Ik moet eerlijk zeggen dat ik niet had gedacht dat
het er nog van zou komen, dat derde deel van de memoires van Henry Kissinger.
In de eerste twee delen, White House Years en Years of Upheaval, die reikten
tot en met Watergate, was Kissinger immers het middelpunt van de aandacht, als
Nationale Veiligheidsadviseur van president Nixon. Met z’n tweeân zetten ze een
buitenlands beleid in elkaar dat interne coherentie had en strategische doelen
nastreefde, ook al had menigeen twijfel over middelen en moraal.
Maar na 1974 waren de hoogtijdagen van Kissinger
voorbij. Niet alleen werd hij door conservatieven beschuldigd van uitverkoop
van het land (en door progressieven van een immoreel en cynisch beleid), hij
kwam nu ook terecht op de positie van minister van Buitenlandse Zaken, een
functie die hij de zes jaar daarvoor aan alle kanten ondermijnd had. In 1975
besloot president Ford hem zijn tweede pet af te nemen: Kissinger raakte zijn
positie kwijt als National Security Adviser. Ik was altijd benieuwd of
Kissinger het over zijn hart zou kunnen verkrijgen om die jaren van een
ontrafelend beleid ook op papier te zetten. Het siert de man dat hij daarvoor
niet is teruggedeinsd. Dat ook dit deel van His Memoirs tamelijk selfserving is
en Kissinger in het middelpunt van de aandacht plaatst, is vanzelfsprekend en
niet hinderlijk. Het maakt zelfs deel uit van het leesplezier om Kissinger de
praalhans te filteren uit Kissinger de staatsman.
Bureaucratische politiek
De eerste twee delen van de memoires heb ik indertijd
(als student) uitgebreid nageplozen met het perspectief van de bureaucratic
politics, destijds een relatief nieuwe benadering van de politiek. Het hield in
dat je beleidsvorming niet (enkel) beoordeelde vanuit doelstellingen, middelen
en resultaten, maar ook keek hoe hij tot stand kwam en wat voor invloed
allerlei bureaucratische factoren daarop hadden. Wie diende welke agenda en
welke invloed had dat uiteindelijk op het resultaat? Net als historisch
materialisme is het een methode die zijn nut heeft, maar die nooit als enig
perspectief kan dienen. Toch wilde ik, toen ik deze pil opensloeg, graag weten
hoe deze straatvechter was omgegaan met zijn overgang van het Witte Huis naar
de andere kant van straat, naar het vermaledijde ministerie van Buitenlandse
Zaken.
Kissinger doet zijn uiterste best om ook de magere
jaren van de Amerikaanse buitenlandse politiek als een triomf te beschrijven.
Want met het vertrek uit Cambodja en Vietnam, gering succes in het
Midden-Oosten, stagnatie in strategische wapenbesprekingen en in het algemeen
een buitenlands beleid dat meer dan ooit onder vuur lag, en uiteindelijk de
verkiezingsnederlaag van president Ford in 1976, viel er weinig te juichen.
Zijn ferme trots op het resultaat kan de lezer alleen delen als hij al de
premissen van Kissinger overneemt en dat vergt nogal wat.
Verschillende stijlen
Kissinger is op zijn best in het beschrijven van het
politieke proces in Washington. Om de herinnering op te frissen gaat hij nog
even door de Nixon-jaren, diens sterke en zwakke punten, de aanloop naar
Watergate. Het zij hem vergeven dat hij Nixon nog steeds verdedigt en meer
klaagt over lekken, linkse samenzweringen (zoals de publicatie van de Pentagon
Papers) dan over de wandaden van zijn baas (en van hemzelf: Kissinger liet zijn
eigen staf illegaal afluisteren). Door de beschrijving van Nixon en het
contrast met Gerald Ford, die op 8 augustus 1974 het presidentschap overnam,
geeft Kissinger een mooi beeld van hoe verschillende personen verschillende
stijlen hanteren. Dat vergt aanpassing van de andere participanten. Niet meer
de paranoia van Nixon, maar de recht-voor-zijn-raapmethode van Ford. Niet meer
alles per memo (Nixon haatte persoonlijke ontmoetingen), maar mondelinge
briefings. De machtsovergang is razend interessant. Met een nieuwe president op
komst per 2001, zou iedere serieuze student van Amerikaanse politiek deze
passages tot zich moeten nemen. Misschien dat het beleid per president niet
vreselijk veel verandert, maar de manier waarop het tot stand komt, is nooit
dezelfde.
De verdediging van het gevoerde beleid gaat Kissinger
minder goed af. Kissinger verzet zich, als altijd, tegen de Wilsonian-traditie
in de Amerikaanse buitenlandse politiek, die groot en goed wil doen en weigert
vuile handen te maken. Hij bepleit een pragmatische benadering, gericht op het
balanceren van machtsverhoudingen, in zijn eigen woorden: hij ‘geeft de
voorkeur aan orde boven gerechtigheid.’ Liever Pinochet dan Allende, om een
geval uit zijn jaren te noemen.
Toch komt hij in zijn analyse van het Vietnam-debacle
tot de conclusie dat het om ‘eer’ ging: de Zuid-Vietnamezen was iets beloofd en
dat moest worden nagekomen. Eerder in het
boek stelt hij dat het doel van het Amerikaanse beleid in Vietnam de
vestiging van een bloeiende democratie was. Dat lijkt me een gotspe. Natuurlijk
krijgen anderen, Noord-Vietnam en het Congres, de schuld. Door in 1975 de
geldkraan dicht te draaien zou het McGovernite Congres verantwoordelijk zijn
voor de aftocht.
