Het was nooit hot and heavy tussen Amerika en mij. Passie en hartstocht ontbraken. Het was altijd iets cerebraals, meer een liefde van het hoofd. Landen als Italië, Griekenland en zelfs Frankrijk, daarvan kon je houden met je hart, je kon er soms maar beter niet over nadenken. Maar Amerika en ik, dat was anders. Amerika liet me nadenken over Europa, over Nederland, terwijl mijn Europees zijn met liet nadenken over Amerika.
Het was altijd een gemankeerd verhaal. Wat ik miste in Nederland dat vond ik in Amerika maar volledige overgave, dat was er nooit bij. Daarvoor was Amerika te geconstrueerd, vergde te veel rationalisering om misstanden te rechtvaardigen of verklaren. Nog maar zestig jaar geleden was het land gesegregeerd en nog steeds is het verdeeld in zin armoede en achterstand voor grote bevolkingsgroepen. Het individualisme van de eigen verantwoordelijkheid was aantrekkelijk en tegelijk afstotend. Ik wist het allemaal maar ik had iets met het land.
Hoe meer ik als student in de jaren zeventig met Amerika bezig was, gevoed door interesse in die fascinerende geschiedenis en een opkomende verslaving aan Amerikaanse politiek, hoe meer ik Nixon zag struikelen, des meer ging ik het land waarderen. Ik ging er studeren, woonde er zeven jaar, schreef erover als correspondent, trouwde een Amerikaanse en koesterde in het algemeen warme gevoelens voor Amerika en de Amerikanen. Ik wil de analogie niet te ver doorvoeren, maar laat ik vaststellen dat we uit elkaar gegroeid zijn, Amerika en ik. Ergens in de afgelopen jaren is de balans omgeslagen. De negatieve aspecten van Amerika kregen de overhand en ze verleidden tot een diep pessimistisch gevoel over de toekomst van het land, zelfs een lichte afkeer van sommige aspecten ervan. Het was niet één ding, niet Bush of Obama, niet Irak of Katrina, niet de chantage van de Republikeinen of de onaangename toon van politiek debat. Nee, het zit veel dieper. Mij bekruipt het gevoel dat wat Amerika sterk maakte, wat het aantrekkelijk maakte en wat het een leidende rol gaf, zowel qua macht als moreel, geleidelijk aan in zijn tegendeel is verkeerd. Amerika is zijn eigen ergste vijand geworden.
Misschien was Amerika al ‘over the hill’ toen ik het als student ontdekte, maar het land leek zich als een duikelaar steeds weer opnieuw op te richten. De crisis van de jaren zeventig leidde tot het zorgeloos optimisme van Ronald Reagan en tot de high tech revolutie, entrepreneurs, venture kapitaal en economische groei. Hoewel Reagan er weinig mee te maken had, leek de ondergang van de Sovjet Unie en zijn satellieten te bevestigen dat Amerika de kracht voor het goede was in de wereld, meestal tenminste. Paul Kennedy’s stelling van imperial overstretch leek overdreven, de Japanse dreiging van de Amerikaanse economische positie bleek een papieren tijger. De onvernietigbare go with the flow Bill Clinton leek een symbool van Amerika’s aanpassingsvermogen en veerkracht. Clinton was er niet onder te krijgen, als een moderne Houdini wist hij zich steeds los te wringen uit de knopen waarin hij zichzelf had gedraaid.
Maar in de loop de jaren, ook toen al, werd de sfeer in Amerika onplezieriger. De jaren dat ik in New York en Washington woonde, grofweg de jaren tachtig, waren de slechtste jaren van die steden. Criminaliteit en crackgebruik maakten dat je je onveilig voelde, de criminele burgemeester van Washington werd gedurig herkozen door gefrustreerde en oliedomme zwarte kiezers die liever een zwarte crimineel hadden dan een blanke manager. Maar beide steden leken zichzelf te heruitvinden, naar goed Amerikaanse model. Als journalist schreef ik over de desolate treurigheid van de rustbelt, over Cleveland, Flint, Youngstown en Detroit. Maar ook over het herboren Pittsburgh, de waterfronts van New York en Boston. Over de ondernemingszin, over wat toen nog nieuws was: computers, robots, high tech. In Amerika had elk verhaal twee kanten.
