Door Esmee Quodbach
Croquet was een heuse obsessie in het Amerika van de latere negentiende eeuw. Het spel, dat in onze dagen vrijwel alleen nog door kinderen wordt beoefend, was destijds, zo schreef een journalist in 1865: “De aantrekkelijkste en verleidelijkste vorm van vermaak.” Die grenzeloze populariteit is tegenwoordig nog maar moeilijk voor te stellen. Maar er is één kenmerk dat verklaart waarom het in onze ogen weinig interessante croquet zo geliefd was in het puriteinse Amerika van de vorige eeuw: mannen en vrouwen konden het spel samen beoefenen. Eindelijk hadden de twee geslachten een uitstekend excuus gevonden om urenlang in elkaars gezelschap te vertoeven! Onder het mom van lichaamsbeweging in de buitenlucht konden ze zich voortaan zonder schroom overgeven aan flirtations…
De Amerikaanse kunstenaar Winslow Homer, een waar kind van zijn tijd, schilderde een aantal croquet-scènes. Voorname dames met wespetailles in lange hoepeljurken – die zó zijn ontworpen dat ze de grond nèt niet raken – drentelen over vlakke, zonbeschenen grasvelden. Hun opstoken haren gaan schuil onder keurige strohoedjes met lange, kleurige linten. In hun handen houden ze de croquet-hamers, de lange stelen met houten hamertjes aan het eind, waarmee ze de gekleurde houten ballen onder de boogjes door moeten slaan. De mannen in hun gezelschap, eveneens in deftig sportkostuum en getooid met strooien hoed, knielen op het gras aan de voeten van hun dames. Soms slaan ze het spel vanaf de zijkant gade. Of ze voeren nonchalant een gesprek met een vrouwelijke tegenspeler, de croquet-hamer losjes over de schouder geslagen.
Croquet is niet het enige eigentijdse thema dat opduikt in het werk van Winslow Homer. Als geen andere kunstenaar wist hij het Amerika van de negentiende eeuw te vangen in talloze werken. Wie een catalogus van Homer’s gravures, aquarellen en schilderijen doorbladert, ziet een geïllustreerde geschiedenis van de Verenigde Staten aan zijn oog voorbijtrekken. Scènes uit de ruige alledaagse werkelijkheid van de Amerikaanse Burgeroorlog worden afgewisseld door scènes uit het beschaafde “Moderne Leven” van de upperclass aan Oostkust. Idyllische voorstellingen vol kinderen geven een zomerse dag uit het leven op het platteland weer. Maar ook het zware bestaan van de net bevrijde slaven in het zuidelijke Virginia werd door Homer op realistische wijze vastgelegd. Net zoals hij twee nieuwe fenomenen in het Amerika van de vorige eeuw tot thema’s in zijn werk verhief: het toerisme naar de bergen, en de ontbossing die het gevolg was van de welvarende houthandel.
Homer is – in het heden èn in het verleden – vaak geprezen om zijn veelzijdigheid. Vóór alles was hij echter een kunstenaar met een missie. Hij wilde, net als zijn beroemde Franse tijdgenoten Manet en Degas, een “Schilder van het Moderne Leven” zijn. In het merendeel van zijn schilderijen en aquarellen beeldde hij daarom de werkelijkheid af die hem omringde. Als een van de eerste Amerikaanse kunstenaars schilderde hij het alledaagse leven van zijn tijdgenoten, soms misschien wat geïdealiseerd, maar altijd met de negentiende-eeuwse realiteit als directe inspiratiebron.
Winslow Homer werd in 1836 geboren in Boston, als zoon van een redelijk succesvolle handelaar in ijzerwaren. Een groot deel van zijn jeugd bracht de schilder door in het nabijgelegen Cambridge, toen nauwelijks meer dan een plattelandsdorp. Op zijn achttiende ging hij in de leer bij een commerciële lithograaf in Boston, waar hij onder meer omslagen voor muziekboeken ontwierp. Maar Homer was een rasechte individualist, die liever zelfstandig dan voor een ander werkte. Na een paar jaar had hij genoeg geleerd, zo vond hij. Op de dag dat hij 21 werd, verliet hij de zaak van zijn leermeester, opende zijn eigen studio en vestigde zich als freelance illustrator. “Een veelbelovende jonge kunstenaar,” noemde de pers hem al snel.
