De comeback van Amerikaans isolationisme

In september 1796 bereidde Amerika’s eerste president, George Washington, zichzelf en zijn land voor op een wisseling van de wacht. Na twee termijnen gaf hij een voor die tijd revolutionair voorbeeld door na twee termijnen vrijwillig terug te treden. In een Farewell Address aan het Amerikaanse volk stortte Washington zijn hart uit. Hij schreef over zaken die hem dwarszaten, zoals de ‘neiging tot partijvorming’, die hij destructief achtte. Ook sprak hij zich expliciet uit tegen permanente politieke bondgenootschappen met Europese grootmachten. Totdat Amerika zichzelf meer had ontwikkeld kon het zich beter neutraal opstellen, vond de president.

Voorstanders van isolationisme mogen Washington graag aanhalen als hun leidsman. Onterecht. Dit waren de woorden van een president van een nieuw land dat zichzelf nog moest uitvinden, dat zijn rol in de wereld nog moest bepalen. Hij liet ook de mogelijkheid open dat dit ooit zou kunnen veranderen. Ook al hield Washington die slag om de arm en gebruikte hij de term niet, de hang naar isolationisme is een belangrijke Amerikaanse eigenheid geworden, zit als het waren in hun DNA. Zo gezien lijkt het naoorlogse internationalisme eerder uitzondering, zeker nu isolationisme weer nieuwe populairiteit opdoet.

Washingtons stellingname – geëchood door latere presidenten – hield rekening met de ligging van het land, een oceaan verwijderd van de Europese machten. Amerika nam een ‘losgekoppelde en afgelegen positie’ in, oftewel, het kon zich vanwege haar strategische ligging neutraliteit kon permitteren. Dat wil niet zeggen dat de wereld Amerika met rust liet: in 1812 voerde het nog een oorlog met Engeland. En evenmin isoleerde Amerika zichzelf: het land was buitengewoon actief in de negentiende eeuwse diplomatie. Maar altijd vanuit het basis sentiment: geen permanente verstrengelingen.

Afgezien van bemoeienis met haar eigen regio bleef Amerika op afstand van de wereld totdat president Theodore Roosevelt het land vanaf 1901 de twintigste eeuw in sleepte. Dat kon ook moeilijk anders, want na de Spaans-Amerikaanse oorlog van 1898 had Amerika een kolonie in de vorm van de Filippijnen, terwijl Hawaii een Amerikaans territory was geworden. De Pacific was, nog meer dan tevoren, haar achtertuin geworden. Alleen al daarom kreeg de buitenlandse politiek een internationaler karakter.

Het land was nu nadrukkelijk aanwezig. In 1906 leidde Roosevelt de vredesbesprekingen na de Russisch-Japanse oorlog van 1905 (verloren door de Russen). Hij hield er een Nobelprijs voor de Vrede aan over. Een jaar later stuurde de president de Amerikaanse vloot, The great white fleet (de schepen waren wit geschilderd), de wereld rond om te laten weten dat Amerika meedeed. Het bleef niet onopgemerkt, al had het weinig directe gevolgen. Op afstand sloeg Amerika gade hoe Europa op pad ging richting zelfdestructie.

Geen wonder dat president Woodrow Wilson in 1917 de grootste moeite had zichzelf en het land in het oorlogsgewoel te storten. Wilson was net herkozen op de slogan ‘he kept us out of the war’, maar met de hervatting van de duikbootoorlog in het voorjaar van 1917 kon de Verenigde Staten niet meer afzijdig blijven. Het vanzelfsprekende isolationisme werd opzijgezet en vervangen door een even klassiek Amerikaans exceptionalisme: Amerika zou de wereld laten zien hoe het wel moest. President Wilson, niet vrij van messianistische aanvechtingen, wilde een betere wereld bouwen, ‘safe for democracy’. Hij ging hoogstpersoonlijk naar Parijs om de vredesonderhandelingen te leiden. Daar waren zijn Veertien Punten de basis voor verscheidene verdragen, ook al kwamen ze uiteindelijk nauwelijks uit de verf.

