Voorpublicatie uit Geschiedenis van de Verenigde Staten, volgende week dinsdag in de winkel.
De jaren zeventig zijn de minst populaire en ook de minst glorieuze periode in de tweede helft van de twintigste eeuw. Deels was dat de erfenis van de jaren zestig. Veel van de beloften van die jaren werden niet ingelost, veel van de toen aan het licht gekomen tegenstellingen en problemen ziekten door in de latere decennia.
De oorlog in Vietnam zou nog voortduren. Weliswaar begonnen Amerikaanse soldaten zich terug te trekken vanaf 1972, maar pas in 1975 was de nederlaag compleet met de chaotische vlucht uit Saigon. Anders dan voorspeld, vielen de domino’s in Zuid Oost Azië niet om, maar de Amerikaanse buitenlandse politiek had een knauw gekregen – om maar niet te spreken over het Amerikaanse zelfvertrouwen. Tegelijkertijd opende de regering Nixon de relatie met communistisch China, iets wat alleen een felle anti-communist als Nixon had kunnen doen.
De presidenten in deze periode waren een ander probleem. Richard Nixon haalde moeiteloos een herverkiezing in 1972 maar zijn paranoïde instelling maakte dat hij bij het campagne voeren de grenzen van het betamelijke en zelfs de wet overtrad. Nog voor de verkiezingen werden in het Watergate inbrekers gearresteerd, wier opdrachtgevers uiteindelijk in het Witte Huis bleken te zetelen. Nixon maakte zichzelf mede verantwoordelijk door te liegen over zijn betrokkenheid bij de cover up en op 8 augustus 1974 werd hij door het Congres gedwongen af te treden. Overigens had Nixon ook de regels over binnenlands spioneren en het gebruik van de CIA met voeten getreden. De schandalen die dat opleverde en de politieke gevolgen ervan, een veel striktere wetgeving en controle door het Congres, zouden pas na 1975 hun beslag krijgen.
Nixons opvolger Gerald Ford was door hemzelf aangesteld, aangezien Nixons eigen vice president al in 1973 had moeten aftreden wegens belastingfraude. Toen Ford in 1974 president werd, probeerde hij het hoofdstuk Nixon zo snel mogelijk te sluiten door de ex-president gratie te verlenen voor alles wat Nixon ook maar fout had gedaan. Achteraf een verstandig besluit dat het dooretterende Watergate beëindigde maar ook een besluit dat in de samenzweringssfeer van die jaren als deal werd gezien en dat Fords populariteit geen goed deed.
Het zou mede de grondslag worden voor de moeite die Ford had om in 1976 de verkiezingen te winnen als Republikeinse kandidaat. Een oprechte zuidelijke gouverneur die beloofde altijd de waarheid te zullen spreken werd tot president gekozen: Jimmy Carter. Hij zou een overgangspresident blijken, maar in de context van de jaren zeventig een haast typerende politicus.
De rassenproblemen van de jaren vijftig en zestig hadden ook nog naijleffecten in de volgende decennia. Segregatie en discriminatie werden officieel beëindigd in 1964 en 1965 maar daarmee was de zwarte gemeenschap nog niet geholpen om hun historische achterstandssituatie om te buigen. Het Supreme Court dwong scholen, overheidsinstellingen en bedrijven om positief te discrimineren (affirmative action). In het algemeen ontstond er een behoorlijke weerstand tegen de overheid (‘big government’) en progressieven die van alles oplegden aan de samenleving. Dat was op zich geen nieuwe beweging. De verkiezingen van Richard Nixon in 1968 was al een teken geweest van verzet tegen de ogenschijnlijk liberale jaren zestig. Maar de weerstand tegen busing verscherpte de tegenstellingen, waarbij overigens altijd opmerkelijk is hoezeer Amerikanen hun overheden wantrouwen maar er tegelijk onrealistisch veel van verwachten.
De tegenstellingen uiten zich in wat de historicus James Patterson ‘rights-conciousness’ noemt waarbij de ene groep zijn achterstand via de rechter probeert te corrigeren en de andere groep zijn voorsprong probeert te consolideren. Iedereen daagt iedereen voor de rechter. Het Supreme Court werd daardoor ook een politieke speelbal. Het droeg daar zelf aan bij door bijvoorbeeld in 1973 de doodstraf ongrondwettelijk te verklaren en in 1976 die mening weer terug te trekken. In de volksverhuizingen die in de jaren zestig en zeventig plaatsvonden, deels geïnspireerd door de opheffing van segregatie waardoor zowel zwarten naar elders konden gaan als blanken op de vlucht sloegen, verloren veel steden hun economische basis.
Dat proces van een steeds kleinere basis voor belastingheffing werd versterkt en verergerd door de herstructurering van de traditionele industrieën die vanaf 1973 zijn beslag begon te krijgen. De hoge olieprijzen, economische stagnatie gecombineerd met hoge inflatie, schiepen een klimaat van economische onzekerheid. Ook de fysieke onzekerheid nam toe door een flinke stijging in de misdaad vanaf het einde van de jaren zestig. De redenen daarvoor waren divers maar de belangrijkste waren die economische omstandigheden, de toename van drugs in het maatschappelijk verkeer en vooral de enorme groei van het segment tieners en twens, traditioneel de meest gevoelige groepen, in de demografische opbouw van Amerika.
De seksuele bevrijding, begonnen in de jaren zestig, kwam in de jaren zeventig tot volle ontplooiing. Dank zij de pil maar vooral dank zij de nieuwe moraal waarin seksuele vrijheid van vrouwen niet meer onderdeed voor die van mannen, ontstond ook een gelijkwaardigheid van de seksen die vergaande consequenties zou hebben. De feministische beweging en de inbraak van vrouwen in de maatschappelijke instellingen en bedrijven zou zonder die bevrijding nauwelijks mogelijk geweest zijn. In een weerspiegeling van de intens puriteinse officiële Amerikaanse wereld, moest het Supreme Court er in 1972 aan te pas komen om te verklaren dat staten niet konden verbieden om anti-conceptiva aan alleenstaanden te verkopen.
Een van de minder plezierige bijeffecten was een explosie in het aantal ongewenste zwangerschappen – of in elk geval moet je constateren dat zwangerschap niet meer automatisch tot huwelijk leidde. Vooral in de zwarte gemeenschap waar de rol van de zwarte man problematisch was, nam het aantal alleenstaande moeders sterk toe. Sinds de jaren zestig was er een regeling voor alleenstaande moeders met kinderen, AFDC. Het beroep daarop nam nog explosiever toe, mede door het stijgend aantal echtscheidingen. Het zou bijdragen aan de backlash tegen de Amerikaanse versie van de verzorgingsstaat.
En, mag ik er, geheel ahistorisch, aan toevoegen: de muziek in de jaren zeventig sucks. Vooral vergeleken met het decennium daarvoor, maar ook op eigen merites. Ik vergelijk het graag in termen van opportunist die Supercleandreammachine presenteerde op de radio, Ad Visser, een programma met muziek die je elders niet hoorde – in de jaren zestig. In de jaren zeventig werd deze zelfde Visser de opperstalmeester van het zielloze huppelprogramma Toppop. En Hitweek, later Aloha, verdween. Need I say more?