Binnen korte tijd wist Homer een aantal grote opdrachten te verwerven. Een serie houtgravures van zijn hand verscheen in het populaire tijdschrift Harper’s Weekly. Twee jaar later besloot hij de grote gok te wagen en naar New York te verhuizen. In die stad, het centrum van de uitgeverswereld, zou het gemakkelijker voor hem zijn om opdrachten te krijgen dan in het provinciale Boston. Bovendien kon hij zich in New York beter concentreren op zijn eigenlijke passie: de schilderkunst. Homer begon lessen modeltekenen te volgen aan de National Academy of Design. En hij stortte zich vol overgave in de New Yorkse kunstscene.
Ondertussen was de Amerikaanse Burgeroorlog, die de noordelijke en de zuidelijke staten verdeelde, uitgebroken. De oorlog zou grote invloed hebben op het verdere verloop van Homer’s carrière. Harper’s Weekly vroeg hem met de noordelijke troepen naar het front in Virginia te gaan, en te tekenen wat hij daar zag. De kunstenaar kreeg de opdracht uit de buurt te blijven van the pretty girls down there en ontving een salaris van 30 dollar per week. Maar zijn ouders, bewust van het gevaar waarin Homer zich als oorlogscorrespondent bevond, wilden hem naar Europa sturen. In Frankrijk kon hij immers lessen volgen bij zijn meer gevestigde tijdgenoten en tot een echte, traditionele kunstenaar worden opgeleid. Homer weigerde resoluut, hij wilde niets liever dan deze oorlog verslaan – in commerciële gravures voor tijdschriften èn in een serie schilderijen.
In de werken die hij tijdens de Burgeroorlog maakte, gaf hij het alledaagse bestaan van de soldaten om hem heen weer, ontdaan van alle heroïek. Mannen die, kleumend in de regen, hun handen proberen te warmen aan een amper levensvatbaar kampvuurtje. Of, in het schilderij dat Homer de veelzeggende titel Home, Sweet Home gaf, twee mannen die afwachtend voor hun tent zitten, en met een lege blik voor zich uit staren. Op de achtergrond is nog net een aantal soldaten te zien die in een kring staan en op hun hoorns blazen. De noordelijke èn de zuidelijke troepen, alletwee evenzeer geplaagd door heimwee, werden altijd weer doodstil als het stuk Home, Sweet Home aan het eind van een lange dag in een van de kampementen werd gespeeld, zo schreef een generaal destijds. Maar Homer liet ook een andere kant van deze strijd zien. De Amerikaanse Burgeroorlog was een van de eerste “moderne” oorlogen. Hoewel er ook conventionele veldslagen werden gevoerd, veranderde het gebruik van een belangrijk nieuw wapen, de rifle, het karakter van de oorlog. Homer beeldde een nieuw verschijnsel af: de scherpschutter, die onbespied en zonder direct contact met zijn vijand talloze slachtoffers kon maken.
De gruwelen die de kunstenaar aan het front zag, maakten grote indruk op hem. De Burgeroorlog, met al zijn doden en gewonden, had Homer zo veranderd, dat zijn vrienden hem niet meer herkenden, schreef zijn moeder in 1862. Vier jaar later, toen de strijd achter de rug was en de overlevende soldaten weer naar huis waren gekeerd, schilderde hij één van zijn meest aangrijpende meesterwerken: het met symboliek beladen The Veteran in a New Field. Een man, een oud-soldaat, is weer terug op de plaats waar hij ook vóór de Burgeroorlog was. Zijn uniform heeft hij nog maar kort geleden verruild voor een eenvoudig wit hemd, een wijde bruine broek en een hoed die hem beschermt tegen het felle zonlicht. Zijn oude oorlogsattributen, zijn soldatenjas en zijn veldfles, liggen nog in zijn directe nabijheid, rechts op de voorgrond. Op een zonnige najaarsdag maait de veteraan uit de Burgeroorlog nu met zijn sikkel het graan op de akker die voor hem ligt. Deze akker – het New Field uit Homer’s titel – vervangt het slagveld dat de oud-soldaat achter zich heeft gelaten – het Old Field, waar de Dood eveneens met zijn sikkel rondwaarde en zoveel slachtoffers maakte.
Kinderen en spel
Kinderen, hun spel en hun onschuldig plezier duiken telkens weer op in de werken die Homer maakte in het decennium na de Burgeroorlog. Een groter contrast met zijn oorlogswerken is nauwelijks denkbaar. Net zoals Mark Twain zijn lezers via Huckleberry Finn en Tom Sawyer een wereld vol avontuur en eenvoudig geluk voorspiegelde, zo vereeuwigde Homer het onschuldige, bijna paradijselijke leven van Amerikaanse plattelandskinderen. Hij laat ze eindeloos door velden met bloemen dolen en in kleine roeibootjes op rimpelloos water dobberen. Ze roven vogelnestjes leeg, spelen een spel als Snap the Whip of liggen met hun hond te soezen in het gras. Ze leven in de weer vriendelijke wereld van het naoorlogse Amerika, die Homer nadrukkelijk leek te willen vasthouden. De typische, rode plattelandsschooltjes die uit slechts één lokaal bestonden, waren bijvoorbeeld hard bezig te verdwijnen uit de samenleving. Maar de kunstenaar beeldde ze bewust steeds opnieuw af: voor hem behoorden deze Little Red Schoolhouses tot de iconen van het Amerika van zijn tijd.