Die kanten waren altijd met elkaar verbonden maar in de loop van de tijd werd dat verband steeds losser. Amerika leek minder en minder samen te hangen. In politiek Washington was dat het beste zichtbaar maar het was wel degelijk een weergave van de sfeer in het land. Blatende egotrippers zoals toenmalige afgevaardigde Newt Gingrich en zijn acolieten leken geen ander doel te hebben dan hun opponenten te vernietigen. President Bush de Oudere werd afgemaakt omdat hij het lef had te doen wat nodig was, namelijk belastingen verhogen – Reagan deed dat ook maar hij was de betere politicus. President Clinton werd beschuldigd van moord, van drugshandel en van nog wat minder kwaad, voordat hij zichzelf politiek ontmande in de pantry van het Witte Huis. Banaler kon het haast niet, maar tegelijkertijd waren de aanvallen op Clinton van een niveau waarvoor je je haast schaamde, al waren ze in retrospect kinderspel vergeleken met wat Barack Obama moet ondergaan.
Een van mijn beste herinneringen aan de jaren dat ik in Amerika woonde was het hoge niveau van de conversaties bij dinner parties en op feestjes. Eerst in New York waar ik op Columbia University ontdekte wat een echt intellectueel klimaat was, daarna in Washington waar de vrije uitwisseling van ideeën het een genot maakte om te debatteren. Zoals de opiniepagina’s van The New York Times en The Washington Post oneindig veel beter waren dan die van Nederlandse kranten met hun wildgroei aan columnisten, zo was de dagelijkse discussie in Amerika altijd veel interessanter.
Maar het publieke debat heeft plaatsgemaakt voor het poneren van stellingnames en het verdacht maken van wie iets anders denkt. De agressieve manier van discussiëren die de Amerikaanse televisie altijd spannend maakte gebeurde niet meer in groepjes van vier verschillend georiënteerde mensen, maar één tegen één, of, in het geval van roeptoeters als Rush Limbaugh, in de vorm van one man shows. De lol ging er af.
De high tech revolutie had als vervelend bij effect dat mensen uit steeds meer bronnen hun nieuws en analyse konden betrekken, helaas was het gevolg niet dat ze meer verschillende kanten kregen maar dat ze kozen voor kanalen waarmee ze het eens waren. Limbaugh of mediaterroristen als Ann Coulter en Glenn Beck zijn de toon gaan zetten. Je hoeft Limbaughs directe invloed niet te overdrijven – hij praat voor eigen parochie – maar zijn stijl van één richtingsverkeer heeft wel degelijk school gemaakt.
Geleidelijk aan hield politiek op een beschaafd gespreksonderwerp te zijn. Maar politieke opereert niet in een vacuüm: de samenleving stopte met communiceren. Wie het niet eens was met de scherp slijpende evangelische sociale conservatieven en ideologisch geïnspireerde anti-overheids activisten werd als een verrader afgeserveerd. Liever deed je er het zwijgen toe. Voor de barbecue bij de buren kreeg je ingefluisterd wat de gevoelige onderwerpen waren voor onze gastheren. Een foute opmerking en daar kwamen de socialistische hordes weer opdraven of, in andere omgevingen, de evangelische clichémannetjes. Belangrijke onderwerpen werden niet meer bepraat, de diverse partijen groeven zich in en bestookten elkaar met onwrikbare standpunten. Het niveau van de discussie is Monthy Pyton in actie: ‘I don’t want to talk to you no more, you empty headed animal food through wiper. I fart in your general direction.’
