenking van deze historische ontwikkelingen is op zijn plaats. Tot mijn ergernis is er in de media geen aandacht besteed aan het aantreden van de eerste door katholieken gedomineerde regering in september 1918 – een dominantie die ze bijna een eeuw lang zouden volhouden. Ik vermoed dat de keizer en Troelstra wat meer aandacht krijgen.