Maar zelfs in Homer’s plattelandsschooltjes is de nasleep van de Burgeroorlog onontkoombaar. De vooroorlogse schoolmeester is er niet meer. Sinds het begin van de oorlog wordt zijn plaats ingenomen door de schooljuffrouw, zoals een aantal werken getuigen. Deze “inbezitneming van de lagere school” door onderwijzeressen behoorde, zo schreef een auteur in 1872, “tot een van de meest cruciale sociale veranderingen die de Burgeroorlog veroorzaakte.” Jonge, ernstig uitziende vrouwen vervangen op Homer’s schilderijen de mannen die naar het front zijn gegaan en vaak niet zijn teruggekeerd. Soms heeft de schilder alleen de onderwijzeres afgebeeld, soms laat hij ook de kinderen zien. Een samengeraapt zooitje lijkt het, kleuters en pubers doorelkaar, terwijl de jongens aan één kant van het ene klaslokaaltje zitten en de meisjes aan de andere. Onvervalst Amerikaans, vonden eigentijdse critici Homer’s schooltjes. “In zijn schilderijen laat Homer zien dat hij het leven van ons volk begrijpt,” schreef één van hen. “Hij houdt van de mannen, de vrouwen, de jongens en de meisjes van het achterland van Amerika,” vond een ander, “en hij houdt van ze zoals ze zijn in hun onbeholpen kleding, met hun hoekige gedrag, en met hun zonverbrande gezichten vol sproeten.”
De onderwijzeressen zijn niet de enige “moderne vrouwen” die de kunstenaar afbeeldde. Vrouwen nemen in Homer’s schilderijen allerlei gedaanten aan: ze werken – net als de mannen – in de nieuwe fabrieken en ze helpen bij de visvangst. Maar ook de vrouwen uit de hogere kringen hadden zijn belangstelling. De rijkere dames gingen reizen, soms zelfs alleen. De toeristes die op hun paarden Mount Washington beklommen, schilderde hij ook, net als de New Yorkse dames die hun zomers doorbrachten in de nog nauwelijks ontwikkelde kustplaatsjes op Long Island.
In 1877, twaalf jaar na de afloop van de Burgeroorlog, keerde de toen 41-jarige kunstenaar voor het eerst terug naar het Zuiden. Opnieuw stelde hij zich op als een ooggetuige van de geschiedenis van zijn land: hij schilderde het leven van de ex-slaven op het platteland van Virginia. De zuidelijke staten waren in het jaar van Homer’s bezoek weer bij de Federatie ingelijfd. Ook de federale troepen hadden zich teruggetrokken. Een belangrijke periode – Reconstruction – was formeel voltooid. Slavernij bestond niet meer in het nieuwe Zuiden, de zwarte bevolking was nu vrij om te gaan waar ze wilde. Maar vaak kòn ze niet anders dan in de buurt van de plantages blijven. Homer gaf de situatie weer die hij aantrof, en voor veel van zijn tijdgenoten waren zijn werken niet minder dan “authentieke documenten”. “Mr. Homer is een van de weinigen die de zwarte mens accuraat hebben weergegeven, hij heeft nergens overdreven en zijn schilderijen zijn nooit karikaturaal,” vond een criticus.
Homer schilderde in Virginia onder meer het bezoek van een zogenaamde Old Mistress aan vier van haar ex-slaven, die haar vol wantrouwen aanstaren. Hun armoedige kamer en de lompen die ze dragen, steken scherp af bij haar statige, zwarte jurk met de fijnbewerkte kanten kraag. Niemand in dit kleine gezelschap voelt zich prettig, de kunstenaar heeft de spanning zo goed weten te treffen, dat zelfs de hedendaagse toeschouwer zich ongemakkelijk voelt. In Virginia schilderde Homer ook de zwarte katoenpluksters, wel vrij, maar in feite nog steeds gebonden aan hun oude plantage. Lusteloos oogsten ze de katoen op de eindeloos lijkende velden, gebukt onder het gewicht van zware zakken en manden.