Als compulsieve politiek junk is RealClearPolitics, een verzamelsite met artikelen over Amerikaanse binnenlandse politiek, een vast station in mijn werkdag. Ik merk dat ik steeds minder lees. De opiniestukken zijn niet meer artikelen die je aan het denken zetten, maar set pieces die de ene of de andere (vooral de ene, dat wil zeggen, Obama) partij neerzetten als randdebielen of landverraders. De opmerking van de presidentskandidaat Rick Perry dat de president van de Federal Reserve, Ben Bernanke, een verrader is en zich niet in Texas zou moeten wagen, past in het patroon van de huidige conversatie. Enige bescheidenheid van een Texaanse gouverneur over nationale politici die een bezoek aan Dallas wel eens niet zouden kunnen overleven, lijkt geheel afwezig. Laat ik het zo samenvatten: Amerikaanse politiek was leuk, verslavend, inspirerend, spannend en uitdagend. Nu is het vooral armoedig, voorspelbaar en afstotend. Misschien ligt het aan mij, maar ik denk ik het niet. Amerika heeft zijn mojo verloren, om met Austin Powers te spreken.
Het beperkt zich niet tot de politiek. Dat doet het nooit. Een van de dingen die mij altijd aansprak van Amerika was de optimistische ‘we can do it’ houding. Die was vaak naïef, van de realiteit losgezongen maar hij inspireerde en ook al sloeg ik het soms met nauwelijks verhuld cynisme gade, het was voor de Amerikanen een bron van energie. Dat is nu verdwenen. Amerikanen zijn nu bitter en negatief. De economische onzekerheid was altijd groot maar het gevoel dat het altijd wel weer goed kwam is verdwenen. De middenklasse zit al jaren in de klem en merkt dat ze het niet kunnen bijbenen, dat ze achteruit gaan.
Amerika kende nooit hoge structurele werkloosheid: het aantal mensen dat wilde werken maar al meer dan een jaar aan de kant stond, was altijd gering. De afgelopen tien jaar is dat veranderd. Het begon met de dot com crisis en wordt afgerond in de huidige depressie. Niet alleen is het aantal werklozen is hoog, een groot aantal mensen zit structureel zonder werk en zal steeds moeilijker aan een baan kunnen komen. Volgens één berekening kan liefst zestien procent van de mensen die zou willen werken geen werk vinden – de officiële werkloosheid, in Amerika altijd een te laag getal, ligt op negen procent. Het bewustzijn van permanente uitschakeling was ooit een Europees fenomeen en werd volgens Amerikanen veroorzaakt door onze hoge uitkeringen voor niets doen. Nu is het een deel van het dagelijks leven in de VS. De toekomst ziet er donker uit voor veel mensen. Dit keer zijn het niet enkel Vietnam veteranen die hun plek niet kunnen vinden, die ronddwalen in de ghost town van werkend Amerika, maar zijn het al die mensen die simpelweg niet nodig zijn.
De Amerikaanse economie draaide de laatste decennia op consumptie. Dat zal niet gauw terugkomen, althans niet voor het overgrote deel van de mensen onder de inkomensmediaan, en voor menigeen daarboven. Ooit was het bezit van een huis het ultieme bewijs van zelfstandig burgerschap. De huizenballon heeft veel speculerende burgers het deksel op de neus geslagen maar ook veel goedwillende en hard werkende Amerikanen meegezogen. De veelbezongen mobiliteit stagneert: je kunt niet weg als je huis minder waard is dan je schuldenlast. Pessimisme domineert, zowel over de eigen toekomst als over de kwaliteit van de Amerikaanse samenleving. De inkomensongelijkheid is extremer dan ooit en het geloof dat iemand in de onderste regionen van het inkomensgebouw ooit grootverdiener kan worden, of zelfs één inkomensklasse kan opklimmen, is verschrompeld. De veel bezongen Amerikaanse droom, een veilig middenbestaan, het ideaal van de jaren vijftig, heeft weinig meer te betekenen.
Ik kan niet zeggen dat mijn scepsis over de ontwikkeling van de VS uit de lucht komt vallen. De uitwassen waren al langere tijd zichtbaar. In Las Vegas kreeg ik het onaangename gevoel dat ik rondliep in een virtuele wereld van onproductief rondgepompt geld, niet alleen overdadig en overdreven maar vooral ook oneindig smakeloos en vooral heel nutteloos. Het waren de jaren dat Nevada de grootste groei kende in bevolking en in banen, dat stukken woestijn werden omgetoverd in groene weides met huizen en golfbanen. Anno 2011 is Nevada de staat met de hoogste werkloosheid, de huizen staan leeg, de nieuwe gokhuizen blijven betonnen staketsels en de casino economie ligt op zijn gat. De woestijn kruipt langzaam terug.
