Klopt helemaal
X Zit wel wat in, maar…
Onzin
Dat Amerikanen individualisten zijn, is een mooie mythe die ze voor zichzelf in stand houden. Ik gun iedereen zijn mythe, maar er vallen wel wat kanttekeningen bij te zetten. In elk geval zou ik zeggen: individualisten misschien, maar zeker geen loners. Integendeel, Amerikanen zijn juist joiners. Niet dat ze bang zijn hun hoofd boven het maaiveld uit te steken, maar ze vinden het niet plezierig om alleen te staan. Soms sta je echt met stomheid geslagen hoever Amerikanen bereid zijn hun individualiteit in te leveren. Zo verplichten sommige woonwijken welke kleur je huis moet hebben, wat er wel en niet in je voortuin mag staan, hoe de voordeur eruit ziet. Ook in de zakenwereld wordt afwijkend gedrag niet erg op prijs gesteld. Steve Jobs, de eigenzinnige president-directeur van Apple, is echt een uitzondering.
Wel is het zo dat Amerikanen over het leven denken als iets wat vooral te maken heeft met je persoonlijke, individuele keuzes. Je bent zelf verantwoordelijk. Ook als alles tegenzit moet je zelf zorgen dat je het redt. Nauw met individualiteit verbonden is vrijheid. Misschien is dat de echte basiswaarde voor Amerikanen: de vrijheid om te doen wat je wilt maar ook de vrijheid om dat niet te doen en keurig in de pas te lopen. Conformisme als vrije keuze.
Vrijheid wordt vooral beleefd als vrij zijn van. Vrij van de overheid, van conventies, vrij van mensen die macht over je uitoefenen, vrij om op te stappen en de wildernis in te wandelen bij wijze van spreken dan. Een droomwereld, kortom, maar wel een om te koesteren. Maar er zit ook een component aan van actieve vrijheid, de vrijheid om dingen te doen, zoals je mening verkondigen, je geloof beleven, wapens dragen.
Het is de combinatie van vrijheid en individualisme die Amerika smaak geeft. Amerika is een grote verleider. Amerika bevrijdt. Het ontketent de individuele persoonlijkheid, zet vaste patronen en gewoontes op z’n kop, schept hoge verwachtingen. Het is een revolutionaire kracht. Maar vooral is het een idee, een ideaal, dat nauw samenhangt met de Amerikaanse kijk op de wereld. Amerikanen houden er niet van te erkennen dat ze net als iedereen tot op zekere hoogte de gevangene zijn van de structuren en relaties die onvermijdelijk zijn in complexe samenlevingen. Toch zijn ze het en dat weten ze best. Door dat als een keuze voor te stellen, is het acceptabel. Het voedt echter een nostalgie naar de tijd waarin geharde pioniers het allemaal zelf opknapten.
Vandaar dat Amerika’s favoriete heldenverhalen gaan over mensen die op eigen kracht de wereld aandurfden. Denk aan Paul Revere, Davy Crockett, cowboys, de Lone Ranger, Lewis en Clark. Dit laatste voorbeeld geeft al aan hoe tweeslachtig dit beeld is. Het succes van de Lewis and Clark expedition, de tocht van bijna twee jaar (1804-1806) dwars door het continent, was bij uitstek een succes van het collectief. Ieder alleen hadden de dertig ontdekkingsreizigers het nooit gered. Maar het is een verhaal dat typerend is voor Amerika. Want wat deden deze mensen toen ze een lange,natte en donkere winter moesten doorbrengen aan de westkust? Ze besloten democratisch, met stemrecht voor vrouwen én slaven, over de volgende stap. Amerikaanser kant het haast niet, maar het is geen verhaal van superindividualisme.
Cowboys zijn evenmin de individualisten die de mythologie graag van ze maakt. Ze moesten toch vooral samenwerken. Het beeld dat de schrijver Larry McMurtry in zijn roman Lonesome Dove van zo’n cattle drive schetst, is fictie maar waarschijnlijk dichter bij de waarheid dan de mythe. Ze moesten het samen doen, net als die eenzame pioniers aan de frontier elkaar nodig hadden.
Theoretische concepten
Vrijwillige associatie, het opzetten van groepen voor van alles en nog wat, was altijd een hoeksteen van de Amerikaanse samenleving. Alexis de Tocqueville verbaasde zich er al over. Iedere zondag zie je het in de kerken van Amerika, het ultieme voorbeeld van gezamenlijk iets organiseren. Amerikaans individualisme betekent dan ook niet egoïsme of jezelf in het centrum plaatsen, maar vooral respect voor individuen. Individualisme vertaalt zich in bewondering voor initiatieven en creativiteit, en ook in tolerantie voor grote verschillen in een diverse samenleving. Meestal tenminste, want er zijn voorbeelden genoeg van verzet tegen non-conformisme, van het wegjagen of afschrikken of zelfs vermoorden van mensen die niet aan de norm voldoen.
Laten we zeggen dat vrijheid en individualisme vooral theoretische concepten zijn die Amerikanen flink overdrijven als concept. In de praktijk zijn ze er heel wat minder mee bezig, maar het idee op de achtergrond, als mind set, is belangrijk. Het biedt een ontsnappingsclausule. Als ik zo ontevreden ben met wat ik doe, dan moet ík het maar veranderen, en als ik het niet verander, dan heb ík daar toch maar mooi voor gekozen. Het geeft mensen de ruimte om vrede met zichzelf te hebben.
In deze context moet je ook de zucht naar de natuur zien, naar de open ruimte, die veel Amerikanen met de mond belijden, ook als ze er in de praktijk niets mee doen. Er wordt wel veel gepraat over een terugtrekken op het platteland, een bestaan op vijftien kilometer van je buren natuurlijk wel in community met die buren maar veel komt er niet van. Een vrijstaand huis in de suburbs met twee garages en op de juiste statuslocatie, is meestal de laatste halte voor de wildernis. In de woorden van de socioloog Lewis Mumford: ‘Suburbia is een collectieve poging om een afgeschermd privé-leven te leiden.’
Individualistisch als ze zeggen te zijn, vinden Amerikanen het vreselijk belangrijk wat de wereld van hen denkt, zowel als collectief als individueel. Succes heeft immers alleen betekenis als anderen dat erkennen. Daarmee zijn de grenzen aan het individualisme al getrokken. In een land waar de rollen en waarderingen niet vastliggen in klassen of statussymbolen, ben je altijd afhankelijk van wat anderen van je vinden. Je bestaat pas als je erkend wordt. Populariteit is succes: een collectieve bewondering voor het individu.