Klopt helemaal
Zit wel wat in, maar…
X Onzin
Voor tegenstanders en critici van George W. Bush blijft het een raadsel. Hoe is het mogelijk dat zo iemand president is geworden? Iemand met zulke andere ideeën, met zo’n ander wereldbeeld dan zijzelf hebben. Ze stellen de vraag maar doen geen poging haar te beantwoorden. Liever vluchten ze in die ene mantra die alles oplost: Bush is dom. Oliedom. Erger nog, hij is een domme cowboy. Dubbel dom. Dom in het kwadraat. Herhaal het lang genoeg en het verklaart alles. Raadsel opgelost.
Het moet intellectuele arrogantie zijn: wie niet denkt binnen onze kaders, kan alleen maar dom zijn, nader onderzoek overbodig. Arrogantie én onbegrip, met een ondertoon van minachting. Europeanen kunnen maar niet begrijpen dat acteurs als Ronald Reagan en Arnold Schwarzenegger of een worstelaar als Jesse Ventura een land of een staat kunnen leiden. Hoe durft dit soort lieden de functies in te pikken die zijn voorbehouden aan de verlichte elite? Dat geldt nog sterker voor zo’n vulgair verschijnsel als een gemankeerde zakenman uit Texas die tot zijn veertigste maar wat aanrommelde. Uit Texas, of all places!
Je vraagt je af wie er hier dom is. Dit soort onzin kun je gemakkelijk negeren zolang het blijft bij gefrustreerd gepruttel van linkse critici en vooringenomen journalisten die zichzelf bijzonder intelligent vinden. Dat kwaad straft zichzelf: uiteindelijk is Bush de president en zij niet. Je hoort het Bush al zeggen, met zijn gemeen opgetrokken mondhoek: Als jullie zo slim zijn en ik zo dom, hoe komt het dan dat ik in het Witte Huis zit?
Het probleem is echter dat deze luie opiniemakers ook het beeld voor anderen bepalen. Door niets uit te leggen, niets te verklaren en steeds maar hun mantra te herhalen, dragen ze ertoe bij dat geleidelijk aan zowat iedereen denkt dat Bush een domoor is in elk geval in Europa. Het is de algemene opinie geworden. Het versterkt zichzelf: iedereen zegt het en dus is het waar.
Daarmee bewijzen ze zichzelf en hun gehoor een slechte dienst. Ze dwingen mensen niet zich af te vragen wat Bush wil en waarom, laat staan waarom zo veel Amerikanen hem daarbij steunen. Dat is een probleem, want als we niet begrijpen wat er in Amerika gebeurt, kunnen we er ook niet mee omgaan. Dan snappen we straks ook niet waarom het beleid van een slimmerik als John Kerry niet eens zo vreselijk veel anders zal zijn.
Bovendien is deze manier van denken gevaarlijk, want het is een vorm van jezelf voor de gek houden. Misschien is Bush helemaal niet dom maar evil – om in zijn termen te blijven of wellicht gewoon onverstandig. Straks blijkt hij op geniale wijze Amerika en de wereld op zijn kop te hebben gezet. Misschien is Amerika definitief een andere weg ingeslagen en hebben wij de afslag gemist. Zien we wel wat er gebeurt?
Zo ging het met die domme Ronald Reagan. Terwijl Europa zich verkneukelde of juist wakker lag over het beeld van een niet zo slimme, ouwe B-acteur die sprak in glimmend opgepoetste, gemakkelijk te bevatten volzinnen, veranderde Reagan Amerika en de wereld. Als correspondent had ik er indertijd een dagtaak aan mijn redacties te overtuigen van het belang van de Reagan-revolutie. Het was vechten tegen de bierkaai. Hoe progressiever, hoe zekerder ze wisten dat Reagan dom was.
Alleen de sterksten overleven
Laten we deze Bush-critici eerst maar eens serieus nemen op hun eigen termen: is Bush echt zo dom? Wie ook maar een beetje in ’s mans biografische gegevens duikt, kan dat niet volhouden. Om te beginnen worden domme mensen geen president van Amerika. Presidenten kunnen ongeschikt blijken, ze kunnen mislukken, gebrek aan discipline vertonen, ongelooflijk geluk hebben of domme pech. Allemaal mogelijk. Maar het bestaat niet dat een absolute dimwit het Witte Huis haalt. De weg naar het presidentschap is te lang, te gecompliceerd, te veeleisend en het proces is te selectief. Alleen de sterksten overleven. Alleen wie het vertrouwen kan verwerven van de kiezer, alleen wie een coalitie kan smeden die een meerderheid oplevert.