Ik zal er geen traan om laten. Ik vond dit altijd de minder geslaagde kanten van de Amerikaanse over the top smakeloosheids carrousel. Het was een ongeluk dat eraan zat te komen. Las Vegas is uitzonderlijk maar in staten als Californië, Arizona en Florida staan nu hele wijken met slecht gebouwde huizen te verrotten in leegstand. De suburbs die in zuid Californië heuvel op heuvel af marcheerden staan er belazerd bij. Menig eigenaar zal hopen dat de jaarlijkse bosbranden zijn stulp plat branden. Dat levert meer op dan een verkoop. Dakloosheid neemt ondertussen met sprongen toe.
De idiote wapenwetten, nu met ‘concealed gun’ (je mag je wapen verborgen dragen) rechten in staten waar ze toch al schietgraag zijn, waren altijd een onbegrijpelijk fenomeen. Als socioloog en ‘Amerika deskundige’, kon ik uitleggen waarom het zo was maar dat maakte het niet minder afschrikwekkend. De zelfmoord via een massamoord heeft een verdovende regelmaat gekregen. Het aantal doden door wapens is in Amerika hoger dan in welk beschaafd land dan ook. Natuurlijk, dat was het altijd al maar de houdgreep die de National Riffle Association op de samenleving heeft gelegd, is alleen maar erger geworden.
Sinds de jaren tachtig zijn steeds meer Amerikanen in gevangenissen verdwenen. Er is geen aantoonbaar verband met lagere of hogere misdaadcijfers maar wel met straffen die rechters verplicht moeten opleggen aan iemand met een paar gram marihuana. Het gaf een illusie van meer veiligheid. Ondertussen zitten miljoenen mensen in peperdure en ineffectieve gevangenissen en is een hele industrie ontstaan die hard lobbiet om dat zo te houden. De effecten op de samenleving van deze epidemie van opsluiting zijn desastreus nog afgezien van gevangenissen die door bendes worden gerund.
Ziek worden is nog steeds een slecht idee in Amerika en Obama’s goed bedoelde poging daar wat aan te doen is verbazend onpopulair in een land waar mensen weten dat hun verzekering gekoppeld is aan hun baan. Het blijft bizar dat het idee dat het verzekeren van vijftig miljoen Amerikanen slimmer is dan te wachten tot ze in emergency rooms geholpen móeten worden is weggezet als een ‘socialistisch arrangement’. De leefcultuur die ervoor zorgt dat arme gezinnen als ze hun budget echt goed willen gebruiken moeten leven op Double Burgers met French Fries of pizza omdat dat het goedkoopste eten is, het stuit tegen de borst.
Amerikanen hebben nu niet alleen hun eigen, partijdige bronnen van nieuws, ook in alle andere opzichten zitten ze steeds meer gesorteerd in hokjes, opgesloten bij soortgenoten. Woonwijken zijn homogeen van samenstelling, er is geen enkele voorziening, staat een hek omheen en alleen om in de gevaarlijke buitenwereld te winkelen of te werken komt de burger uit zijn beschermde wereldje. De bereidheid om te investeren in wat dan ook buiten die omheining is minimaal. Het is haast een cliché om van een eilandjes samenleving te spreken maar dat is het beeld. Jarenlang heb ik betoogd dat Amerikanen in veel opzichten socialer waren dan Nederlanders die hun hulpvaardigheid hadden uitbesteed aan de overheid. Dat is nog steeds zo, maar het laatste restje van bredere hulpvaardigheid, van samen leven en samen problemen oplossen, lijkt verdwenen te zijn.
