De verkeerde vicepresident, dat kan knap lastig zijn.

Vicepresidenten mogen onbelangrijk schijnen tijdens een campagne, ze kunnen knap lastig zijn tijdens een presidentschap. Franklin Roosevelt passeerde zijn zittende vicepresident in 1940 omdat de Texaan John Nance Garner zelf wilde kandideren in het jaar dat Roosevelt opging voor zijn derde termijn. Garners historische bijdrage is dat hij het vicepresidentschap omschreef als ‘niet meer waard dan een emmer warm tabakspuug’.

FDR wisselde opnieuw in 1944 toen zijn vicepresident Henry Wallace te links bleek voor de rest van de Democraten. Hij ruilde Wallace in voor Harry Truman, toen nog een relatief onbekende senator voor Missouri. Wat je noemt een gelukkige greep. Pijnlijk voor Wallace want Roosevelt stond een jaar tevoren al in het voorportaal van de dood. Hij had zomaar president kunnen zijn.

Eisenhower had al tijdens zijn campagne twijfels over Richard Nixon, toen senator voor Californië. Hij had Nixon gekozen voor diens jeugd en energie – en zijn anticommunistische heksenjacht die de isolationistische vleugel van de Republikeinen moest pacificeren. Een schandaal dook op – een piepklein schandaal over campagnebijdragen voor Nixon. De kandidaat redde zijn positie met wat we kennen als de Checkers-speech. Hij ontkende alles maar, inderdaad, de kinderen hadden een hondje gekregen, Checkers genaamd, en die zou hij niet afgeven. Maar tijdens Eisenhowers presidentschap was Nixon niet lastig. Integendeel, hij deed het goed op buitenlands terrein en stond bescheiden klaar toen Eisenhower serieuze gezondheidsproblemen kreeg.

Tijdens het presidentschap van John F. Kennedy was Lyndon Johnson niet lastig. LBJ was vooral erg gefrustreerd. Hij was op het ticket beland om te zorgen dat Texas voor Kennedy stemde, of in elk geval de stemmen zo geteld werden dat het zo leek. Maar hij had er een invloedrijk senaatsvoorzitterschap voor opgegeven. Treffend is de anecdote dat Johnson zijn chauffeur als senaatsvoorzitter vroeg om hem ook als vicepresident te rijden. De man antwoordde dat hij liever iemand met macht rondreed.

Kennedy, of beter gezegd, de Kennedy’s want Robert had een hekel aan Johnson, negeerde LBJ. Dat was onverstandig want de link met het Congres was belangrijker dan de ietwat arrogante Kennedy onderkende. Johnson had kunnen helpen maar kreeg daartoe de kans niet. De investering in het vicepresidentschap bleek echter lonend toen Kennedy op 22 november 1963 werd doodgeschoten en Johnson president werd.

Pas na de verkiezingen van 1964 had Johnson een vicepresident, Hubert Humphrey, senator voor Minnesota. Hij was niet lastig voor Johnson, eerder omgekeerd want toen Humphrey na Johnsons terugtreden in maart 1968 de Democratische kandidaat werd, maakte Johnson het hem lastig om afstand te nemen van het Vietnambeleid.

Richard Nixon, de bron van alles wat er sinds de jaren zestig met Amerika is misgegaan, koos als vicepresident de racistische gouverneur van Maryland (een zuidelijke staat met een onfrisse geschiedenis, ook al ligt hij ten noorden van Washington DC), Spiro Agnew. Die moest, als een toenmalig JD Vance, optreden als pittbull voor Nixon en deed dat adequaat.

Interessant blijft de vraag of Nixon in augustus 1974 ook zou zijn afgezet (nou ja, ontslag nam toen het niet anders kon) als Agnew nog vicepresident was geweest. Niemand wilde deze vreselijke man als president zien. Het geluk van Amerika en de pech voor Nixon was dat Agnew in 1973 moest aftreden wegens een belastingschandaal in Maryland. Met Gerald Ford als diens opvolger was het een jaar relatief veilig om Nixon te verwijderen.

In 1988 verraste George W. Bush vriend en vijand door de onbetekenende senator Dan Quayle van Indiana als running mate te vragen. Hij was slecht gevet door de Bush-campagne en bleek al tijdens de conventie een foute keuze. Als vicepresident werd het er niet beter op. Befaamd is de video waarin Quayle een scholier dwingt het woord ‘patato’ te spellen als ‘potatoe’. Waarom Bush hem koos is een raadsel. Amateurpsychologen meenden dat hij liever iemand naast zich had die niets voorstelde zodat hij hem kon negeren. Burgers hoopten dat Bush gezond zou blijven.

Dat gold ook voor de volgende Bush, George W. Die had zich de havik Dick Cheney laten opdringen als vicepresident – nota bene door Cheney zelf, die de adviescommissie leidde. Als vicepresident zette Cheney een concurrerende Witte Huis staf op en loog alles bij elkaar om de onzekere Bush na 9/11 de desastreuze oorlog in Irak te laten beginnen. Pas in de loop van zijn tweede termijn realiseerde Bush zich dat Cheney hem slecht advies gaf en begon hem te negeren. Ook Bush-haters, en daar ontbrak het niet aan, wensten de president een goede gezondheid toe.

Donald Trump vroeg de gouverneur van Indiana, Mike Pence, omdat hij via Pence de evangelische vleugel van de Republikeinen wilde lijmen. Bovendien was hij onder de indruk van de onderdanigheid van Pence. Als vicepresident liep Pence inderdaad keurig in de pas, tot 6 januari 2021 toen hij als voorzitter van de Senaat (de enige functie die een vicepresident heeft) de verkiezingsuitslag van november 2020 ratificeerde. Trump had Pence opdracht gegeven dat niet te doen, want de vicepresident terecht zag als een schending van zijn eed op de grondwet. Daar had en heeft Trump geen booschap aan.

Het gaat misschien te ver om dat gedrag van Pence ‘lastig’ te noemen. Maar het toont eens te meer dat een verkeerde keuze van running mate een president wel degelijk kan opbreken. Trump heeft zich dan ook al bij voorbaat verzekerd van de bereidheid van JD Vance om de grondwet als het erop aankomt wel te schenden maar was daar zo door verblind dat hij de andere zwakheden van zijn aanstaande running mate niet zag. Lastig.

De praktijk is dat de kiezer nauwelijks kijkt naar de andere kandidaat op het ticket. Dat is nonchalant, aangezien liefst vijf presidenten sinds 1900 direct doorschoven van hun vicepresidentschap naar de hoogste post. Reden om de vicepresidentskandidaten toch goed onder de loep te nemen voordat ze inderdaad lastig worden.