The Choice: Global Domination or Global Leaderschip door Zbiniew Brzezinski. Basic Books. 242 pag’s. ISBN: 0465008003. Importeur: Van Ditmar. $ 25.
Door Frans Verhagen
Democratisch presidentskandidaat John Kerry heeft niet veel tijd meer om zijn buitenlands beleid te ontvouwen. Met de The Choice verleent Brzezinski, voormalig veiligheidsadviseur van president Carter, Kerry een goede dienst door het raamwerk op te zetten van een nieuw beleid. Laat ik meteen zeggen dat hij daarvoor niet de ruim 240 pagina’s nodig had die nu heeft gebruikt, maar dat hij had kunnen volstaan met een fors artikel in bijvoorbeeld Foreign Affairs. Naar mijn smaak bevat The Choice nu wat te veel voorspelbaar materiaal voor een college internationale politiek. Deze behoefte om zijn brede inzicht te etaleren verduistert soms het zicht op wat Brzezinski werkelijk te melden heeft.
Niettemin is The Choice het meeste coherente betoog over Amerika’s rol in de wereld dat tot nu toe uit het Democratische kamp is verschenen. Brzezinski’s uitgangspunt is eenvoudig: al is Amerika’s militaire geloofwaardigheid in de wereld groter dan ooit, de politieke geloofwaardigheid van Amerika heeft een dieptepunt bereikt. Dat is problematisch, zegt Brzezinski, want om effectief te zijn moet Amerika’s macht als legitiem worden ervaren en daarvoor is een ‘consensueel’ leiderschap nodig. Als er in 2005 een grote breuk komt in het buitenlands beleid dan is dit hem: Amerika kan en moet niet alles alleen doen.
Volgens Brzezinski staat Amerika voor een keuze. Het land kan proberen een nieuw wereldwijd systeem op te zetten op basis van gedeelde belangen (global leadership), of het kan proberen op basis van zijn wereldwijde militaire macht primair de eigen veiligheid te garanderen (global domination). Voor die keuze is essentieel dat Amerika onderkent dat absolute veiligheid niet meer bestaat. Onveiligheid is nu de norm en Amerikanen kunnen daar maar beter aan wennen, zoals de rest van de wereld dat allang heeft gedaan. De cruciale vraag is: hoeveel onveiligheid ben je bereid te accepteren. Brzezinksi’s stelling is dat iedere dollar besteed aan actieve, preventieve informatievergaring meer oplvert dan tien dollar aan het beveiligen van doelen voor terroristen.
Brzezinski daagt Bush (en Kerry) uit om de huidige dreiging te definiëren. Good versus evil, dat schiet niet op, evenmin als ‘if you’re not with us, you’re against us’. Terrorisme de vijand maken al evenmin. Volgens Brzezinski kan terrorisme niet het centrale organisatieprincipe zijn van het veiligheidsbeleid van welke natie dan ook. De focus is te eng, de definitie van de vijand te vaag en je kunt er niets mee doen aan de wortels van de dreiging, namelijk politieke opwinding in instabiele regio’s. De reactie op 9/11, zo stelt Brzezinski vast, was begrijpelijk maar irrationeel. War on terrorism kun je niet tot veiligheidsbeleid verheffen.
Zijn professorale hoed opzettend, analyseert Brzezinski vervolgens de wereld. Het draait dan allemaal om wat hij de Global Balkans noemt, het gebied van pak weg het Suez Kanaal tot diep in China. Waarom? Omdat ‘strategische dominantie van dit gebied … in de wereld een beslissend hegemonistisch voordeel’ is. Door de regio ‘Balkans’ te noemen plakt Brzezinski er het label ‘gevaarlijk, instabiel, licht achterlijk’ op, zoals ook gold en geldt voor de Europese Balkan. Simplistisch? Ach, het werkt.
Waarom zijn die Global Balkans zo gevaarlijk? Niet vanwege ‘de Islam’. Brzezinski ziet het wereldwijde terrorisme toch vooral in de context van nationale wortels en geloofsmatige gedrevenheid. Hij doet daar niet paniekerig over: vrijwel alle door religie gedomineerde samenlevingen hebben ooit een versie hebben gekend van religieus sektarisme, stelt Brzezinski vast, maar dat sloeg bijna altijd om in de richting van politiek pluralisme.
Terrorisme definieert Brzezinski als ‘genadeloze oorlog van de zwakken tegen de machtigen’, waarin de zwakken één groot voordeel hebben: ze hebben niets te verliezen. Hij signaleert de paradox van de zwakte: zwakken worden sterk door de focus van hun haat te simplificeren, sterken worden juist zwakker als ze dat doen – Great Satan werkt beter dan Nieuwe Hitler.
Brzezinski verwijt de regering Bush zichzelf in de weg te zitten door een fundamentalisme dat in kracht leek af te nemen (hij ziet Iran als sleutelland) juist weer flink op te krikken. Hij onderscheidt de theocraten, wier dagen geteld zijn, en het ‘Islamisme’ van bijvoorbeeld de Soennieten, dat wel een politieke ideologie heeft maar niet streeft naar theocratie. Door de fundamentalisten te verheffen tot object om ‘oorlog’ tegen te voeren, maakt de regering Bush hen belangrijker dan ze zijn, vindt Brzezinski.