Dat wil niet zeggen dat de best gekwalificeerde mensen president worden, of de slimste, of de machtigste. De winnaars zijn de mensen die het beste kunnen omgaan met de manier waarop Amerikanen hun presidenten kiezen, en die het beste voldoen aan de eisen die de kiezers stellen. Niemand zal betogen dat het een volmaakt systeem is, maar er is geen ander. Het werkt meestal. De laatste man die, naar eigen inzicht – te dom was om in het Witte Huis te zitten, was Warren Harding, en die overleed in 1923 .
Hoe niet-dom is Bush? In Amerika leggen scholieren en studenten voortdurend testen af. Dat begint al op de basisschool. De bekendste test is de Scholastic Aptitude Test (SAT) die mede bepaalt naar welke universiteit iemand kan. Iedereen kan het nakijken: Bush scoorde daar heel behoorlijk. Hoger bijvoorbeeld dan voormalig Democratisch presidentskandidaat Bill Bradley, die algemeen werd beschouwd als een diepe denker. Niet veel slechter dan Al Gore.
Als student aan Yale en Harvard was Bush geen uitblinker, maar hij studeerde wel af aan deze gereputeerde universiteiten. Vergelijk dat eens met Senator John McCain, de tegenstander van Bush in de voorverkiezingen van 2000. Als ex-krijgsgevangene mocht McCain dan een authentieke oorlogsheld zijn, toen hij zijn officiersopleiding afsloot, bungelde hij ergens onder aan de lijst. Franklin Roosevelt scoorde tijdens zijn studie vooral gentleman’s C’s, zes-minnetjes. Wie Bush dom vindt, zal de cijfers waarschijnlijk niet vertrouwen of vermoeden dat de Bush-clan ook de minkukels in de familie de hand boven het hoofd houdt. Vertel dat maar eens aan de Harvard Business School, waar Bush zijn MBA haalde.
Het gaat er natuurlijk om wat je doet met die intelligentie. George Bush zal de eerste zijn om toe te geven dat hij tot zijn veertigste weinig maakte van zijn leven. Een geslepen zakenman zat er niet in, hij had een innige relatie met de fles en voerde weinig uit. Geef Bush er in elk krediet voor dat hij daar verandering in bracht en zijn leven op een ander spoor zette. De meeste mensen met een midlifecrisis slagen daar niet in.
De Democraten waren gewaarschuwd. Mensen die zichzelf herpakken, moet je niet onderschatten, zeker niet als ze ook nog Bush heten en de nodige politieke ervaring hebben. In 1994 versloeg Bush de populaire gouverneur van Texas, Ann Richards, een pronte dame die graag poseerde met haar Harley Davidson. Als gouverneur deed Bush het uitstekend, al is Texas niet een staat waar vreselijk veel geregeerd wordt. Maar hij sloot slimme compromissen, werkte goed samen met de Democraten. In het algemeen geldt dat Bush de kaarten die hij in handen krijgt, goed weet te spelen. Als zelfkennis het begin van wijsheid is, dan is Bush wijzer dan hij vaak wordt afgeschilderd. Hij is niet onzeker, lijdt niet aan existentiële angst of gebrek aan zelfvertrouwen. Hij weet wat zijn zwakke kanten zijn en dus durft hij toe te geven dat hij veel dingen niet weet. Daar ligt hij niet wakker van.
Kiezers voelen dat. Ze zijn niet op zoek naar een omgevallen boekenkast maar willen een vertrouwensband met degene op wie ze stemmen. Ze hoeven niet zo nodig iemand in het Witte Huis die denkt dat hij alles al weet. Belangrijker is dat hij de juiste gut feelings heeft. Zoals indertijd een rechter van het Supreme Court zei over Franklin Delano Roosevelt: ‘Hij mag een tweederangs intellect hebben, hij heeft een eersteklas temperament.’ Hij bedoelde dat FDR geen diepe denker was. Net zomin als George Bush en net zomin als de meeste van zijn voorgangers. Presidenten zijn tenslotte uitvoerders, geen filosofen.