Overtuigend vond en vind ik het niet. De oorlog had
ook in 1969 beâindigd kunnen worden, op dezelfde termen als de ‘vrede’ van 1972
er formeel een einde aan maakte. Kissinger weet natuurlijk ook wel dat die
vrede een wassen neus was en dat de VS, met hun uitgesproken wens om Vietnam te
verlaten, hun kant van de deal niet zouden houden. Het is te gemakkelijk om de
vredesactivisten en linkse Democraten verantwoordelijk te stellen voor de
deconfiture van het beleid en de oorlog. Sterker, het valt Nixon en Kissinger
te verwijten dat ze, door Vietnam door te laten zieken in plaats van er in 1969
een eind aan te maken, de Amerikaanse binnenlandse politiek permanent hebben
verziekt. Het rekken van de oorlog heeft geen enkel goed doel gediend.
Aanvallen van links en rechts
In augustus 1974 stond Henry Kissinger op het toppunt
van zijn macht. Door de aftredingsperikelen van Nixon belichaamde hij de
continuãteit in de Amerikaanse buitenlandse politiek. Daarmee kreeg hij meer
‘virtuele’ macht dan hem toekwam. Het bekwam hem niet goed. Amerikanen houden
niet van niet-gekozen lieden met te veel macht en de val van Kissinger daarna
was voorspelbaar. Hij doet daar ook niet dramatisch over.
Lastiger was dat Kissinger na 1974 een speelbal was
geworden voor de binnenlandse politiek en dat daarmee zijn rol, en die van
Amerika, in de buitenlandse politiek onder druk stond. Voor de conservatieve
supporters van Ronald Reagan vertegenwoordigde Kissinger appeasement,
uitverkoop aan de Russen, een te zacht beleid. Voor McGovern-links stond hij
voor een amorele, cynische benadering waarbij alleen het doel interessant was,
geformuleerd in termen van Amerikaanse belangen. Kissinger had toen moeten
verdwijnen. Hij had Gerald Ford de kans moeten geven een eigen
minister te benoemen en zich los te maken van de
Nixon-erfenis. In het boek drijft Kissinger de ‘extremen’ op, vooral om
zichzelf in het midden te kunnen opstellen.
Op de achtergrond speelde het in elkaar donderen van
het Nixon-beleid. De strategische wapenonderhandelingen met de Russen raakten
op een dood spoor. Europa, met name Duitsland, ging zijn eigen weg in pogingen
om relaties op te bouwen met het oosten. Amerika kon zich nog wel inwerken in
de Helsinki-onderhandelingen over mensenrechten, die naderhand een
belangrijkere rol zouden gaan spelen dan Kissinger of wie dan ook had voorzien,
maar het vergde moeite. In het Midden- Oosten verrichtte Kissinger nuttig werk,
maar de verhoudingen waren niet rijp voor doorbraken. Wat ik mis, is een
rigoureuze analyse van de redenen waarom het beleid in elkaar stortte. Was het
echt alleen binnenlandse politiek, mede als gevolg van Watergate? En wat heb je
aan buitenlands beleid als het niet binnenlands gedragen wordt? Zou het wel
geslaagd zijn als er geen Watergate was geweest of zou de binnenlandse onrust
en onvrede ook dan het beleid hebben ondermijnd?
De renewal die Kissinger in de titel vaststelt, zie ik
in de praktijk van de regering Ford niet terug. President Ford komt over als
een degelijke, goede man met de juiste intuãtieve uitoefening van macht. Ford
legde noodverbanden aan die de slagaderlijke bloedingen van het Amerikaanse
politieke systeem stuitten, maar de vernieuwing kwam pas met president Carter –
wat de lezer ook mag denken van diens successen en mislukkingen.
Kissingers overtuiging dat de regering Reagan met
zijn buitenlands beleid eigenlijk de bedoelingen van Kissinger uitvoerde, is
een wat opzichtige poging om de successen (of vermeende successen) van Reagan
naar zich toe te trekken en komt zwak over. Het is ook een geval van achteraf
terugschrijven wat je toen niet vond of kon vinden: ik herinner me stevige
kritiek van de heer Kissinger op de regering Reagan en zeker op diens adviseurs
die in de jaren zeventig Kissingers tegenstanders waren.
In de loop der jaren is Henry Kissinger als altijd
een inzichtrijke, fascinerende analyst gebleken. Hij schreef een interessant
boek over diplomatie, gaf scherp commentaar en wist zich, net als zijn baas,
Richard Nixon, te ontworstelen aan het toch teleurstellende einde van zijn
loopbaan in het publieke leven. Kissingers goed geschreven boeken, net als de
man in levende lijve, bruisen van de intelligentie, van penetrerende inzichten
en een nauwelijks verhulde ijdeltuiterij. Met name in Europa heeft lange tijd
nostalgie bestaan naar de jaren van Kissinger en Nixon. Onterecht, denk ik.
Niet dat zijn opvolgers het beter of slechter hebben gedaan, maar ook staatsmannen
hebben een datum van uiterste houdbaarheid. Voor Kissinger was die datum
december 1974. Years of Unraveling was een betere titel geweest voor dit
fascinerende boek.
Frans Verhagen