Misschien is het logisch dat geloof onder deze omstandigheden steeds belangrijker wordt. Kenmerkend Amerikaans pragmatisme en opportunisme hebben plaats gemaakt voor ideologische rechtlijnigheid en een bizar soort anti-wetenschappelijke geloofswaanzin waarin evolutie wordt afgedaan als ‘ook een theorie’ en scholen worden gedwongen theocratische prietpraat als lesmateriaal op te dienen. Amerikaanse scholen worden lokaal bestuurd en lokaal aangestuurd en was dat ooit een bron van participatie en inspiratie, nu worden daar vaak onzinnige om niet te zeggen achterlijke theologische en ideologische gevechten uitgevochten. ‘Creationisme’ wordt als een wetenschappelijke theorie gepresenteerd en als kinderen dat moeten accepteren wordt het natuurlijk moeilijk om echte wetenschap serieus te nemen. Vandaar dat zoveel mensen nu meegaan met de onzin van evolutie als ‘een theorie met gaten’ en de klimaatopwarming door mensen verwerpen als ‘een politieke samenzwering van linkse ideologen die Amerika aan banden willen leggen’. Een derde van de Amerikanen gelooft dat buitenaardse bezoekers in Amerika zijn geweest en daar verbaas je je dan ook niet meer over.
Amerika was altijd een gelovig land. Daar is niets mis mee. Natuurlijk, het leidt tot sociaal conservatisme en al is het soms moeilijk voor te stellen dat tieners echt lid worden van een club om hun maagdelijkheid tot de dag van het huwelijk te bewaren, ook dat is een keuze. Sterker, whistling in the dark, het belijden van een diep geloof terwijl je in de praktijk de kantjes er vanaf loopt, was altijd een belangrijk en zelfs charmant deel van de Amerikaanse psyche. Ik herinner me Jimmy Swaggart, een de hoeren bezoekende predikant die zijn televisievolgelingen om vergiffenis smeekte en die ook kreeg. Tot drie keer toe. Ik keek er altijd ietwat meewarig naar en tegelijk bewonderend voor de veerkracht van de ware opportunist die denkt dat hij streng gelovig is. Er is altijd redding.
Maar dat een overgrote meerderheid van de Republikeinse presidentskandidaten nu notoir onwetenschappelijke onzin uitkraamt en iemand als Michele Bachmann tegelijkertijd de machtigste persoon in de wereld wil worden en stelt dat ze als vrouw ‘onderworpen is aan haar man’, is een vorm van intellectuele atrofie die zorgwekkend wordt. Onderwijl biedt Rick Perry als oplossing voor de problemen een gebedsdag aan. Stel je voor dat dit soort mensen het land leiden en beslissingen moeten nemen die het uiterste vergen van je rationele denken. Alleen vrees ik dat deze mensen de samenlevingsarmoede van Amerika adequaat weerspiegelen. Het is blamage dat ze serieus genomen worden.
De afgelopen decennia, eigenlijk sinds de late jaren zestig, in aanleg opgestookt door Nixon, werden de ‘cultuur oorlogen’ steeds vervelender. Ook al hebben de Republikeinen sinds 1969 de presidentiële politiek gedomineerd, het zou de jaren zestig generatie zijn die het land naar een afgrond van immoreel en hedonistisch onverantwoord gedrag gevoerd zou hebben. De contrarevolutie van de conservatieven was genadeloos. Soms terecht, de heilige opdracht van progressieve warhoofden om schrijvers te waarderen enkel omdat ze zwart, vrouw of gehandicapt waren, leidde natuurlijk tot zijn eigen weerstand. Maar het was inderdaad een ‘oorlog’ en werd vervelend toen hij vanuit de universiteiten waar tenminste debat plaats vond oversloeg naar de samenleving in brede zin waar de gelovige burger zich ging afsluiten voor alles en iedereen die niet in zijn hokje paste. Alles werd in het extreme getrokken, standpunten leken niet meer naast elkaar te kunnen bestaan, laat staan in de strijd der ideeën te kunnen worden getest.
Modieus gezegd, Amerika is verkeerd van een samenleving die bouwend op diversiteit steeds beter en interessanter werd tot een samenleving die steeds meer burgers in compacte, cultureel gesloten eenheden tegenover elkaar lijkt te stellen. Steeds vaker roept de ene of de andere groep, vooral vanaf de rechterzijde, dat zij het alleenrecht hebben op het echte Amerikaan zijn. Tegenwoordig ben je een landverrader als je niet de stelling deelt dat Amerika ‘exceptioneel’ is, wat dat ook moge betekenen. Wie de wereld wat minder rozig ziet en Amerika als land wat realistischer, wie geen gelovige is, die is een jaren zestig liberal, een socialist, een communist of een fascist. Whatever, hij plaatst zichzelf buiten de orde.