Onveranderd bleef dat de Amerikaanse bevolking in haar hart geen behoefte had aan betrokkenheid bij de wereld. Het bloedbad in Europa had Amerikanen enkel meer overtuigd van de noodzaak om zich afzijdig te houden. Vandaar dat de Volkenbond, Wilsons vehikel om oorlogen te voorkomen, niet onomstreden was. In de Senaat, die verdragen moest goedkeuren, werd luidkeels geklaagd over mogelijk verlies aan soevereiniteit. De gemiddelde burger gaf weinig om de Volkenbond en was vooral geïrriteerd over de recessie die op de oorlog volgde.

President Wilson kon praten tot hij er bij neerviel, en dat letterlijk deed toen hij tijdens een toernee om het verdrag te promoten een hersenbloeding kreeg, maar de Amerikanen waren er niet van overtuigd dat internationalisme in hun belang was. De tegenstanders, geleid door de Republikeinse senator Henry Cabot Lodge, blokkeerden Amerikaanse deelname aan de Volkenbond. Mede daardoor werd de Volkenbond een tandeloze organisatie die in het interbellum geen rol van betekenis speelde. Overigens werd pas in deze jaren de term isolationisme courant, als definitie van iets dat voordien geen naam nodig had, zo vanzelfsprekend was het.

In de jaren dertig nam het Congres verscheidene vergaande neutraliteitswetten aan, gestimuleerd door de ontwikkelingen in Europa waar het part noch deel aan wilde hebben. President Franklin Roosevelt, die al in een vroeg stadium de gevaren zag, zowel in de Pacific als in Europa, maakte zich steeds grotere zorgen. Hoewel altijd sterk betrokken bij de Pacific, besteedde de Verenigde Staten weinig aandacht aan de toenemende agressie van Japan. De invasie van China die onder meer zou leiden tot de ‘rape of Nanking’, de moord op 300.000 burgers, werd betreurd maar niet meer dan dat. In die context besloot Roosevelt in oktober van dat jaar wat kanttekeningen te zetten bij dat heersende isolationisme. In een toespraak in Chicago stelde de president dat in deze wereld landen van elkaar afhankelijk waren en solidair moesten zijn. ‘Ontsnappen [is] niet mogelijk door simpel isolement of door neutraliteit,’ vond Roosevelt. Hij poneerde dat landen die zich misdroegen buiten die internationale gemeenschap moesten vallen. De metafoor die FDR gebruikte was het in ‘quarantaine plaatsen’ van een ‘epidemie van wetteloosheid in de wereld’, vandaar dat zijn toespraak onder de naam ‘quarantaine speech’ de geschiedenis in is gegaan.

Het was een proefballon en Roosevelt schrok van de publieke reactie. Hij krabbelde snel terug in nietszeggende algemeenheden, terwijl de neutraliteitswetten enkel nog maar werden aangescherpt. Met moeite torpedeerde de president een voorgesteld amendement op de grondwet dat een referendum eiste voordat het Congres oorlog kon verklaren. Roosevelt zag hoe gevaarlijk de nazi’s waren en wat het gewetenloze imperialisme van Italië en Japan betekende, en hoe dat een militaire dreiging voor Amerika zou worden. Voorzichtigjes probeerde hij de defensie-uitgaven te verhogen, geholpen door de Republikeinen die niet fascisme maar communisme als grootste dreiging zagen.

Toen Groot-Brittannië in september 1939 Duitsland de oorlog verklaarde, na de inval in Polen, sprak FDR Amerika’s neutraliteit uit. In zijn radiopraatje onderkende hij echter dat hij niet aan de gewone Amerikaan kon vragen neutraal te zijn: ‘Zelfs iemand die neutraal is, heeft het recht de feiten af te wegen.’ Het was een mooie formulering van zijn eigen frustraties: hij wilde Engeland graag helpen, maar hij moest zich inhouden omdat zijn burgers nog niet zo ver waren. Roosevelts opmerking was voldoende om de isolationisten op de kast te jagen.

