Gerald Ford, overleden 25 december 2006

Op 9 augustus 1974 speelde zich in het Witte Huis een uniek toneel af. De avond tevoren had president Nixon zijn aftreden aangekondigd. ’s Ochtends hield hij een rammelende en emotionele toespraak voor zijn medewerkers. Vandaar liep Nixon naar de helikopter, zwaaide onhandig met zijn armen, als een overwinnaar maar met een blik die dat logenstrafte, en vertrok. Nixons aftreden werd om 12 uur effectief, op het moment dat vice-president Gerald Ford de eed aflegde.

Afgevaardigde Gerald Ford was na het aftreden van de corrupte Spiro Agnew, in 1973, vice-president geworden zodat dit de eerste maal was dat er iemand president werd die helemaal nooit aan landelijke verkiezingen had deelgenomen. Ford was toen een compromiskandidaat: een competente, zeer ervaren afgevaardigde uit Michigan, die van plan was met pensioen te gaan. Hij werd door niemand een politieke bedreiging geacht en genoot het vertrouwen van het Congres dat hem als vice-president moest benoemen (een van de andere kandidaten was Ronald Reagan). Weinigen hielden toen rekening met de kans dat Gerald Ford ooit president zou worden. Watergate maakte dat allemaal anders en zo stond in augustus 1974 ineens een onwaarschijnlijke president zijn voorganger uit te zwaaien.

‘Onze lange nationale nachtmerrie is voorbij’, zo begon president Ford zijn eerste toespraak na de eedaflegging. ‘Onze grondwet werkt; onze republiek is een regering van wetten en niet van mensen.’ Maar Nixon mocht zijn verdwenen, diens schaduw zou nog lang over het politieke landschap hangen. Als er één reden is voor het verpeste politieke klimaat in Washington dat tot het einde van de eeuw doorziekte, de sfeer van extreme partijdigheid, wantrouwen en een totaal gebrek aan interesse in het algemeen belang, dan is dat te wijten aan Richard Nixon.

Ford deed wat hij kon, maar zijn eigen nachtmerrie was maar net begonnen. Een maand na zijn aantreden gaf hij ex-president Nixon gratie voor alle eventueel begane misdrijven. Ford deed dit, zei hij, om te voorkomen dat het land nog jaren met Watergate bezig zou zijn. Achteraf gezien was de gratieverlening een wijs besluit: het maakte in één klap een einde aan het gezeur, maar Ford laadde wel de verdenking op zich dat hij een deal had gemaakt. Onterecht waarschijnlijk, maar Fords populariteit zou er zich nooit van herstellen. Op buitenlands terrein probeerde Ford de continuïteit met de regering Nixon te handhaven. Hij behield Henry Kissinger als minister van Buitenlandse Zaken maar koos met Brent Scowcroft een onafhankelijke man als veiligheidsadviseur, mede om de dreigende dominantie van de onuitstaanbaar zelfverzekerde Kissinger aan banden te leggen. Het buitenlands beleid van Kissinger en Nixon begon al te ontrafelen, vooral omdat détente in Amerika zelf steeds meer kritiek ontmoette. Kissinger zelf kreeg dat nu op zijn brood omdat hij als minister niet meer de geheime kanalen kon benutten die hij zo graag gebruikte.

Onder Gerald Ford begon de periode van hoge inflatie en hoge werkloosheid die de jaren zeventig zouden kenmerken. Hij slaagde er niet in veel te ondernemen. In 1975 moest de federale regering de stad New York van een faillissement redden. Opnieuw een verstandig besluit dat Ford niet erg populair maakte in de rest van het land.

Het kwam op president Ford neer om de oorlog in Vietnam eerloos af te sluiten. De beelden van de helikopters op het dak van de Amerikaanse ambassade in Saigon, in april 1975, kreeg Ford op zijn brood, al kon hij er niet veel aan doen. Om te laten zien dat Amerika niet verlamd was, reageerde Ford overdreven hard toen de Cambodjanen in mei 1975 een Amerikaanse spionageschip gijzelden. Hij stuurde er mariniers op af, terwijl de gijzelaars al bijna waren vrijgelaten. Het kostte 41 Amerikaanse levens, maar even voelden Amerikanen zich weer een beetje beter.

Twee moordaanslagen op Ford hadden Amerika gemakkelijk nog verdere trauma’s kunnen bezorgen. Gelukkig mislukten ze en de natie moest Ford dankbaar zijn, niet alleen voor zijn kordate optreden na Nixons aftreden, maar ook door simpelweg in even te blijven. In 1976 was die dankbaarheid echter ver te zoeken. Ford had er verstandig aan gedaan om gewoon met pensioen te gaan, maar hij liet zich overhalen om zich herkiesbaar te stellen. Daarmee reed hij een heel peloton ambitieuze Republikeinen in de wielen, onder wie de populaire conservatief Ronald Reagan, die 1976 als zíjn jaar had gezien. De ex-gouverneur van Californië vocht tot op de conventie een bittere strijd uit met Ford. Uiteindelijk verloor Reagan, maar de bittere gevechten binnen de Republikeinse partij kostten Ford in november het presidentschap.

Ford verdween naar de achtergrond. In 1980 verscheen hij nog kort in de aandacht toen op de Republikeinse conventie een ééndaagse beweging op gang kwam om de wat al te extreem geachte kandidaat Reagan te doen vergezellen van de ervaren Ford als kandidaat voor het vice-presidentschap. Gelukkig voor Ford kwam er niets van terecht.

Na het aantreden van Reagan verdween Ford in de coulissen van de wereldpolitiek. Hij speelde vooral veel golf en figureerde in fora met andere politici die van zichzelf meenden dat ze onterecht buitenspel waren gezet, zoals Giscard D’Estaing, Helmut Schmidt en James Callaghan. In de loop der jaren is Fords belangrijke bijdrage aan het herstel na Watergate hoger gewaardeerd dan in de jaren tachtig het geval was. Als er ooit een accidental president was, dan was het wel Gerald Ford, de Afgevaardigde uit Michigan, nooit voor enig landelijk ambt gekozen en toch president geworden. Hij deed het een stuk beter dan een aantal minder toevallige presidenten. In 2001 kreeg de toen al zieke Ford de Kennedy Profiles in Courage Award voor wat vanuit het perspectief 25 jaar later inderdaad een moedige daad en verstandige daad was: het pardonneren van Richard Nixon. Dat moet hem voldoening hebben gegeven.

Frans Verhagen is hoofdredacteur van Amerika.nl