Ik geloof dat de rot inzette bij Watergate. Ook al waren zelfs Republikeinen er in augustus 1974 van overtuigd dat Nixon moest vertrekken, ze zijn het altijd blijven zien als een coup van links tegen een president die hen net vernietigend had verslagen. Dat in november van dat jaar de Democraten veel zetels wonnen in Huis en Senaat droeg bij aan de wrok. Republikeinen haalden hun gram door in 1980 Ronald Reagan in het Witte Huis te zetten en een groot aantal belangrijke Democraten naar huis te sturen.
Ronald Reagan werd door links Amerika minder verketterd dan door de Nederlandse media die zeker wisten dat hij niet een begaafd en ervaren politicus was maar een omhooggevallen B acteur. Als correspondent had ik er een dagtaak aan om uit te leggen wat er werkelijk gebeurde in Amerika en moest ik minstens één keer per maand de buitenland commentator van de Vara, Karel Roskam, vertellen dat een inval in Nicaragua echt niet gepland stond, al viel er genoeg te praten over Reagans steun voor kwalijk riekende regimes.
Het echte keerpunt was, denk ik, de strijd over de nominatie van rechter Robert Bork. Bork was een van de leidende juristen van Amerika, professor aan Yale, hoge ambtenaar onder Nixon en door Reagan benoemt als federale rechter. Een interessante man, conservatief en strak redenerend, iemand met uitgesproken en soms bijzonder onaantrekkelijke maar wel goed beredeneerde opinies, die het Supreme Court zeker een stuk rechtser had gemaakt. Het was tot die tijd vrij ongebruikelijk om voordrachten van een president af te wijzen op grond van ideologische of politieke meningsverschillen.
De nominatie hearings voor de Senaat betekenden, zoals columnist Joe Nocera het recentelijk noemde, ‘het einde van beschaafde conservatie tussen Democraten en Republikeinen’. Zo herinner ik het me ook. Bork werd kapot gemaakt door de Democraten onder leiding van Ted Kennedy. Bork werd weggezet als een extreme ideologische activist, hij zou segregatie herstellen en abortussen naar de ‘back alley’ verjagen, kortom een monster. Republikeinen kunnen er zich nog steeds kwaad over maken, en terecht. Ik ben nooit vergeten hoe dat ging en ik weet dat de Democraten minstens even verantwoordelijk zijn voor de haat en disfunctie van Washington als de nu schijnbaar onwrikbare Republikeinen.
Het was het begin van eindeloze strijd over nominaties van rechters, die tegenwoordig geen enkele opinie meer hebben of mogen hebben, met als gevolg dat alleen grijze muizen benoemd worden. Iedereen met een uitgesproken stellingname is onwelkom, zowel bij de Democraten als bij de Republikeinen. Alle nominaties voor wat dan ook zijn nu een gevecht met het gevolg dat Obama nog steeds open plekken heeft in zijn regering. Twee jaar later lieten de Republikeinen de Democratische Speaker van het Huis struikelen op kleine corruptie, zes jaar later was Newt Gingrich zelf Speaker en begon de jacht op Clinton.
Eigenlijk is het sindsdien nooit meer normaal geweest. De verkiezingen van 2000, althans de manier waarop die werden afgerond door datzelfde Supreme Court, waren olie op het vuur. Daar hebben Democraten zich op hun beurt nooit bij neergelegd. In een dodelijke dans maken beide partijen het regeren onmogelijk en erger nog, ze wurgen discussie in het land en, mag je er nu aan toevoegen, geleidelijk aan ook het land zelf.