Tijdens hun slavenbestaan hadden de meeste zwarten nooit leren lezen en schrijven. Nu ze vrij waren, werd alfabetisering het hoogste goed. “The alphabet is an abolitionist,” schreef het tijdschrift Harper’s Weekly in die dagen. En een bezoeker aan het Zuiden bracht verslag uit van zijn reis: hij vroeg aan ex-slaven in verschillende plaatsen wat ze het liefst van alles wilden. “Larnin’,” was het antwoord dat hij steeds weer hoorde – “Een opleiding”. Homer illustreerde die behoefte aan onderwijs: hij legde vast hoe de jonge zwarte kinderen leerden lezen.
The Carnival is een ander schitterend schilderij dat Homer maakte naar aanleiding van zijn verblijf in Virginia. Een zwarte man, gekleed in een kleurig harlekijnspak, wordt uitgedost voor een feest. Twee vrouwen naaien smalle repen stof vast aan zijn costuum, een jongen rechts draagt diezelfde repen aan zijn broek. De kledij van de man en de stofrepen verraden dat het tweetal een traditioneel feest gaat vieren. Jonkonnu (of: John Canoe), dat ooit samenviel met kerstmis, was in Virginia tijdens de slaventijd de enige gelegenheid waarbij de zwarten het gebied rond hun barakken op de plantage mochten verlaten. Ze verkleedden zich, naaiden de traditionele Afrikaanse repen op hun kledij en verzamelden zich voor het huis van hun meester. Daar dansten en zongen ze, en vroegen ze om geld en geschenken. Na de afschaffing van de slavernij bleef het feest nog een tijdlang bestaan. Soms, zoals op Homer’s schilderij, werd het samen met de Fourth of July gevierd: de twee kleine Amerikaanse vlaggetjes die de kinderen vasthouden verwijzen daarnaar.
Kinderen en hun spel werden opnieuw het onderwerp van Homer’s werk in de late jaren zeventig, na zijn terugkeer uit Virginia. De kunstenaar bezocht de boerderij van een van zijn opdrachtgevers, Houghton Farm, in de staat New York. Tientallen aquarellen van plattelandskinderen ontstonden hier: jongens met strohoeden die over hekken klimmen en meisjes in lange jurken die door boomgaarden dwalen. Opnieuw schilderde Homer een zonnige, vredige wereld, die in fel contrast staat met de wrange taferelen die hij eerder in het naoorlogse Virginia had vastgelegd.
Hij greep zelfs terug op een oud thema in de schilderkunst: het arcadisch paradijs, een droomwereld die wordt bevolkt door onschuldige herders en herderinnen met hun kuddes. Maar: Homer’s Arcadië verschilde absoluut van het oude Europese ideaal, zo vonden zijn tijdgenoten. Het was bovenal een Amerikaans paradijs, dat werd bevolkt door moderne, Amerikaanse vrouwen. “Hier zijn de Amerikaanse herderinnen die alleen Mr. Homer schildert,” schreef The New York Evening Post naar aanleiding van een tentoonstelling. “Kalm, ernstig, onafhankelijk; het zijn geen Franse boerinnen die het land bewerken, geen Zwitserse slavinnen die op de koeien passen, terwijl ze met neergeslagen ogen sokken breien, geen Duitse Frauen… maar vrijgeboren Amerikaanse vrouwen op vrije, zelfstandige boerderijen…”
Terwijl Homer’s succes als kunstenaar bleef groeien, berichtte de pers ook steeds vaker over zijn onhebbelijke persoonlijkheid. Een zonderling, een excentriekeling en een onbehouwen vlerk, werd hij meer dan eens genoemd. “Hij gedraagt zich zo vreemd, dat je hem bijna onbeschoft kunt noemen,” schreef een criticus. Wie een bezoek bracht aan de kunstenaar in zijn New Yorkse studio, “waagde zich in het hol van de leeuw”, vond een ander. De eenzelvige Homer zonderde zich op zijn vierenveertigste een tijdlang af van de maatschappij. Hij verliet het hectische New York en trok zich terug op Ten Pound Island, een klein eilandje in de haven van het plaatsje Gloucester in Massachusetts. “Hier woonde hij een zomer lang, en alleen als hij materialen nodig had, roeide hij naar het vasteland. De afwezigheid van indringers op dit plekje was precies wat hij zocht…” schreef een kennis. De mensen die er wèl waren, bestudeerde en schilderde hij. Talloze schetsen en aquarellen maakte hij van het leven van de vissers, hun vrouwen en hun kinderen, en van de natuur die hen omringde.