Bush wist dat hij veel dingen niet wist. Het ontbrak hem vaak aan concrete kennis, of het nu ging om een gecompliceerd federaal programma of de namen van leiders van meer of minder obscure landen. Zie je nou wel, riepen critici toen Bush in een televisieprogramma werd gevraagd de naam van de leiders van Tsjetsjenië, van Taiwan en van Pakistan te noemen. De kandidaat zat met de mond vol tanden. De meeste journalisten zouden het ook niet hebben geweten, maar ze vonden er wel de bevestiging in voor zijn domheid. Tijdens de debatten met Bush probeerde Al Gore voortdurend zijn geweldige kennis en ervaring te etaleren. Maar Gore overdreef en dat irriteerde de kiezer. Die debatten waren veelzeggend: Bush liet Gore alle hoeken van de studio zien.
Europeanen kregen nooit de kans Bush op zijn waarde te schatten. Gedurende vrijwel de hele campagne concentreerden journalisten zich op Bush’ vermeende domheid, gebrek aan kennis van het buitenland en de achterlijkheid van zijn thuisstaat Texas. De toon was ronduit vijandig. Bush werd gepresenteerd als iemand die er plezier in schepte doodvonnissen te tekenen, milieuvervuiling negeerde en racisme tolereerde in een staat die toch al niet zo’n gelukkige reputatie heeft. Bush werd geportretteerd als een soort horkerige J.R., maar dan minder succesvol, een omhooggevallen rijkeluiszoontje. De vooringenomenheid van de media was een van de redenen dat op 8 november 2000 geen Nederlander begreep waarom de helft van de Amerikanen op die domme man stemde.
De verleiding voor de media was ook wel erg groot. Het was haast té gemakkelijk om Bush als dom neer te zetten, want soms oogt hij ronduit dommig. Neem zijn toespraken. Bush heeft de neiging woorden te verhaspelen en als hij moet spreken zonder teleprompter, komt er zelden iets inspirerends uit. Een vorm van dyslexie zit blijkbaar in de familie: zijn vader had er ook last van, maar die werd nooit van domheid verdacht. Bij zoonlief werd een regio van ‘vitaal belang’ een regio van ‘fataal belang’, terroristen hielden Amerika in ‘geseling’, Kosovaren werden ‘Kosovezen’ en Grieken ‘Grecians’. Altijd goed voor een lach. Zeker in het begin stond Bush voor de camera’s met grote angstogen, als een haas in de lichtbakken van stropers. Hij trok raar met zijn mond waardoor iets wat serieus bedoeld was, een ironische ondertoon kreeg. Zijn presentatie was houterig. Zijn toon vlak of net verkeerd. Nee, een tweede Ronald Reagan stond er zeker niet. Maar wel iemand die de kiezers vertrouwden.
Gebrek aan ervaring
Bush is dus niet dom. Maar de fundamentele vraag is: who cares? Bush ís president, of je het nu leuk vindt of niet. Laten we de vraag algemener stellen: hoe belangrijk is het intellect van een president?
Zoals Johan Cruyff zegt, ieder voordeel heeft zijn nadeel. Neem president Clinton. Bill Clinton was waarschijnlijk de briljantste geest in het Witte Huis sinds Theodore Roosevelt, de auteur van zo’n 37 boeken. Aan Yale University was Clinton een van de beste studenten en hij kreeg een prestigieuze beurs om naar Oxford te gaan. In debatten met deskundigen en in toespraken over specifieke onderwerpen wekte Clinton de indruk moeiteloos te kunnen werken met grote beleidslijnen én met details. Zijn eerste persconferenties waren een verademing. Clintons toespraken waren bewogen en deskundig. Maar Clinton liep ook vaak vast in het opsommen van waslijsten met voorstellen, alsof hij geen prioriteiten kon stellen. Hij kon moeilijk beslissen, was overal en altijd te laat, en had in het algemeen een probleem met discipline. Al zijn intelligentie garandeerde niet dat Clintons presidentschap een succes werd. Integendeel, van zijn politieke programma realiseerde Clinton uiteindelijk minder dan Ronald Reagan van het zijne in de jaren tachtig.
Intelligentie helpt, maar voldoende is het niet. Moet een president dan veel weten? Dat helpt ook, maar wie goede en betrouwbare adviseurs heeft en goed weet te delegeren, komt een heel eind. Veel belangrijker dan kennis is dat een president weet wat hij wil en hoe hij dat wil bereiken, en of hij luistert naar de juiste adviseurs. Te veel kennis of te veel intelligentie kan een hinderpaal zijn. Het is voldoende om verstandig te zijn, en nog beter om wijs te zijn. Het is goed mogelijk dat George W. Bush verstandig nóch wijs is, maar in elk geval weet Bush wat hij wil.
