Johnny Cash: de legende in zwart
Mythe en werkelijkheid van een countryzanger
De wildste verhalen doen over hem de ronde en in zijn tijd was Johnny Cash een behoorlijke branieschopper. Ook Cash' faam als zanger in gevangenissen geeft deze tegenwoordig behoorlijk christelijke zanger een indrukwekkende reputatie. Na talloze mislukkingen en evenzovele comebacks is Cash eindelijk wat hij wilde zijn: een muzieklegende.
Tekst Geert Willems
‘I shot a man in Reno, just to watch ׳m die' (Folsom Prison Blues). Ja, het is waar: Johnny Cash heeft wel eens in de gevangenis gezeten. Volgens eigen zeggen zelfs zeven keer. Alleen dat had niets te maken met een halsmisdaad die hij in zijn wilde jaren begaan zou hebben – dat is een van de Cash-mythes. Hij bracht welgeteld zeven nachten door in een politiecel, meestal vanwege vechtpartijen of vernielingen aan motelkamers, onder invloed van drank, amfetaminen of beide. Ooit kreeg Cash een boete van 85.000 dollar omdat hij met een oververhitte automotor een bosbrand veroorzaakte. In Starkville, Mississippi, probeerde hij de tralies van de cel met z'n voet te slechten, waarbij hij een teen brak.
Toch is het in interviews nog steeds de meest gestelde vraag: waarvoor heeft Cash nu precies in de gevangenis gezeten? Het misverstand wordt gevoed door de songtekst van Folsom Prison Blues uit 1955. Cash zingt het nummer vanuit het perspectief van een veroordeelde moordenaar, zonder scrupules. De bekendste strofe luidt ‘I shot a man in Reno, just to watch ׳m die' en wordt bij concerten steevast begroet met luid gejuich. In zijn autobiografie Cash uit 1997 legt de zanger uit dat hij bij het schrijven simpelweg zocht naar de meest verschrikkelijke reden om iemand neer te schieten.
Legendarisch openluchtconcert
Maar het verhaal van Cash als stoere bajesklant is blijkbaar te mooi om niet voor waar aan te nemen. En het ontbreekt niet aan beelden die zijn valse imago bevestigen. Zo verscheen halverwege de jaren zestig een foto van Cash in handboeien, net gearresteerd voor de koop van peppillen bij een als dealer vermomde politieman. In zijn latere repertoire keert de gevangenis diverse keren terug. In het nummer I got stripes bijvoorbeeld zingt Cash over strepen om schouders en kettingen aan zij voet. En in San Quentin (‘I hate every inch of you') bezingt hij als bajesklant de gelijknamige staatsgevangenis. De sfeer rond het lied werd mede bepaald doordat het nummer live werd opgenomen in San Quentin.
Cash kon toch al niet meer stuk bij de bajesklanten sinds zijn eerste bajesshow in Huntsville, Texas, in 1957. Tijdens dat legendarische openlucht concert ontstak er een enorm noodweer. Terwijl de apparatuur en instrumenten van zijn begeleiders het begaven, speelde Cash onverstoorbaar verder.
Samen met een registratie van een Folsom Prison-optreden vormt het San Quentin-album een van de hoogtepunten uit de carrière van Johnny Cash. Het markeerde zijn eerste grote comeback, aan het einde van de jaren zestig en luidde de meest succesvolle periode in van zijn artiestenbestaan. In de herfst van 1969 werden van beide albums meer dan een kwart miljoen exemplaren per maand verkocht. Op de live-albums is een zanger te horen die duidelijk op z'n gemak is, die dolt met de bewakers en met een mengeling van stoere en gevoelige nummers de veroordeelden op de banken krijgt. Iemand die zo naturel acteert in een gevangenis moet er zelf hebben gezeten, was blijkbaar een logische redenering. Ook zo'n onverwoestbare mythe was het verhaal dat het litteken op zijn kin te danken was aan een messteek. De waarheid is minder prozaïsch: er zat ooit een cyste die door een dronken arts wat minder vakkundig werd verwijderd.
