Frans Verhagen, januari 2009
Het gaat goed met D66. Het gaat goed in de peilingen. Volgens Maurice de Hond is onze partij de ‘winnaar van 2008’ en het aantal leden steeg vorig jaar met twintig procent. Daarvoor verdienen de leden die door bleven bikkelen na de desastreuze verkiezingsnederlaag krediet. Ze zijn geholpen door de onverwachte kwaliteiten van Alexander Pechtold als parlementariër. Maar D66 heeft deze achtbaan eerder meegemaakt. Dat alleen al (en Maurice de Honds voorspellingen) zou tot scepsis moeten stemmen en bescheidenheid. D66 was steeds het product van zijn lijsttrekker en een vaag gevoel van redelijkheid en nette, verstandige politiek waarmee veel mensen zich konden vereenzelvigen – zolang die lijsttrekker aantrekkelijk bleef. Maar de houdbaarheid van politici is beperkt.
De opkomst sinds november 2006 is zo snel gegaan dat twee serieuze problemen die D66 al decennia teisteren niet fundamenteel zijn aangepakt: een gebrekkige democratie en het ontbreken van een visie op de samenleving die verklaart waarom D66 bepaalde standpunten inneemt. De gebrekkige democratie wordt verhuld door de schijnbare openheid van de partij. Iedereen die lid is mag naar het congres. Iedereen kan lid worden van platforms waarin specifieke onderwerpen worden behandeld. Dat lijkt mooier dan het is want die congressen worden uiteraard het drukst bezocht door actief partijkader en zijn onderhevig aan behoorlijke manipulatie van het partijbestuur. Het gevolg is een stevig wantrouwen onder actieve (oude) leden tegen de Haagse leiding van de partij (beide fractievoorzitters, de partijvoorzitter, aangevuld met het Europese parlementslid).
Vreemd genoeg is debat niet een prominent onderdeel van de D66 biotoop. Er is geen partijblad waarin leden kunnen discussiëren en het webforum, Plein 66, wordt maar door een handvol getrouwen bezocht. Het wetenschappelijk blad, Idee, is betaald en bereikt maar een paar honderd leden. Helaas is dit gebrek aan debat is een van de redenen waarom congressen door nieuwe leden als zo gezellig en vriendelijk worden ervaren. De platforms lijken op commissies zoals andere partijen die hebben (een commissie buitenland bijvoorbeeld) maar in de praktijk vervullen ze een marginale rol. Ze zijn niet ingebed in een of andere advies of besluitvormingsstructuur. Op een aantal terreinen wordt aan verbetering gewerkt, maar er moet nog veel gebeuren. Dat mag in de feel good sfeer van ‘goede peilingen’ niet worden genegeerd.
Het tweede probleem is dat D66 nog steeds stug volhoudt dat het niet nodig is om een programma van beginselen te formuleren. Daarom vragen is vloeken in de kerk. Beginselen zijn niet des D66. De pleidooien om de liberale vlag over te nemen van de dolende VVD en nu eens een oprechte sociaal liberale visie te formuleren werden eind 2006 wel gehoord maar vervaagden weer toen de peilingen opveerden. Een Permanente Programma Commissie werd benoemd om een trouvaille in het verkiezingsprogramma van 2006 ‘vijf richtingwijzers’ die aangeven waar de partij heen gaat – uit te werken tot een soort programmatisch manifest. In 2008 verscheen het eerste rapport van deze PPC onder de vlag: ‘Vertrouwen op de eigen kracht van mensen’. De opstellers hadden een aantal discussiesessies georganiseerd, niet met leden maar met een aantal mensen die door de commissie waren uitgekozen. Het bijna veertig pagina’s tellende document, geen wonder van helderheid, is besproken op een aantal bijeenkomsten in het land, maar niet bijvoorbeeld op de grootste afdeling, die in Amsterdam. Laten we zeggen dat een twee à driehonderd leden bij deze sessies aanwezig zijn geweest. Misschien heeft het dubbele aantal het document ook gelezen. Een serieus debat ontbreekt, in afwachting van het herschrijven door de commissie. Over de vier andere richtingwijzers heeft Idee wel speciale nummers gepubliceerd maar is verder niets verschenen. Het is daarom lastig om vast te leggen wat nu precies de visie op de samenleving is waarop D66 standpunten zijn gebaseerd. Pragmatisme, de favoriete beleidsfilosofie van veel D66’ers, is een vluchtheuvel voor mensen die niet wensen door te denken. In de praktijk betekent het keuzes uitstellen tot je weet wat anderen denken. Daarmee kom je er niet. Dan blijft het bij klagen over ‘betutteling’ en een overdreven nadruk op vrijzinnigheid en individualisme, zonder dat we weten wat dat betekent.
Beide problemen tezamen maken dat de opgang van D66 precairder is dan hij zo op het oog lijkt. Alexander Pechtold doet het stukken beter dan veel mensen hadden verwacht. Sterker, hij is een fantastisch parlementariër. Maar waar hij vooralsnog niet in is geslaagd is het onderbouwen van zijn stellingnames en die van D66 met een weldoordachte visie op de samenleving. De processen die daarvoor formeel in gang gezet zijn, met name die PPC, zijn niet voldoende om die visie goed en duidelijk te formuleren. Daardoor loopt D66 het risico weer de partij te worden van ‘het redelijk alternatief’. Dat is een net zo mooie maar net zo inhoudsloze kreet als het veel gebruikte ‘eigenlijk bent u een D66’. Ze klinken mooi maar ze vertellen niet wat een lid of een kiezer van D66 kan verwachten. Vraag een D66’er waar zijn partij voor staat en het antwoord is lang, vaag of beide. Vraag tien D66’ers waar hun partij voor staat en u krijgt tien antwoorden die lang, vaag of beide zijn en waarschijnlijk allemaal van elkaar verschillen.
D66 is een partij met potentieel. Er is enorme behoefte aan een echt liberale partij in Nederland. Liberale geesten in de PvdA, in de VVD en in Groen Links hunkeren naar een partij die echt kiest voor sociaal liberale beginselen. D66 heeft het potentieel om die groep aan te boren en die kiezers tot de hare te maken. Vooralsnog is het potentieel. Als het alleen de Pechtold Partij wordt dan zal de geschiedenis zich herhalen. Het is een luxe om te moeten zoeken naar eventuele vertegenwoordigers in gemeenteraden en straks in de kamerfractie. Maar het is een overbodige luxe als D66 niet programmatisch een smoel krijgt.