Terecht is gebrek aan ervaring of kennis nooit een obstakel geweest om president te worden. Gouverneurs als Ronald Reagan, Jimmy Carter en Bill Clinton hadden van het buitenland geen kaas gegeten net zo min als Harry Truman of Lyndon Johnson. Wat maakte Truman een succes en Johnson een mislukking? Het is moeilijk vast te pinnen. Boeken zijn erover vol geschreven. Richard Nixon gold als expert op buitenlands gebied, niet in het minst omdat hij acht jaar vice-president was geweest. Maar was zijn beleid een succes? De onervaren Jimmy Carter boekte met zijn onderschatte buitenlands beleid toch aardig wat successen, waaronder de akkoorden van Camp David en het Panama Canal Treaty, waarbij het kanaal werd teruggegeven aan Panama. Aan de andere kant tref je Herbert Hoover. Hij had als mijnbouwingenieur een vermogen verdiend, voedselhulp in Europa georganiseerd, hij bekleedde diverse ministersposten en liep over van ervaring. Maar als president was Hoover een dramatische mislukking.
Geweldige kennis van zaken was voor de kiezers ook nooit een reden om een president te behouden als ze het vertrouwen verloren. Ze dumpten Herbert Hoover, maar ook George H.W. Bush en Jimmy Carter, mannen die alles wisten maar de kiezers niet konden overtuigen dat het ergens toe diende. En ze weigerden hun vertrouwen te geven aan zeer capabele, veel wetende politici zoals Thomas Dewey, die verloor in 1944 en 1948, of Adlai Stevenson, verliezer in 1952 en 1956, of Walter Mondale, Michael Dukakis en Al Gore, om meer recente verliezers te noemen.
Machtigste president
Uiteindelijk gaat het erom wat een president doet, niet om zijn IQ. In minder dan zes maanden drukte Bush er een ambitieuze agenda door. De grootste belastingverlaging sinds Reagan, een hervorming van het onderwijs in samenwerking met Democraat Ted Kennedy en het terugdraaien van veel regulering van het bedrijfsleven. Bush versterkte de macht van het Witte Huis ten koste van het Congres en sinds 9/11 is die ontwikkeling alleen nog maar sterker geworden. Of het beklijft, is een andere vraag, maar in veel opzichten is George W. Bush de machtigste president sinds 1974.
Joe Klein, columnist van Time Magazine, stelt dat Bush heel goed weet hoe hij het publiek moet bespelen. ‘Zijn beleid mag inconsistent zijn, zijn publieke optredens zijn dat allesbehalve. Hij is geen simpleton. Hij speelt alleen maar dat hij het is met het nodige plezier en veel zelfspot.’ Volgens een senator zou Bush een ‘stratosferisch hoog EQ hebben’, een verwijzing naar Emotionele Intelligentie: hij weet te communiceren, te verkopen. Voor beleidsdetails of de substantie van beleid moet je niet bij Bush zijn, maar hij is wel goed in het doorgronden van de nuances van interpersoonlijke relaties.
Bush is geen twijfelaar. Daar is zijn imago op gebaseerd. Vandaar die uitstraling van zelfverzekerdheid, de agressieve afkeer van iedere vorm van introspectie. Hij vindt het niet erg om zijn geloof luidruchtig uit te dragen, tot ergernis van de oppositie en tot onbegrip van Europa. Laat de pers maar lastige vragen stellen, Bush straalt zekerheid uit, inclusief korte en duidelijke antwoorden (‘nee, hij zou niets anders doen’) die zijn interviewers frustreren en zijn supporters plezieren.
Natuurlijk is dat deels marketing. Bush en zijn adviseurs menen dat de Amerikaanse bevolking een president wenst die leiderschap uitstraalt, die duidelijke woorden spreekt, God respecteert en hen niet lastigvalt met details. Maar het is een strategie met risico’s. De beperkingen werden geleidelijk aan zichtbaar. Op een gegeven moment voelt het publiek zich niet meer serieus genomen. Te veel problemen in Irak, te veel doodskisten, te weinig details: dan is het uitstralen van zelfverzekerdheid niet meer genoeg. Dan komt dat juist cynisch en calculerend over.