Terwijl Roosevelt probeerde de Engelsen te helpen om op cash-and-carry basis wapens te kopen, er een dienstplichtwet doorjoeg en een deal maakte met Churchill om vijftig oude Amerikaanse destroyers te ruilen voor marinebases in Newfoundland en het Caribisch gebied, begon de binnenlandse oppositie zich te organiseren. Een luidruchtige criticus van Roosevelt, zowel van de New Deal als van zijn internationalisme, was de katholieke priester Father Coughlin. Zijn radiopraatjes waren populair en zijn boodschap schuurde aan tegen een Mussolini-vriendelijk fascisme.

Maar de meest zichtbare leider van het verzet tegen Roosevelts internationalisme werd Charles Lindbergh, die als eerste vliegenier solo en non-stop de oceaan was overgestoken en gold als een all American hero. Lindbergh had zich laten inpakken door de Duitsers en was machtig trots op de onderscheiding die Hitler hem had gegeven. De Duitse oorlogsmachine had hem zo geïmponeerd dat hij het vertrouwen had verloren dat Engeland kon overleven. Eenzelfde soort defaitisme beving ook Roosevelts ambassadeur in Londen, Joe Kennedy. FDR negeerde zijn ambassadeur en opende contacten met Winston Churchill, maar hij maakte zich zorgen over een mogelijke kandidatuur van Kennedy in 1940, als isolationist.

Niet Kennedy, die vastzat in Londen, maar Lindbergh werd het uithangbord van het in september 1940 opgerichte isolationistische America First Committee. Op zijn hoogtepunt had de organisatie meer dan 800.000 leden in 450 afdelingen over het hele land. De argumentatie voor isolationisme was klassiek: geen land zou Amerika kunnen aanvallen, ook niet als Engeland zou vallen. Geleidelijk aan werd de toon van de vliegenier schriller. Op 11 september 1941 gaf hij de toespraak die zijn plaats in de geschiedenis zou bepalen. ‘De drie belangrijkste groepen die dit land voortdrijven naar een oorlog zijn de Engelsen, de Joden en de regering Roosevelt’, zei Lindbergh. De Joden zouden ook de media controleren. Dit waren niet meer de woorden van iemand die neutraal was, Lindbergh wekte de schijn dat hij zich aan de Duitse kant geschaard had.

De Japanse aanval op Pearl Harbor, op 7 december 1941, maakte korte metten met de illusie van absolute veiligheid. Een dag later verklaarde het Congres oorlog aan Japan, waarop Duitsland en Italië de oorlog verklaarden aan Amerika. Dat was een gelukje voor Roosevelt, want als Amerika isolationisme al liet varen dan was dat eerder om tegen Japan te vechten dan tegen Duitsland en Italië. Roosevelt bepaalde uiteindelijk tijdens de oorlog dat Europa voorging, maar een groot deel van de Amerikaanse aandacht en vuurkracht zat in de Pacific. Het America First Committee hief zichzelf vier dagen na de aanval op. Isolationisme was even uit de mode. Niemand nam meer America First in de mond tot Donald Trump dat in 2016 ging doen, de reputatie van Lindbergh heeft zich nooit hersteld.

Het was geen verrassing dat na de oorlog het klassieke isolationisme weer de kop opstak. Het was nooit echt weggeweest, enkel tijdelijk opgeborgen. Vooral bij de Republikeinen bestond een sterke stroming van isolationisten, geleid door senator Robert Taft. Gelukkig voor Roosevelt en later Truman was een belangrijker Republikein, de aanvankelijk isolationistische senator Arthur Vandenberg, na Pearl Harbor bekeerd tot een gedegen internationalist. Vandenberg was van 1947 tot 1949 de voorzitter van de commissie voor Buitenlandse Zaken van de senaat en hielp president Truman diens internationale koers uit te zetten. Lidmaatschap van de Verenigde Naties was een door beide partijen gesteunde manier om Amerika bij de les te houden. Taft sputterde tegen.