Mocht de Amerikaanse hegemonie ooit bedreigd worden, dan ligt de wortel daarvoor in deze Global Balkans. Niet alleen in directe zin maar vooral omdat een aanvaring van de VS met de wereld van de Islam de potentie heeft om ook de Transatlantische verhoudingen op te blazen. In de visie van Brzezinski zou dat desastreus zijn want om de wereld in een gunstige constellatie te manoeuvreren – zijn keuze is natuurlijk verlicht leiderschap op basis van gemeenschappelijke belangen – heeft Amerika partners nodig en alleen Europa komt voor die rol in aanmerking.
De strategische heroriëntatie waar Brzezinski voor pleit moet gebaseerd zijn op bredere en meer duurzame doelstellingen en waarden. Leiderschap wordt alleen als legitiem ervaren als het wereldwijde belangen weerspiegelt. Brzezinski’s boodschap is dan ook simpel: samen zijn we sterker. Of negatief geformuleerd: gescheiden optredend kunnen we geen van beiden optimaal actief zijn. Brzezinski pleit voor een agenda die de kloof overbrugt en ziet het Midden Oosten als het aangewezen gebied om zo’n agenda op te stellen. De Europese Unie op politiek terrein en de NAVO met zijn militaire middelen moeten aan de VS gecommitteerd worden, vindt Brzezinski.
Brzezinski constateert dat Amerika een paradox belichaamt. Aan de ene kant is het land de ultieme garantie van stabiliteit in de wereld. Aan de andere kant stimuleert Amerika in brede zin wereldwijde sociale trends die revolutionaire aspecten hebben en voortdurend de stabiliteit ondermijnen (het is een ‘wereld-transformerende samenleving’). Deze paradox kan beheersbaar blijven, aldus Brzezinski als de combinatie van Amerikaanse macht en Amerikaanse dynamiek een wereldwijde gemeenschap tot stand zou kunnen brengen waarin belangen gedeeld worden. Dit soort visie mist hij natuurlijk bij de regering Bush.
Ietwat verrassend besteedt Brzezinski vele bladzijden aan globalisering in combinatie met Amerikaanse hegemonie. Hij heeft geleerd van de ‘Battle of Seattle’ (toen anti-globalisten de wereldtop verstoorden) dat je de critici van globalisering niet zomaar kunt negeren. In deze context verwijt hij president Clinton een te gemakkelijk preken van de historische onvermijdelijkheid, de sociale wenselijkheid en de noodzaak van Amerikaanse leiderschap in de mars naar globalisering. Maar hij komt zelf ook niet veel verder dan de vaststelling dat de VS rekening moet houden met de sociale aspecten van globalisering, zodat het niet enkel een manier is om winst te maximaliseren maar ook een morele dimensie heeft.
Brzezinski komt dan tot een opsomming van doelstellingen voor de Kerry campagne (zonder die zo te noemen). Om te beginnen vereist wijs leiderschap beleid dat de gevaren voor Amerika verkleint zonder paranoia te veroorzaken en dat vereist een president die zijn volk ‘opvoedt’. Vervolgens moeten met geduld en met lange termijn beleid de instabiele regio’s in de wereld worden gepacificeerd, zodat ze geen voedingsbodem voor die gevaren meer kunnen zijn. Ten derde moet Amerika een gezamenlijk raamwerk opzetten waarin de vrienden van de Verenigde Staten met hen samen opereren. Brzezinski’s kernvraag is echter fundamenteler dan deze opsomming: waartoe hegemonie? Om de wereld om te vormen naar Amerika’s evenbeeld? Dat gaat niet en het ondermijnt juist die hegemonie, zegt Brzezinski. Nee, het lange termijn ideaal van stabliteit in de Global Balkans is meer gediend met het aanwenden van die hegemonie om wereldwijde structuren te smeden van gedeelde belangen. Hier spreekt geen wereldverbeterende neoconservatief maar een door de wil geverfde realist.
Brzezinski’s pleidooi voor een ‘samen staan we sterker’ beleid om de Europese bondgenoten aan Amerika te koppelen zal ongetwijfeld de kern worden van het Democratische buitenlands beleid – gekoppeld aan het verwijt dat Bush Amerika geïsoleerd en daarmee verzwakt heeft. Kerry heeft al laten doorschemeren dat hij de tijd rijp acht om de Atlantische relaties breed te herstellen en de bondgenoten op één lijn te krijgen. Of hij daar met de erfenis van Irak daartoe in staat zal zijn, staat te bezien. Maar als doelstelling betekent het een koerswijziging ten opzichte van de regering Bush. Leiderschap in de visie van Brzezinski is niet ‘ik val aan, volg mij’ maar ‘we vallen samen aan, ik stel deze weg voor’. In de woorden van Brzezinski, hij wil geen klanten maar bondgenoten.
Misschien gaat Brzezinski er wat al te gemakkelijk van uit dat de belangen van de VS niet zoveel verschillen van die van de bondgenoten, maar zo ver lopen ze nou ook weer niet uiteen. Met onderkenning van gedeelde bedreigingen kan daarop best een gezamelijke strategie gebouwd worden. Het zal Kerry’s sterkste punt worden dat die mogelijkheden moeten worden aangegrepen en dat George W. Bush dat niet kan na drie jaar van confronterend beleid.
Zbigniew Brzezinski heeft geen geweldig ambitieuze visie over hoe de wereld op de schop moet. Dat zal sommigen teleurstellen. Aan de andere kant is het na drie jaar Bush-revolutie tijd om orde op zaken te stellen. Kerry heeft geen visie nodig maar vooral beleid gericht op het komen tot een breed gedragen, ‘consensuele’ strategie. Dat vereist leiderschap, geen dominantie. Die keuze ligt voor op 2 november, zal Zbigniew Brzezinkski zeggen. Het laat zich raden op wie hij zal stemmen.