Peloton van adviseurs
Uiteindelijk is de vraag naar de benodigde kwaliteiten niet eenduidig te beantwoorden. Iedere combinatie van intellect en karakter heeft zijn eigen voor- en nadelen, en iedere situatie stelt zijn eigen eisen. Wat vorig jaar verstandig was, hoeft dat nu niet meer te zijn. Kwaliteiten die eerst goed leken, kunnen later als slecht worden ervaren, en omgekeerd.
In 2000 vergeleek de kiezer George W. Bush met Al Gore en concludeerde dat Gore misschien wel meer wist en meer ervaring had, maar geen idee had wat hij ermee wilde. Gore zat niet lekker in zijn vel, kwam arrogant en betweterig over en zijn peloton van adviseurs leek hem alle kanten uit te sturen, waardoor hij juist heel onzeker leek. De aarzelingen van Gore of hij nu wel of niet moest leunen op de Clinton-erfenis, en zijn krukkige campagne onderstreepten de twijfels die veel kiezers hadden. In woeliger tijden hadden de kiezers misschien geen risico genomen met George W. Bush, maar in 2000 zag alles er nog goed uit. Ze kozen voor de gut feelings.
Niemand zal betogen dat Ronald Reagan, Harry Truman of Dwight Eisenhower briljante geesten waren. Niet in enge zin althans. Toch waren ze effectieve presidenten. Intelligente lieden als Jimmy Carter, Herbert Hoover en Richard Nixon bleken problematisch. Intelligentie alleen is zeker niet voldoende. Maar een nadeel is het niet, uiteindelijk moeten presidenten complexe situaties doorgronden. Maar laten we zeggen dat gezond verstand toch nog net wat belangrijker is. Een wijze leider zorgt ervoor dat hij verstandige mensen ter beschikking heeft. Het is goed om voortdurend uitgedaagd te worden alleen Richard Nixon hield daar niet van. John F. Kennedy haalde zijn best and brightest uit alle universiteiten van Amerika (ook geen garantie voor succes). Harry Truman had er geen moeite mee om advies te vragen aan mensen die meer wisten dan hij. Ministers als George Marshall en Dean Acheson hadden op hun beurt enorm respect voor de visie en de gut feelings van hun baas, die uiteindelijk zelf de beslissingen nam.
Wat voor president is George W. Bush? Een van de beste boeken over de eerste drie jaar van de regering-Bush met name over het buitenlands beleid – was Amerika ontketend van Ivo Daalder en James Lindsay, van de Brookings Institution. Hoewel ze kritisch zijn, nemen de auteurs Bush uitermate serieus. Sterker, hun boek benadrukt juist de mate waarin Bush het beleid van zijn regering zelf bepaalt. Hij is geen pion, geen marionet. Hij is degene die besluit. ‘Bush mag dan weinig tijd besteed hebben aan het bewust ontwikkelen van een filosofie op buitenlands gebied,’ schrijven ze, ‘maar een leven van ervaring heeft hem diep gevoelde overtuigingen verschaft instincten is misschien een beter woord over hoe de wereld werkt en, net zo belangrijk, hoe hij niet werkt… De vaststelling dat Bush zijn gut instincts niet kon vertalen in een vorm die academische politicologen zou bevallen, doet er niet toe.’
In het grootste deel van de periode na 9/11 kon Bush degelijk en vertrouwenwekkend leiderschap uitstralen ook als beslissingen controversieel waren. Maar geleidelijk aan is ook gebleken dat leiderschap niet zo eenvoudig is, niet zo ééndimensionaal. Als de feiten veranderen, dan moeten meningen ook veranderen, gevolgd door beleid. Voor Bush geldt dat naarmate de interventie in Irak meer problemen opleverde, zijn gedecideerde vastbeslotenheid een probleem is geworden. Diezelfde kwaliteiten die mensen na 9/11 vertrouwen gaven, worden nu halsstarrig of koppig gevonden. Zijn dat eigenschappen die een president moet hebben? Misschien wel als je achter terroristen aan jaagt, niet als je vastzit in de moerassen van Vietnam of de zandvlakten van Irak. De kunst is om op tijd van beleid te wisselen. Of je de koppigheid van Bush ervaart als leiderschap of als gevaarlijke starheid, dat hangt af van hoe je aankijkt tegen Bush’ daden en zijn reactie op onverwachte ontwikkelingen. En dat is precies waar de verkiezingen over gaan. Of zijn beleid de afgelopen vier jaar verstandig is geweest. Of je hem vertrouwt om het nog eens vier jaar te doen. Domheid heeft er niets mee te maken.