Soms voedde Cash zelf de wilde verhalen over zijn persoon. Zo vertelde hij ooit een kwart Cherokee te zijn, maar later gaf hij toe helemaal geen Indianenbloed te hebben – zijn voorouders stammen uit Schotland. Maar dat Indianenverhaal was eigenlijk te mooi om niet waar te zijn: zijn getekende gelaat kan toch immers heel goed wijzen op exotische afkomst en het verhaal verklaart ook meteen zijn engagement bij de teloorgang van de oorspronkelijke bewoners van het Amerikaanse continent. Stof genoeg voor weer een onuitroeibare Cash-mythe.
Historisch moment
Afgezien van alle halve waarheden en hele onwaarheden kent het leven van Cash wel degelijk een historische momenten. Het lijkt er op alsof hij de gave heeft steeds op de juiste momenten aanwezig te zijn om een rol van betekenis te vervullen. Zo stond hij aan de wieg van de rock ‘n roll-klassieker Blue Suede Shoes van Carl Perkins. In die dagen was Perkins nog in een heftige strijd gewikkeld met Elvis om de titel van grootste rock ‘n roll-held. Na afloop van een van Carls concerten begon Johnny zijn vriend uitgebreid te complimenteren. ‘Ik heb heel wat concerten van Elvis gezien, heb er zelfs een paar samen met 'm gedaan, en ik had niet gedacht dat iemand hem kon overtreffen', reageerde hij enthousiast.
‘Maar er is wel een groot verschil', merkte Perkins koeltjes op. ‘Hij heeft een hit en ik niet.'
Op dat moment herinnerde Cash zich een opmerking van een legervriend, met wie hij in Duitsland dienst had gedaan. Voor een driedaags verlof – beide soldaten tot in de puntjes gekleed – maakte die vriend de klassieke opmerking ‘Don't step on my blue suede shoes'. Cash hoorde er meteen een songtekst in, vertelde hij later, en gaf het idee aan Perkins om hem ook aan een hit te helpen. Tragisch genoeg scoorde concurrent Elvis een nog veel grotere hit met Blue Suede Shoes. En hoe de tweestrijd afliep is genoegzaam bekend.
Dezelfde Carl Perkins – en uiteraard ook Johnny Cash – was betrokken bij een historisch rock ‘n roll-moment, in de beroemde Sun-studio van Memphis, Tennessee. Op een dag in december 1956 had Perkins de studio geboekt voor een sessie, toen – onafhankelijk van elkaar – Johnny Cash, Elvis Presley en Jerry Lee Lewis binnen kwamen lopen. Dat leidde tot de ‘Million-Dollar Quartet-session', met oude country- en popsongs, die pas halverwege de jaren tachtig op plaat zouden verschijnen. Ook hier worden over de rol van Johnny tegenstrijdige verhalen verteld. Volgens sommigen heeft hij nooit aan de sessie meegedaan, omdat hij liever de stad in ging om te winkelen. Cash zelf zegt dat hij er wel degelijk bij was, maar dat hij in een hogere toonsoort zong dan gebruikelijk. Daarom was zijn bekende sonore stemgeluid niet op de band te horen, maar de goede luisteraar kan zijn zangpartijen wel degelijk herkennen. Cash was ook betrokken of aanwezig bij de geboorte van grote sterren. Hij kende Charlie Rich, Kris Kristoffersen, Bob Dylan en Dolly Parton voordat zij wereldroem vergaarden.
Zuidelijke countryboy
Johnny wordt op 26 februari 1932 geboren in Kingsland, Arkansas. Zijn vader werkt aanvankelijk in een zaagmolen, later bij de spoorwegen, maar in 1936 wordt hij uitverkoren voor een landelijke werkloosheidsproject. De familie krijgt een huis en een stuk moerasland bij de Mississippi, om er katoen te gaan verbouwen.
Daarmee is Johnny een echte zuidelijke countryboy: hij weet waar hij over zingt als hij het heeft over armoede en cottonfields. Ook het nummer Five feet high and rising, over de dreiging van de Mississippi, verhaalt over een authentieke gebeurtenis uit zijn jeugd.