Een jaar later, in 1881, verliet Homer Amerika. Bijna twee jaar bracht hij door in het Engelse Cullercoats, een klein plaatsje aan de Noordzee, vlakbij Newcastle. Opnieuw schilderde hij, vrijwel afgezonderd van de rest van de wereld, het moeizame bestaan van de vissers en – vooral – van de vissersvrouwen. Hij beeldde de vrouwen af terwijl ze aas verzamelden aan het strand, terwijl ze de visnetten repareerden en terwijl ze afwachtend naar de horizon tuurden. De invloed van de geschiedenis op het dagelijks leven, zo belangrijk in veel van Homer’s eerdere werk, ontbreekt in zijn Engelse aquarellen en schilderijen. In het werk dat in Cullercoats ontstond, werd het individu belangrijker. De specifieke plaats en de tijd waarin een scène zich afspeelde, deden er minder toe. Homer keerde zich af van de negentiende eeuw. Hij beeldde niet langer als een chroniqueur zijn eigen tijd af, maar concentreerde zich juist op momenten die tijdloos waren.
Ook toen hij weer naar Amerika was teruggekeerd, gaf de schilder zijn aquarellen en schilderijen meer en meer een klassiek karakter. De zee, het vissersleven en het gevaar waarin de mens op zee voortdurend verkeerde, waren de thema’s die zijn werk bepaalden. In de vroege jaren tachtig vestigde Homer zich permanent aan de kust, vlak bij het gehucht Prout’s Neck in de noordelijke staat Maine, waar zijn vader kort daarvoor een huis voor het hele gezin had gebouwd. De schilder – bijna vijftig jaar oud – vestigde zijn atelier in het oude koetshuis, en zou hier tot aan zijn dood in 1910 blijven wonen. De strenge winters bracht Homer – vaak samen met zijn vader – elders door: jaar na jaar reisde hij af naar het zonnige Florida, naar de Bahama’s, Cuba en Bermuda. Ook daar schilderde hij de zee en de kustbewoners, ditmaal in felle, zomerse kleuren. Op latere leeftijd bleef hij gefascineerd door de oceaan en door de thema’s die van alle tijden en plaatsen zijn: het geweld van de natuur, de nietigheid van de mens tegenover het water, en de slachtoffers die de zee voortdurend maakt.
Nog een enkele keer duikt de geschiedenis van de negentiende eeuw op in Homer’s latere werk. De ontbossing van Amerika greep de kunstenaar – en veel van zijn tijdgenoten – erg aan. “De Europeanen zijn nergens zo door geschokt, als door ons roekeloze gebruik van onze bossen,” noteerde Harper’s Weekly naar aanleiding van de vernietiging van het Adirondack Forest in de staat New York. “Wij gaan met onze natuur om alsof er na ons niemand meer komt.” De ontbossing van de prachtige Adirondacks was des te erger, zo berichtte het tijdschrift, omdat het land dat werd blootgelegd niet gebruikt zou worden. Het karwei werd geklaard door speculanten, niet door settlers. Alleen vanwege de waarde van het hout ging hier de natuur te gronde. Als de houthakkers klaar waren met hun werk, zouden ze slechts een rotsige woestenij achterlaten…
Homer, die de Adirondacks vaak bezocht in de jaren tachtig en negentig, was enorm gehecht aan het gebied. Hij legde het drama van de ontbossing vast in een reeks van tientallen aquarellen. Hij tekende de houthakkers die, temidden van de woeste natuur, de grote bomen kapten. Hij schilderde de mannen met grote bijlen naast zich die, vanaf een kale bergtop, uitkeken over het wijdse bosland. En hij liet zien hoe de lange, kale stammen de Hudson af dreven, op weg naar de papierfabrieken. Het zijn mooie plaatjes met een bittere, misschien zelfs politieke ondertoon. De nietige mens probeerde de machtige natuur van de Adirondacks te onderwerpen – en hij slaagde er ook nog in.
Homer was, zoals gezegd, een kind van zijn tijd: een negentiende-eeuwer met een romantische hang naar de ongerepte, woeste natuur. In zijn laatste werken, die ontstonden in het eerste decennium van de twintigste eeuw, zijn vrijwel geen mensen meer aanwezig. De natuur is oppermachtig, de invloed van de mens is te verwaarlozen. En de geschiedenis, zo vaak de inspiratiebron van deze kunstenaar, lijkt niet meer te bestaan aan het eind van zijn leven. Voor Homer heeft de natuur zonder moeite de mens overwonnen, zelfs al ziet de realiteit van de twintigste eeuw er heel anders uit.