De chantagecrisis over het schuldenplafond, afgelopen zomer, stemde moedeloos. Dat scherpslijpers, gedreven door belangen en ideologie, en vooral door haat tegen een president die een andere visie heeft dan zij liever het land schade toebrachten dan die president – en het land – een kans op een gezond economisch beleid te geven, vond ik onthutsend. U zegt misschien, wat naïef dat je iets anders had verwacht. Maar ja, voor mij was de grandeur en het gezag van het ambt van president dat Amerikanen toch altijd beschermden een gegeven. Toen ik in de jaren tachtig wat al te kritisch werd over Reagan en op een wat al te onbeleefde toon tegen hem te keer ging, riepen mijn progressieve vrienden me tot de orde: hij was ook hun president.
Ik vond het indertijd schokkend om te zien hoe de Republikeinse haatzaaiers Clinton probeerden kapot te maken en ik zag evenmin veel heil in de voortdurende verkettering van George W. Bush door de Democraten. Ik wil er ook niet al te veel van maken. Uiteindelijk werd Franklin Roosevelt met passie gehaat door de Wall Street Republikeinse Partij van zijn tijd en kon Richard Nixon werkelijk niets goed doen voor jongeren in de jaren zestig en zeventig. U moest eens weten wat er in zijn tijd allemaal over Abraham Lincoln is geschreven. Maar de spuisluizen van haat die zijn opengezet sinds Obama een klinkende overwinning boekte, zijn ongekend. Ze ontregelen me, ik denk omdat ze de essentie van wat Amerikaanse democratie betekent ontkennen.
Ik kon leven met de winst van Bush in 2000 en begreep waarom de hulpeloze John Kerry het in 2004 niet haalde. Mensen kiezen en daar leg je je bij neer. Gekozen politici moeten de kans krijgen om te regeren. Daarom vond ik de chantagecrisis zo schokkend. Het was niet alleen een politieke strijd om Obama schade toe te brengen maar het was een politieke strijd waarin het algemeen belang daaraan werd ondergeschikt gemaakt – en niet zomaar een belang.
In uitvergrote vorm wordt deze strijd voortgezet in de anti-overheids retoriek van de Republikeinen. Zeker, dat is een lange traditie in Amerika maar hij stond nooit in de weg aan serieuze overheidsbemoeienis als het nodig was. Ik denk aan de New Deal, de GI Bill die miljoenen veteranen op de universiteit zette en lage rente leningen gaf om huizen te kopen (de meest succesvolle social engineering ooit), de highways die door Republikein Eisenhower werden aangelegd, de sociale wetgeving van Lyndon Johnson. Het ging altijd moeilijk maar de overheid deed uiteindelijk wat noodzakelijk was.
Op een punt waar Amerika broodnodig moet investeren in haar infrastructuur, waar de wegen vol gaten zitten, de bruggen in storten, er zijn geen hoge snelheidstreinen zijn en nauwelijks gewone treinen, waar het elektriciteitsnetwerk problemen kent en het onderwijs schrijnend tekort schiet, daar kun je niet zeggen: we doen niets. Het ergste is dat niet enkel gaat om kritiek op een te grote overheid, het is de weigering om te investeren in de samenleving met de haat tegen progressieven als big government aanhangers als primaire motivatie. Waarom zijn Republikeinen tegen snelle treinen en tegen fietspaden in Manhattan? Om geen enkele andere reden dat tegen zijn liberals dwars zit. Ze zitten liever in hun auto in de file dan een nieuwe tunnel onder de Hudson aan te leggen met een snelle forenzentrein. Het is geen uniek Amerikaans verschijnsel, u herkent het ongetwijfeld, maar het kent in Amerika zijn excessieve vorm.
Amerika is een rijp land, een land op leeftijd waarvan de infrastructuur hoog nodig vervangen of bijgewerkt moet worden. Amerika heeft de infrastructuur van een derde wereldland. De publieke armoede is schrijnend in een samenleving waarin de private rijkdom zo ostentatief is. Onbegrijpelijk dat de rijke elite zich niet realiseert dat ze een hel van een samenleving scheppen, waarin ze binnen hun gated communities allemaal hetzelfde denken, maar daarbuiten de wereld als vijandig ervaren. Dat is niet het Amerika dat ik kende, althans niet in die mate.