Het muzikale talent heeft hij van zijn moeder, die regelmatig zingt. Zij wast de spullen van de plaatselijke school om zijn zanglessen te betalen, maar hij komt niet verder dan de derde les. Na het zingen van wat verplichte kost, voornamelijk Ierse ballades, vraagt zijn zangjuffrouw wat hij zelf leuk vindt. Cash zingt een nummer van Hank Williams en de juf is zo onder de indruk dat zij hem verbiedt nog ooit zangles te nemen.
Toch wordt hij niet meteen professioneel muzikant. Hij werkt bij een garagebedrijf, is een tijd vertegenwoordiger en brengt enkele jaren door in Duitsland voor het Amerikaanse leger. En Cash zou Cash niet zijn, als hij niet ook daar niet een bijzondere rol opeist. Als inlichtingenofficier onderschept hij radioberichten van achter het Ijzeren Gordijn en hij is de eerste die het nieuws van Stalins dood ontcijfert.
In 1955 zijn de muzikale ambities van Johnny niet meer te remmen. Hij meldt zich bij Sam Phillips, de baas van het Sun-label, en zingt voor hem een hele trits country-, gospel- en folknummers. Phillips gaat pas overstag bij Hey Porter, dat de eerste hitsingle wordt. Kort daarna volgen de hits Folsom Prison Blues en I walk the line, de grote doorbraak. Deze songs hebben al het voor Cash karakteristieke boom-chicka-boom ritme in zich. De basis daarvoor is de bijzondere techniek van Cash' vaste gitarist Luther Monroe Perkins: dze legt voortdurend de rechterhand kort op de snaren om de klank te laten verstommen.
Met Sam Phillips, de man die zoveel grote sterren hun eerste hits bezorgde, bouwt Cash een haat-liefde-verhouding op. De ruzies gaan meestal over geld of andere vormen van beloning. Zo neemt Cash het de platenbaas kwalijk dat Carl Perkins een Cadillac krijgt als hij een miljoen exemplaren van Blue Suede Shoes heeft verkocht maar hij zelf met lege handen blijft staan als I Walk the line ook dat aantal bereikt. Volgens Cash stapt hij echter in 1958 over naar concurrent Columbia, omdat hij daar wel gospel-nummers magt opnemen en bij Sun niet.
Met de komst van het succes verandert zijn leven totaal. In de volgende decennia zal Johnny Cash voornamelijk onderweg zijn van het ene naar het andere optreden. Zijn camper wordt zijn huis, misschien wel zijn tweede huid. ‘Ik houd van de weg. Ik wil graag een zigeuner zijn', zegt hij daar zelf over. ‘Als ik niet meer kan reizen en optreden, dan ga ik voor een tv-toestel zitten en sterf ik langzaam af.'
Maar ‘the road' legt hem ook veel druk op en dat levert hem al snel de geijkte problemen op van een rock ‘n roll-bestaan. Drank, drugs, een gebroken huwelijk en een bijna-breuk met zijn nieuwe liefde June Carter overschaduwen zijn leven in de jaren zestig.
Lichamelijk een wrak
Zijn eerste drugs, amfetaminen, krijgt Cash op dokters voorschrift. Hij is muzikant, moet grote afstanden afleggen, dus onderweg zorgen de pillen van de arts er voor dat hij wakker blijft. ‘De pillen pepten me op en zorgden er voor dat ik het idee kreeg dat ik een goede show kon verzorgen', schrijft hij in zijn autobiografie Man in Black uit 1975. ‘Ze hadden allemaal van die mooie namen en kleuren. Als je de groene niet lekker vond, nam je de rode. En als je het echt helemaal te gek wilde maken, pakte je de zwarte. Die zwarte pillen brachten je in een Cadillac uit 1953 naar Californië en weer terug. Zonder te slapen.'