In de eerste naoorlogse jaren was er ook tweepartijensteun voor de Truman Doctrine (die Amerika overal liet interveniëren waar een vrij land bedreigd werd), het Marshall Plan en de oprichting van de NAVO, ook al moesten de politici vaak worden overgehaald met overdreven dreigingsverhalen. De verziende staatslieden in deze jaren wisten dat kernwapens en de wereldwijde tegenstellingen tussen de bezitters ervan afzijdigheid gevaarlijk maakten, als onder die omstandigheden een dergelijke desinteresse nog mogelijk was. De Koude Oorlog was een wereldwijde strijd, maar op de achtergrond worstelde Amerika nog altijd met de aanvechting om zich terug te trekken.

Aan de andere kant probeerde senator Robert Taft in 1948 en in 1952 de Republikeinse nominatie te verwerven met een onversneden isolationistische boodschap. Sterker, in 1952 kon generaal Dwight Eisenhower, de militaire leider van de invasie op juni 1944 en het eerste hoofd van de NAVO, enkel worden overgehaald om presidentskandidaatkandidaat te worden in de wetenschap dat de Republikeinen anders terug zouden zinken in America First isolationisme. Eisenhowers overwinning dat jaar en zijn stabiele en gezaghebbende hand tijdens de eerste jaren van de Koude Oorlog zetten Amerika op het spoor van internationalisme en betrokkenheid en verantwoordelijkheid voor de wereld. En er valt wat voor te zeggen dat die Pax Americana, ondanks zijn onaantrekkelijke kanten en foute afslagen, leidde tot een meer stabiele en meer democratische wereld.

Die periode van onbetwiste wereldwijde activiteit van de Verenigde Staten kwam ten einde met de val van de muur en het opbreken van de Sovjet-Unie. Overmoed en arrogantie, gekakel over een unipolaire wereld waarin Amerika alles naar zijn hand kon zetten, waren de eerste reactie. Clintons minister van Buitenlandse Zaken, Madeleine Allbright, had het over de ‘onmisbare natie’. Onder president George W. Bush werd Amerika een ongeleid projectiel: neoconservatieve Republikeinen verwierpen isolationisme, integendeel, ze vonden het juist nodig om de hele wereld naar Amerikaans beeld te hervormen, om democratie te verspreiden. Het was Amerikaanse exceptionalisme in overdrive. De door president Bush gestarte oorlogen in Afghanistan en Irak waren er het gevolg van.

Twintig jaar zinloos oorlogvoeren, tegen enorme kosten, is een van de redenen dat isolationisme een comeback kon maken. Een andere reden is de wereldwijd verknoopte economie, die weliswaar een belofte inhield van langdurige vrede – je kon niet zonder elkaar in die globale economie –, maar die tegelijkertijd leidde tot binnenlandse pijn wegens verlies van industriële kracht. Geen wonder dat Amerikaanse kiezers naar eigen land kijken en geen zin hebben veel geld te besteden in de rest van de wereld. Als senator J.D. Vance van Ohio verklaart dat het hem ‘eerlijk gezegd niets uitmaakt wat er met Oekraïne gebeurt’, dan verwoordt hij die sentimenten.

In zijn buitenlandse politiek heeft Amerika altijd heen en weer bewogen tussen de polen van idealisme en realisme, tussen isolationisme en internationalisme. Het gaat niet te ver om te zeggen dat Donald Trump, wat je ook van hem vindt, de pols voelt van de gemiddelde Amerikaan – er is niets mis met zijn gutfeelings. En die zeggen dat de buitenlandse politiek die hij zegt voor te staan beter aansluit bij wat de gemiddelde kiezer vindt dan het beleid van president Biden.