Er was een tijd dat het niet zo gek leek dat Amerika als streven had om de wereld op Amerika te laten lijken. Het was een onrealistische doelstelling maar qua uitgangspunten kon de wereld het een stuk slechter treffen. Nu klinkt een dergelijke doelstelling niet alleen absurd maar zelfs afschrikwekkend. Als soft power ooit betekende dat je door je voorbeeld en je morele en sociale kracht landen en mensen zover kreeg dat ze je leiding volgden, dan kan ik alleen maar vaststellen dat Amerika die soft power nu heeft verloren.
Klinkt dit als een verhaal van teleurgestelde liefde? Oordeel ik te hard omdat wat mij altijd aantrok in Amerika misschien niet realistisch was en ik er nu achter kom dat mijn geliefde lelijk is, gebreken vertoont en sinds de vorige ontmoeting een paar tanden heeft verloren? Mogelijk. We worden ouder en ervaring kleurt het oorspronkelijke gevoel. Sommigen mensen zullen zeggen: waar heb je het over, Amerika was altijd zo, het is niet veranderd, jij bent degene die er anders tegen aan kijkt. Anderen zullen zeggen: Amerika is nog altijd een baken van vrijheid en energie, een lichtend voorbeeld en de inherente kwaliteiten van de Amerikaanse samenleving komen vanzelf wel weer te voorschijn. Het land heeft eerdere periodes gekend van zelfdestructie en twijfel, van uiteen vallen en van politieke stagnatie en polarisatie.
Ik zou willen dat ik met hen mee kon gaan, het optimisme van sommige van mijn Amerikaanse vrienden kon delen. Het was altijd een gegeven dat Amerika’s rol als onbetwiste leider, als uniek land, geleidelijk aan zou verminderen en dat de rest van de wereld, met Amerikaanse hulp en met het Amerikaanse voorbeeld, zichzelf zou verbeteren en daardoor dichter bij zou komen in rijkdom en misschien zelfs macht. Was het niet Amerika’s doel om de rest van de wereld meer zoals Amerika te maken? Meer vrijheid en meer rijkdom te geven? Zeker, de American Century kon niet eindeloos duren. Zonder deterministisch te zijn was geheel voorspelbaar dat het Amerikaanse imperium op een gegeven moment uit de rails zou lopen, decadent zou worden of kijvend uiteen zou vallen, uitgedaagd door nieuw opkomende kleine en grote machten. Zo gaat het met imperia. Misschien dacht ik ooit dat Amerika eraan kon onsnappen.
Maar bovenal ben ik bang dat de dingen die Amerika altijd sterk maakten en scherp hielden, zijn individualisme, marktdenken, geloof in zichzelf, zijn gebalanceerde politieke systeem, zijn capaciteit om onrecht in de eigen samenleving te herstellen, ook als dat decennia duurde – dat die dingen alleen maar goed werkten in een opgaand tij. Mijn vrees is dat ze in een neergaand tij even zovele krachten zullen blijken die het land uiteen doen vallen, doen wegzinken in een rol als toeschouwer, niet meer als vormgever.
Het is niet enkel afbladderende liefde, vrees ik. Amerika ís veranderd. Het is armer, zowel qua welvaart als qua sociale cohesie, qua macht als qua intellectuele kracht. Wat mij benauwt is dat een wereldmacht met een veelbelovende president onmachtig blijkt om binnenlands noodzakelijk beleid te voeren, en dat die teleurstellende president mogelijk vervangen wordt door een in tongen sprekende radicaal die de samenhang van die individualistische samenleving nog verder ondermijnt door de overheid uit te kleden, door de mensen die goed voor zichzelf kunnen zorgen te helpen en de rest te laten stikken. Een land dat dermate grote tegenstellingen kent, van inkomen en welvaart, van onderwijs en maatschappelijke kansen, een land waarin zoveel mensen niet meedoen, een land waarin de samenleving in de vorm van de overheid zegt, zoek het zelf maar uit, waar de idealen zo botsen met de werkelijkheid, dat land kan geen wereldleider zijn. Erger, het zal moeite hebben zichzelf overeind te houden.
Amerika en ik, eens hadden we wat.