De verslaving aan drank en drugs bouwt zich langzaam op, en het aantal gewelddadige incidenten neemt gestaag toe. Vandalisme en andere ongein in motels worden vaak met de mantel der liefde bedekt, maar zorgwekkend wordt het als Cash wordt verbannen uit de Grand Ole' Opry, het Mekka van de countrymuziek, nadat hij er vernielingen heeft aangericht. Op dezelfde dag rijdt hij de gloednieuwe Cadillac van zijn toekomstige vrouw June Carter in elkaar. Lichamelijk is hij in 1967 een wrak. Hij moet regelmatig optredens en platenopnames afzeggen omdat hij niet in staat is te zingen. Door de pep is zijn keel zo droog dat er geen geluid meer uitkomt. Hij moet nieuwe pillen nemen om van het trillen af te komen.
Prive eist het rock ‘n roll-bestaan zijn tol. Zijn huwelijk met Vivian Liberto, waaruit vier (zingende) dochters werden geboren, loopt definitief op de klippen. Tijdens een verblijf in Toronto besluit ook zijn nieuwe vriendin June haar koffers te pakken en alleen door haar op te sluiten weet Cash haar bij zich te houden.
Kort daarna, oktober 1967, besluit Cash er een einde aan te maken. Op een bijzondere manier. Hij legt zijn lot in de handen van God, zoals hij het zelf uitdrukt, door opzettelijk in een grot te verdwalen. In die Nickajack Cave, in de buurt van Chattanooga, komt hij tot zichzelf en zweert drank en drugs af. Hij vindt de uitgang terug en buiten staat zijn nieuwe vrouw June hem op te wachten. Dat huwelijk houdt nog steeds stand en zoon John junior is ook al in de muziek terecht gekomen. Een maand later treedt Cash voor het eerst weer op – voor het eerst sinds een decennium nuchter.
Toch is hij dan nog niet definitief afgekickt. Begin jaren tachtig moet hij nog een enkele maanden naar de Betty Ford Clinic, nadat de hele familie en en een stel goede vrienden aan zijn bed hebben uitgelegd waarom hij van drank en drugs af moet blijven.
Het gevecht tegen zijn verslaving past in de dans met de dood, die Cash zijn hele leven al uitvoert. Maar daar waar goede bekenden en collega's als Roy Orbison, Luther Perkins, Faron Young, Elvis Presley uiteraard en – recentelijk – Carl Perkins ten prooi vielen aan de man met de zeis, bleef Johnny zich telkens herstellen en weer op het podium terugkeren.
Al als peuter vocht kleine Johnny tegen de hongerdood. Later volgden een lange rij van longontstekingen, een bypass-operatie, net-geen-overdoses, de ziekte van Parkinson en zelfs een geweldadige gijzeling in Johnny's landgoed op Jamaica. Nadat de overvallers urenlang in het hele huis sieraden en andere kostbaarheden hadden verzameld, gingen zij echter weg zonder iemand een haar te krenken. De gijzelnemers zelf werden enkele dagen later door de politie doodgeschoten.
Na een dubbele longontsteking, vlak na zijn bypass-operatie in 1988, zag Cash zelf het spreekwoordelijke licht aan de andere kant van de tunnel. ‘Ik was ongelooflijk gelukkig. Nog nooit had ik me zo blij gevoeld. En toen was het zomaar weg. Ik opende mijn ogen en zag dokters.'
Voor Johnny Cash is er maar een juiste manier om dood te gaan: op het podium, tijdens het zingen van Ring of Fire of I still miss someone. Dat is althans zijn grote wens.
Romantisch beeld van de werkelijkheid
Om al die tegenslagen te overwinnen is het als jongen uit het zuiden bijna onmogelijk om aan God voorbij te gaan. Cash is in der loop er jaren dan ook steeds geloviger geworden. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de reeks gospelnummers die hij op plaat heeft gezet. Maar het geloof van Johnny gaat verder. Zo neemt hij in de jaren zeventig een film Gospel Road op in Israel, een ambitieus project over het leven van Jezus Christus dat hij volledig uit eigen zak betaalt. Ook is hij regelmatig te gast bij evangelist Billy Graham, waarmee hij een langdurige vriendschap opbouwt.
