Er is geen politicus die in zijn eerste leugen is gestikt. Sterker, er zijn politici die leven bij leugens. Maar zelfs dat kan deel zijn van iemands persoonlijkheid, hem of haar authentiek maken. Donald Trump bijvoorbeeld is kampioen leugens vertellen (volgens de Washington Post 33.000 tijdens zijn presidentschap) maar iedereen lijkt te onderkennen dat dit deel is van zijn modus operandi. Hij is authentiek in zijn leugenachtigheid.
Nu Kamala Harris heeft gekozen voor mr. normal Tim Walz horen we weer over authenticiteit als een belangrijke eigenschap van politici. Het verklaart ook meteen de kritiek op Walz uit het lamme Republikeinse kamp. Hij zou niet een gewone leraar uit het Midden-Westen zijn, geen toffe peer die als football coach luie jongens naar een kampioenschap begeleidde, maar een westkust-socialist. Hij doet net of hij Midden-Westen is, maar eigenlijk, zegt de Trump-campagne, is hij een Californiër. Of in elk geval wil hij van Minnesota Californië maken.
De ondertoon: hij is niet authentiek. Trump zelf al eerder in zijn onthullende interview met zwarte journalisten twijfel uitgesproken aan de ‘zwartheid’ van Kamala Harris. Eerst was ze Indiaas en opeens had hij gehoord dat ze zwart zou zijn. ‘Iemand moet daar eens goed naar kijken’, vroeg de oud-president in een vast stramien als hij een leugen langer wil laten meegaan. ‘Onderzoeken’ van een sneer betekent kaatsen op social media. Het punt was: Harris was niet authentiek, al is dat een te moeilijk woord voor Trump.
Authenticiteit wordt algemeen gezien als een belangrijke eigenschap van een president. Men zegt dat kiezers liever een bullebak of een onplezierig type als president hebben dan iemand die zich anders voordoet dan hij is. Ook al heeft hij moeite met het woord, het is een van de sterke punten van Donald Trump. Wat iedereen ook van hem mag vinden, hij wordt alom gezien als iemand die zich niet anders voordoet dan hij is. Je zou kunnen zeggen dat Trump van authenticiteit zijn handelsmerk heeft gemaakt. Iemand die beledigt, sneert, uitdaagt en zich over het algemeen niet erg beschaafd gedraagt: hij kan er mee wegkomen. In elk geval vindt een grote groep kiezers dat nu juist aantrekkelijk aan de man. Zijn partij mag soms met de tanden knarsen, ze hebben zich met huid en haar verkocht aan Trump, hij is hun ticket naar de macht. Je kunt vermoeden of in elk geval hopen dat dit gedrag geen blijvertje is. Het is zo eigen aan Trump en het zal op de lange termijn zo problematisch blijken dat een authentieke bullebak niet snel opnieuw zal doorbreken.
Maar in het algemeen is authenticiteit een kwaliteit die gewaardeerd wordt. Of beter gezegd, niet-authentiek zijn wordt veroordeeld. Het concept onder deze naam kwam pas op aan het einde van de twintigste eeuw, al zal het in het onderbewuste van kiezers altijd al een rol gespeeld hebben. In de campagne van 2000 kreeg Al Gore vaak te horen dat hij niet authentiek overkwam, dat hij een ‘gemaakt’ persoon leek, dat hij niet lekker in zijn vel leek te zitten. Een ongemakkelijk dansje met zijn echtgenote op het podium van de Democratische conventie bewees dat alleen maar.
Erger nog, Gore kreeg van een van zijn duur betaalde adviseurs het advies om andere pakken te dragen, met een ‘aardkleur’. Dat zou hem warmer doen overkomen. Natuurlijke lekte dat domme advies en het bevestigde voor de kiezer de inauthiciteit van de man (en zijn bereidheid naar dit soort adviseurs te luisteren zag er ook niet lekker uit). Zijn tegenstander George W. Bush daarentegen oogde als de buurman met wie je gemakkelijk een praatje kon maken bij de barbecue. Of dat belangrijk is om president te kunnen zijn, was toen een open vraag, nu misschien wat minder. Maar dat jaar hielp het Bush winnen.
De schrijver Lionel Trilling maakte ooit een onderscheid tussen authenticiteit en oprechtheid. Hij meende dat je oprecht bent als je handelt en bent zoals je je ook aan anderen presenteert. Authenticiteit zou gaan over het zoeken en vinden van je diepste, ware zelf en het uitdragen daarvan. Orlando Patterson, een socioloog aan Harvard, stelt dat authenticiteit, of in elk geval de hang daarnaar, mede verantwoordelijk is voor de slechte keuze van leiders die Amerika steeds maakt. We hebben liever iemand die met ons meevoelt, stelt Patterson, of iemand die claimt verlossing te bieden, dan iemand die weliswaar capabel is maar die ‘fake’ oogt, zoals Hillary Clinton of Al Gore.
De populariteit van het concept authenticiteit wordt door sommigen geweten aan de invloed van de psychoanalyse. Patterson ziet het meer als een uitvloeisel van de Amerikaanse protestantse levenshouding, althans het evangelische deel daarvan met zijn bekenteniscultuur en in aanbidding wapperende armen en de groeiende invloed daarvan op het Amerikaanse openbare leven. Eerder lijkt het te gaan om een gezond verlangen van de kiezer dat kandidaten zichzelf zijn en geen rol spelen.
Campagnes moeten daar rekening mee houden, of ze nu willen of niet. De kiezers voor de gek houden lukt niet meer. Zo was het in 2004 tamelijk pathetisch om de Democraat John Kerry bezig te zien met een jachtgeweer en een camouflagepak om pro-gun kiezers gerust te stellen. Kerry’s eigen authentieke ik, een Vietnam-veteraan met medailles die zich tegen de oorlog had gekeerd, werd juist door zijn tegenstanders ondermijnd en belachelijk gemaakt.
Ook Hillary Clinton verdwaalde in ‘hoe over te komen’. De campagne van 2016 probeerde haar te presenteren als vriendelijk en veilig en niet als de harde, professionele vrouw die ze in werkelijkheid was. Ze wilde er ook niet uitzien als iemand die de zuigende Trump afkamde of van zich af schudde. Donald Trump hoeft niet zijn best te doen, hij is altijd zichzelf.
Het was interessant te horen dat Tim Walz meteen uithaalde naar JD Vance, Trumps running mate. Iemand die naar Yale ging, werkte in Silicon Valley, zich liet financieren door Peter Thiel en zijn Hillbilly milieu besmeurde – Walz was niet subtiel. Die Vance speelt elke rol die hem wat oplevert. Ome Tim zal hem de maat nemen. Een authentieke tegenover een fake Midwesterner.