Ook internationaal ingestelde Democraten (en de paar Republikeinen die nog zo denken) zullen moeten onderkennen dat ze hun internationalisme zullen moeten temperen willen ze voorkomen dat Amerika terugvalt in het diepe isolationisme dat het land in de jaren dertig koesterde. America First mag een kreet zijn met een beladen verleden, en degene die hem uit, mag een gevaarlijke opportunist zijn, isolationisme is een gevoel dat diep verankerd zit in de Amerikaanse psyche. Het is weer helemaal terug.

Boeken

Isolationism: A History of America’s Efforts to Shield Itself from the Worlddoor Charles Kupchan.

Veelomvattend recent boek over ‘Amerika’s identiteit’ (2021)

Geschiedenis van de Verenigde Staten door Frans Verhagen, vierde druk, inclusief Joe Biden.

Freedom from Fear. The American People in Depression and War, 1929-1945 door David Kennedy.

Hoe Franklin Roosevelt Amerika veranderde, binnenlands en buitenlands

Kaders

Washingtons Farewell Address

In zijn afscheidsrede sprak Washington zich uit tegen permanente politieke bondgenootschappen met Europese grootmachten. Totdat Amerika zichzelf meer had ontwikkeld, schreef Washington, kon het zich beter neutraal opstellen. Het land had op dat moment geen politieke of economische belangen die een Europees bondgenootschap rechtvaardigden. Washingtons stellingname was tijdgebonden: als Amerika wel tot volle ontwikkeling zou zijn gekomen, zou dit ook anders kunnen uitpakken. In 1801 echoode Thomas Jefferson Washingtons boodschap in zijn inaugurele rede: “Vrede, handel, en oprechte vriendschap met alle naties – verstrengelende banden met geen enkele natie.”

Eisenhowers New Look

Op 10 juni 1953, minder dan een half jaar in zijn presidentschap, sprak Dwight Eisenhower zich uit tegen kritiek op zijn buitenlands beleid door isolationisten. De Verenigde Staten was gewikkeld in een wereldwijde strijd tegen het communisme, zei de president. Hij verwierp het idee van Robert Taft dat Amerika een heel eigen en onafhankelijke buitenlandse politiek kon voeren. Alle vrije landen moesten samen een vuist maken, ‘er is niet zoiets als gedeeltelijke eenheid’. Wat zijn ‘New Look’ beleid zou worden leunde op twee stellingnames. De eerst zijn pleidooi voor een antwoord op communistische agressie door meerdere landen, niet Amerika alleen. Ten tweede dat de Amerikaanse defensie moest worden opgebouwd rondom kernwapens, minder dan door een enorme stijging van uitgaven voor traditionele krijgsonderdelen.

American Century

Henry Luce, de uitgever van het weekblad Time, schreef in februari 1941 dat Amerika de ‘Goede Samaritaan voor de wereld’ moest zijn en democratie moest verspreiden. De twintigste eeuw moest de ‘American Century’ worden. Amerika had de oorlog gewonnen, zonder binnenlandse schade en met een op massaproductie ingestelde industrie. Het gaf Amerika zelf­vertrouwen, zelfs wat arrogantie. De opdracht was van die American Century iets goeds te maken. Voor de gemiddelde Amerikaan sprak het helemaal niet vanzelf dat dit goed uit zou pakken: de depressie was niet vergeten en oorlogen werden vaak gevolgd door een recessie. Het gevoel van onkwetsbaarheid van voor Pearl Harbor was verdwenen, de oceanen boden niet meer vanzelfsprekende veiligheid. Isolationisme viel niet vol te houden, dat zagen ze ook wel, maar de oude wens van afstand tot de wereld was niet zomaar verdwenen.