Als diepgelovige presenteert Johnny Cash zich weer als de traditionele countryboy. Toch heeft hij zich altijd een buitenstaander gevoeld in de country & westernscene. Omdat hij zijn eerste artiestenjaren bij het Sun-label sleet werd hij ook lang gezien als ‘die rockabilly-jongen uit Memphis', zelfs na jaren van ononderbroken hitnoteringen in de countrycharts. Sommige countrystations weigerden zijn platen te draaien, omdat hij het predikaat ‘not country' meekreeg. ‘Ik vraag me af hoeveel van die lui zelf een katoenzak hebben gevuld', moppert Johnny in zijn tweede autobiografie Cash uit 1997.
Maar het imago van buitenstaander en ‘loner' heeft hij ook altijd zelf gevoed. In zijn liedjes komt hij veelvuldig op voor de verstotenen en de zwakken in de samenleving, waarmee hij zich verbonden voelt. Indianen, het werkvolk, gevangenen: zij kunnen rekenen op zijn sympathie. Begin jaren zestig wijdt hij zelfs enkele thema-lp's aan die bevolkingsgroepen. Vanwege The Ballad of Ira Hayes, een lied over een Indianenheld die zich uiteindelijk dooddrinkt, krijgt hij zelfs dreigementen binnen van de Ku Klux Klan. In het autobiografische nummer Man in Black legt hij uit dat hij altijd in zwart gekleed gaat, uit solidariteit met de dropouts.
Johnny geeft later toe dat die uitleg een enigszins romantisch beeld geeft van de werkelijkheid. Eigenlijk draagt hij het zwart al vanaf zijn eerste belangrijke optreden met zijn vaste begeleiders Marshall Grant en Luther Perkins. Ze beschouwden zich als een band en wilde daarom dezelfde kleding dragen. Het werd een zwarte outfit, waarin Johnny zich meteen lekker voelde. Ooit droeg hij ook nog wel een traditioneel wit country-jasje, dat hij van zijn moeder had gekregen, maar al snel kon hij niet meer om zijn zwarte handelsmerk heen.
Glorieuze comeback
Mede door zijn voortdurende dwarsheid raakte zijn carrière in de loop van de jaren tachtig helemaal in het slop. Er was nog wel het project Highwaymen, met stercollega's Kris Kristoffersen, Waylon Jennings en Willie Nelson, maar bij platenmaatschappij CBS had hij aan het eind van het decennium wel afgedaan. Op zijn laatste album voor dat label, Chicken in black, zet hij zichzelf compleet voor schut. ‘Geen wonder dat ik daarna geen contracten meer kreeg/ , realiseert hij zich achteraf.
Voor de glorieuze comeback in de jaren negentig krijgt Johnny Cah hulp uit onverwachte hoek: het alternatieve label American Recordings van Rick Rubin. Deze cultheld brengt Cash weer terug naar de roots van de folk- en countrymuziek. Op de drie albums die hij voor American Recordings maakt, is een sobere Johnny Cash te horen, die zich zelf begeleidt op een kale gitaar. Door nummers van artiesten als Beck, Nick Cave, Soundgarden en Tom Petty te coveren, wordt hij plots weer ontdekt door een jonge generatie muziekliefhebbers, die niet alleen zijn muziek leren kennen maar ook alle bijbehorende verhalen. Ware en niet-ware.
De stroom van gouden platen, awards en andere onderscheidingen is sindsdien echter weer op gang gekomen. Zo werd hij als eerste nog levende artiest opgenomen in 1980 in The Country Hall of Fame. Voor zijn verdiensten als Amerikaan kreeg hij de Kennedy Center Award. Met zo'n vijftig nummers in de Billboard Hot 100 popchart evenaart hij de aantallen van Rolling Stones en Beach Boys. In de country charts stond hij 38 jaar onafgebroken met minstens twee singles. De teller voor de Grammy Awards staat sinds begin 2001 op elf.
Als verklaring voor dat gigantische succes heeft hij zelf natuurlijk weer de mooiste one-liner: ‘Ze kunnen alle synthesizers gebruiken die ze willen, maar niets zal ooit de plaats in kunnen nemen van het menselijk hart.'